Stb. 2005, 435, datum inwerkingtreding 14-09-2005, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.
-
a. de personen, anders dan die bedoeld in artikel 14, onder a, van de wet, die bij de politie, het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties of bij
de Koninklijke marechaussee werkzaam zijn ten dienste van de uitvoering van de politietaak,
voor zover zij daartoe door de desbetreffende beheerder schriftelijk zijn geautoriseerd;
-
b. De commissie, bedoeld in artikel 8 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven;
-
c. de Directeur van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen voor zover dit
noodzakelijk is met het oog op het onderzoek, bedoeld in de artikelen 101 en 142 van
het Reglement rijbewijzen, en het betreft overtreding van artikel 6 of artikel 8 van
de Wegenverkeerswet 1994;
-
d. personen, werkzaam bij een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet
op de jeugdzorg die belast is met de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 10,
eerste lid, onder e, van die wet;
-
e. personen, belast met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover het betreft
gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de identiteit van personen;
-
f. personen die de beheerder heeft benoemd in een commissie van toezicht, voor zover
zij de beheerder bijstaan bij het toezicht op het beheer en het gebruik van politieregisters;
-
g. de directeuren van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Penitentiaire
beginselenwet, van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden en van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1,
onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, voorzover zij deze behoeven:
-
1°. voor het nemen van beslissingen over hetzij de aanstelling of het ontslag van personeel,
hetzij de toelating tot de inrichting van personen die niet worden ingesloten in de
inrichting voor zover dat noodzakelijk is voor de orde of de veiligheid van de inrichting
respectievelijk de voorziening;
-
2°. voor het nemen van beslissingen over het verlaten van de inrichting bij wijze van
verlof;
-
3°. in verband met het nemen van beslissingen over de erkenning van een penitentiair programma,
bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet of een scholings-
en trainingsprogramma, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen;
-
h. Onze Minister van Justitie, voor zover dit in het kader van de benoeming, de herbenoeming
of het ontslag van de leden van de commissies van toezicht bij de inrichtingen, genoemd
onder g, noodzakelijk is teneinde na te gaan of er bezwaren bestaan tegen de benoeming
van betrokkene;
-
i. personen die optreden namens een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid op
ideële grondslag die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden
in het bijzonder de belangen van slachtoffers van strafbare feiten of van verkeersongevallen
behartigt, voor zover de gegevens betrekking hebben op deze slachtoffers en die rechtspersoon
tot het ontvangen van dergelijke gegevens is gemachtigd door de Minister van Justitie,
het College bescherming persoonsgegevens gehoord;
-
j. het bestuur van de Stichting Processen Verbaal, voor zover het betreft gegevens inzake
aanrijdingen of aanvaringen;
-
k. personen en instanties met een publieke taak belast, voor zover het betreft gegevens
die op hun verzoek met het oog op de signalering van personen zijn opgenomen;
-
l. Onze Minister van Justitie, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op:
-
1°. de afgifte van een verklaring van geen bezwaar in verband met de oprichting van een
naamloze of besloten vennootschap dan wel de wijziging van de statuten daarvan;
-
2°. de uitoefening van de bevoegdheden krachtens de Wet wapens en munitie of de Wet particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;
-
m. de Divisie Vorderingen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, voor zover
zij deze behoeft in verband met de haar bij de artikelen 130 tot en met 134a van de
Wegenverkeerswet 1994 opgedragen taak;
-
n. de Directeur van de Dienst Wegverkeer, voor zover hij deze behoeft in verband met
de uitvoering van de taken van de Dienst Wegverkeer;
-
o. medewerkers van Halt-bureaus, voor zover deze bureaus op grond van artikel 48g, eerste
lid, van de Wet Justitie-subsidies zijn aangewezen door Onze Minister van Justitie
en het gegevens betreft die voor de alternatieve afdoening van strafbare feiten, gepleegd
door minderjarigen, noodzakelijk zijn.
-
p. Onze Minister van Justitie, voor zover dit in het kader van de beoordeling van een
verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van artikel 9, eerste
lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, noodzakelijk is teneinde na te gaan
of tegen de betrokkene een uitleveringsverzoek is gedaan;
-
q. de burgemeester, voor zover dit in het kader van de beoordeling van een verzoek tot
het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap,
noodzakelijk is;
-
r. de burgemeester en de commissaris van de Koning, voor zover dit in het kader van hun
adviserende taak, bedoeld in het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en
de Orde van Oranje-Nassau noodzakelijk is;
-
s. ambtenaren aan wie bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het toezicht op de naleving
van de regels die zijn gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke
stoffen, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet
verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet
bodembescherming en de Meststoffenwet, voor zover het gegevens over overtredingen
van deze wetten betreft en zij deze behoeven voor de goede uitoefening hun toezichthoudende
bevoegdheden;
-
t. de raad voor de kinderbescherming, voor zover het de strafrechtelijke uitoefening
van zijn taak betreft, alsmede zijn bevoegdheden ter uitvoering van de ondertoezichtstelling
van minderjarigen, bedoeld in de artikelen 254 en volgende van Boek I van het Burgerlijk
Wetboek en de in het kader daarvan te treffen voorlopige voorzieningen en voor zover
het gegevens betreft die uitsluitend zijn vastgelegd met het oog op de hulpverleningstaak
van de politie;
-
u. het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder l, van het Besluit algemene
rechtspositie politie en het bevoegde gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder
e, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, voorzover zij deze behoeven
voor het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, en artikel
8b, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4a, eerste
lid, en artikel 4b, eerste lid, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie,
of voor het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid ten
aanzien van personen die anderszins werkzaamheden verrichten voor een politiekorps,
de Organisatie Informatie- en Communicatietechnologie OOV, het Landelijk selectie-
en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum of de Rijksrecherche
en waarvoor die gezagsinstanties justitiële gegevens als bedoeld in artikel 23 van
het Besluit justitiële gegevens vragen;
-
v. Onze Minister van Justitie ten behoeve van het verwerken van deze gegevens in het
Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit;
-
w. korpschefs van een regionaal politiekorps voor zover dit noodzakelijk is ter uitvoering
van artikel 3.3.2, zevende lid, van het Vuurwerkbesluit;
-
x. de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad
voor veiligheid;
-
y. ambtenaren aan wie bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het toezicht op de naleving
van de regels die zijn gesteld bij of krachtens de Wet luchtvaart en de Luchtvaartwet
voor zover het gegevens over overtredingen van deze wetten betreft en zij deze behoeven
voor een goede uitoefening van hun toezichthoudende bevoegdheden;
-
z. het college van burgemeester en wethouders, indien aan het college bevoegdheden zijn
toegekend met het oog op het toezicht op de naleving van de regels die zijn gesteld
in de gemeentelijke verordening inzake het escortbedrijf, bedoeld in artikel 4, eerste
lid, onderdeel c, van het Besluit BIBOB, voorzover het gegevens betreft die het college
behoeft voor een goede uitoefening van die toezichthoudende bevoegdheden;
-
aa. Onze Ministers, voorzover het betreft gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren
van dreigings- en risico-evaluaties en het vaststellen van bewakings- en beveiligingsopdrachten
en adviezen door de evaluatiedriehoek, met het oog op het bewaken en beveiligen van
personen, objecten en diensten.