Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2015 en zichtdatum 15-03-2016.
Geldend van 01-01-2015 t/m 31-08-2015

Wet van 19 december 1990, houdende een nieuwe regeling voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling te treffen voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en in verband daarmee de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement (Stb. 1979, 379) te wijzigen:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1:. Begripsbepalingen en reikwijdte

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • - Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • - schadeloosstelling: de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2 van deze wet;

    • - kamerlid: lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - de voorzitter: de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - de eerste, tweede en overige ondervoorzitters: de eerste, tweede respectievelijk overige ondervoorzitters van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - fractievoorzitter: kamerlid waarvan door de voorzitter is vastgesteld dat dat lid voorzitter is van een fractie, dan wel enig lid is van een fractie.

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op kamerleden die het ambt van minister of staatssecretaris bekleden.

§ 2:. Schadeloosstelling en tegemoetkoming in ziektekosten

Artikel 2

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De kamerleden genieten een schadeloosstelling van € 7311,56 per maand, vermeerderd met een percentage dat gelijk is aan het percentage van de vakantie-uitkering voor het burgerlijk rijkspersoneel.

  • 2 Indien de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel wordt gewijzigd en wordt bepaald dat die wijziging een algemeen karakter draagt, wordt bij ministeriële regeling met ingang van de datum, waarop die wijziging ingaat, de schadeloosstelling van kamerleden dienovereenkomstig gewijzigd, onder nadere vaststelling, voor zoveel nodig, van het in het eerste lid genoemde bedrag.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2016, 3844, datum inwerkingtreding 28-01-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2015.

1 De kamerleden genieten een schadeloosstelling van € 7.388,48 per maand, vermeerderd met een percentage dat gelijk is aan het percentage van de vakantie-uitkering voor het burgerlijk rijkspersoneel.

Artikel 2a

  • 1 Indien aan het burgerlijk rijkspersoneel een eenmalige uitkering wordt toegekend en wordt bepaald dat deze uitkering een algemeen karakter draagt, ontvangen de kamerleden een uitkering op gelijke voet.

  • 2 Indien de hoogte van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, afhankelijk is van de hoogte van de schadeloosstelling, wordt bij de vaststelling hiervan rekening gehouden met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3, met een eventuele toelage als bedoeld in artikel 11, alsmede met een verhoging van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 12.

Artikel 2b

De kamerleden ontvangen een eindejaarsuitkering overeenkomstig de bepalingen welke daaromtrent voor het burgerlijk rijkspersoneel zijn vastgesteld. Grondslag voor de eindejaarsuitkering is de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, verminderd met het in dat artikel bedoelde percentage en rekening houdend met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3, alsmede de toelagen, bedoeld in de artikelen 11 en 12.

Artikel 3

  • 1 De schadeloosstelling wordt verminderd met de helft van het bedrag waarmee de neveninkomsten van het kamerlid per jaar een bedrag gelijk aan 14% van de schadeloosstelling te boven gaan, met dien verstande dat deze vermindering ten hoogste 35% van de schadeloosstelling bedraagt. Indien het kamerlid een gedeelte van het kalenderjaar lid van de Kamer is, gelden de bedragen naar evenredigheid.

  • 3 De neveninkomsten worden bepaald overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en worden verrekend in het jaar waarin deze zijn genoten in de zin van die wet, met dien verstande dat geen verrekening meer plaats heeft, indien de neveninkomsten worden genoten na 31 december van het jaar waarin het lidmaatschap wordt beëindigd.

Artikel 3a

  • 1 De schadeloosstelling eindigt met de dag waarop het kamerlidmaatschap wordt beëindigd.

  • 2 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van het kamerlid wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie het overleden kamerlid niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd, gelijk aan driemaal het bedrag van de schadeloosstelling, dat over de laatste volle maand aan het kamerlid is uitgekeerd. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar als bedoeld in de vorige volzin, nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de schadeloosstelling van het kamerlid.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner en de nabestaande levenspartner met wie het overleden niet-gehuwde kamerlid samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Artikel 4

  • 1 Telkenjare voor 1 april of binnen twee maanden na zijn beëdiging verstrekt het kamerlid aan de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden een opgave van de neveninkomsten welke het kamerlid verwacht over het desbetreffende kalenderjaar of gedeelte daarvan te zullen genieten, dan wel een verklaring, dat hij verwacht niet meer dan 14% van de schadeloosstelling op jaarbasis aan neveninkomsten over dat jaar of een evenredig deel daarvan over het desbetreffende gedeelte van dat jaar te zullen genieten.

  • 2 De voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden deelt aan de griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal het bedrag van de voorlopige aftrek op de schadeloosstelling mede en verstrekt een afschrift daarvan aan het kamerlid.

  • 3 Het kamerlid kan een verklaring inzenden dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven. In dit geval, alsmede indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn geen opgave of verklaring is ingezonden, bedraagt de schadeloosstelling 65% van de schadeloosstelling op jaarbasis per jaar.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, zendt het kamerlid of zenden zijn nabestaanden aan de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden een opgave van de neveninkomsten welke over dat kalenderjaar zijn genoten, dan wel een verklaring dat over dat jaar niet meer dan 14% van de schadeloosstelling op jaarbasis of, indien het kamerlid een gedeelte van het kalenderjaar lid van de Kamer is geweest, een evenredig deel van dit bedrag, is genoten.

  • 5 De voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden deelt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in het vierde lid bedoelde opgave of verklaring aan de griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal het bedrag van de definitieve aftrek op de schadeloosstelling mede en verstrekt een afschrift daarvan aan het kamerlid.

  • 6 Indien een opgave of verklaring als in het vierde lid bedoeld, niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar is ontvangen, geeft de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Haaglanden daarvan kennis aan de griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In dit geval bedraagt de schadeloosstelling 65% van de schadeloosstelling op jaarbasis per jaar.

  • 7 Het bedrag van de uitbetaalde schadeloosstelling kan, al dan niet op verzoek van het kamerlid, worden herzien, indien op grond van de onherroepelijk geworden aanslag in de inkomstenbelasting daartoe aanleiding blijkt te bestaan.

  • 8 Bij de toepassing van het zevende lid vindt zo nodig terugbetaling of verrekening plaats.

Artikel 5

  • 1 De kamerleden maken hun nevenfuncties en de inkomsten uit hun nevenfuncties openbaar. Zij leggen uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de nevenfuncties zijn vervuld en de inkomsten zijn genoten een opgave ter inzage bij de griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de in Nederland gekozen vertegenwoordigers in de Vergadering bestaande uit de vertegenwoordigers van de volkeren van de in de Europese Gemeenschappen verenigde staten.

Artikel 6a

  • 1 Het kamerlid dat ingevolge artikel X 12 van de Kieswet is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een lid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ontvangt een bedrag van € 590 per maand waarmee voorzieningen kunnen worden getroffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 2 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijzigingen die de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, ondergaat.

§ 3. Onkostenvergoedingen

Artikel 7

  • 1 De kamerleden ontvangen naar keuze een Openbaar Vervoer-jaarkaart, die mede geldig is voor treinreizen in de eerste klas en die aan hen ter beschikking wordt gesteld voor de duur van het kamerlidmaatschap, of een compensatie voor de reiskosten in het woon-werkverkeer overeenkomend met de tegemoetkoming voor het rijkspersoneel van kosten van woon-werkverkeer, niet zijnde kosten van openbaar vervoer.

  • 2 Voorts ontvangen de kamerleden ter vergoeding van reiskosten buiten het woon-werkverkeer een bedrag van € 4900 per jaar.

  • 3 Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt aangepast bij ministeriële regeling overeenkomstig de wijziging in de vergoeding die geldt voor het burgerlijk rijkspersoneel voor dienstreizen voor het gebruik van een eigen motorvoertuig indien openbaar vervoer niet mogelijk of niet doelmatig is.

  • 4 De voorzitter draagt zorg voor verstrekking van een Openbaar Vervoer-jaarkaart aan de kamerleden die hun keuze op grond van het eerste lid daartoe aan hem kenbaar hebben gemaakt. De voorzitter deelt voorts aan Onze Minister mede welke kamerleden op grond van het eerste lid recht hebben op de in dat lid bedoelde compensatie voor de reiskosten.

Artikel 8

  • 1 De kamerleden ontvangen ter vergoeding voor verblijfkosten een bedrag waarvan de hoogte afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het kamerlid of het door het kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 2 De hoogte van het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt berekend als volgt:

    • 0 km.100 * bedrag A + 10 * bedrag B

    • 10 km.100 * bedrag A + 40 * bedrag B

    • 75 km.55 * bedrag A + 85 * bedrag B

    • 150 km. en meer:140 * bedrag B

    waarbij bedrag A gelijk is aan de som van de voor dienstreizen van het burgerlijk rijkspersoneel vastgestelde bedragen voor vergoeding wegens verblijfkosten van een lunch en een avondmaaltijd en voor kleine uitgaven overdag en ’s avonds en bedrag B gelijk is aan de som van de voor dienstreizen van het burgerlijk rijkspersoneel vastgestelde bedragen voor vergoeding wegens verblijfkosten van de maaltijden en het logies en voor kleine uitgaven overdag en ’s avonds. De vergoeding behorend bij afstanden, afgerond op hele kilometers, tussen de in bovenstaand schema genoemde afstanden, wordt berekend naar evenredigheid met het verschil tussen de in het schema aangegeven vergoedingen bij de naast hogere en naast lagere afstand. Het bedrag van de vergoeding wordt afgerond op hele euro's.

  • 3 Het kamerlid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte heeft aanspraak op een vergoeding van € 500,– per maand indien de afstand van de woonplaats van het kamerlid of het door het kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal groter is dan 75 km en hij voor de uitoefening van het kamerlidmaatschap beschikt over huisvesting voor verblijf in of nabij ’s-Gravenhage.

Artikel 9

  • 1 De kamerleden ontvangen een vergoeding voor aan de uitoefening van het kamerlidmaatschap verbonden kosten die € 2.652,25 per jaar bedraagt.

  • 2 Het kamerlid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte ontvangt een onkostenvergoeding ter hoogte van de helft van het in het eerste lid genoemde bedrag.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar.

Artikel 10

Ten aanzien van een kamerlid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, worden als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 aangewezen:

§ 4:. Toelagen voorzitter, ondervoorzitters en fractievoorzitters

Artikel 11

  • 1 Naast de schadeloosstelling ontvangt de voorzitter een toelage gelijk aan 34% van de schadeloosstelling op jaarbasis.

  • 2 De eerste en tweede ondervoorzitter ontvangen een toelage gelijk aan 3,5% respectievelijk 2,5% van de schadeloosstelling op jaarbasis, en de overige ondervoorzitters ontvangen een toelage gelijk aan 1% van de schadeloosstelling op jaarbasis.

  • 3 De eerste ondervoorzitter die gedurende meer dan 30 dagen onafgebroken de functie van de voorzitter waarneemt, ontvangt voor die tijd in plaats van de toelage, bedoeld in het tweede lid, een toelage ten bedrage van de helft van die van de voorzitter.

Artikel 12

  • 1 Naast de schadeloosstelling ontvangen de fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1% van de schadeloosstelling op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,3% van de schadeloosstelling op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 11,5% van de schadeloosstelling op jaarbasis.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de voorzitter vast:

    • a. hoeveel leden een fractie telt;

    • b. de duur van het fractievoorzitterschap.

Artikel 12a

  • 1 Ten behoeve van het woon-werkverkeer en dienstreizen van de voorzitter kan in plaats van de voorzieningen, bedoeld in artikel 7, een dienstauto ter beschikking worden gesteld.

  • 2 De prijs per kilometer van de dienstauto, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 0,62 exclusief BTW, berekend op de grondslag van een gebruiksduur van twee jaar en 60 000 gereden kilometers per jaar.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het tweede lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer jaargemiddelde operationele autolease inclusief brandstof, zoals door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd, over het tweede kalenderjaar voorafgaand aan genoemde datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer over het jaar daaraan voorafgaand.

  • 4 De prijs per kilometer wordt berekend aan de hand van de formule

    (((n / (l/12)) + o + f + g + h + p) / m) + i,

    waarin:

    n = (((a-c)/1,19) + (b/1,19) + c) – (d/1,19)

    afschrijving over looptijd (inclusief belasting van personenauto's en motorrijwielen en exclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting));

    o = ((d/1,19) x e) + ((n/2) x e)

    rente per jaar;

    p = ((k/1,19) x (m/100) x j)

    brandstofkosten per jaar;

    en:

    a = consumentenprijs inclusief accessoires af fabriek (inclusief belasting van personenauto's en motorrijwielen en belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting));

    b = consumentenprijs van accessoires achteraf en/of door derden (inclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting));

    c = totale belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    d = totale marktconforme restwaarde inclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting) en belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    e = rentetarief in procenten;

    f = administratiekosten inclusief management fee per jaar doch exclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting) (of interne kosten ingeval niet wordt uitbesteed);

    g = houderschapsbelasting per jaar;

    h = het in het kader van het omslagstelsel door het Bureau Schade Afwikkeling vastgestelde bedrag;

    i = prijs van reparatie, onderhoud en banden exclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting);

    j = brandstofverbruik in liters per 100 kilometer;

    k = tarief bij brandstofsoort inclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting);

    l = looptijd in maanden;

    m = jaarkilometrage.

  • 5 De dienstauto, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts in gebruik genomen nadat is vastgesteld dat aan de voorschriften van het tweede tot en met vierde lid is voldaan, tenzij afwijking van deze voorschriften noodzakelijk is om redenen van veiligheid of wegens een individuele werkplekanalyse, verricht of getoetst door een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Artikel 14, tweede lid, onderdelen b en c, van de Arbeidsomstandighedenwet is in het tweede geval van overeenkomstige toepassing.

§ 8:. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18

  • 1 De Wet van 30 oktober 1968, houdende regeling schadeloosstelling leden Tweede Kamer der Staten-Generaal (Stb. 1990, 477) wordt ingetrokken.

  • 2 De algemene maatregel van bestuur van 21 september 1990 (Stb. 1990, 506) tot nadere vaststelling van de vergoeding voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de overige kosten, welke uit de vervulling van hun betrekking voortvloeien, blijft voor wat betreft de vergoeding voor de overige kosten, bedoeld in artikel 11 van de in het eerste lid bedoelde wet, voor de maanden november en december 1989 van kracht.

Artikel 19

De Wet van 28 december 1989, houdende voorzieningen ten behoeve van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en belanghebbenden in de zin van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de voorstellen van de commissie tot vereenvoudiging van de loonbelasting en de inkomstenbelasting (Stb. 1989, 591) wordt ingetrokken.

Artikel 19a

Onder neveninkomsten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt met betrekking tot aan het kalenderjaar 2001 voorafgaande kalenderjaren verstaan winst uit onderneming en zuivere inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Met betrekking tot die jaren wordt in artikel 3, derde lid, onder Wet inkomstenbelasting 2001 verstaan Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Artikel 21

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1990.

Artikel 22

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 19 december 1990

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

C. I. Dales

Uitgegeven de achtentwintigste december 1990

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin