Wijzigingsbesluit Rijkswachtgeldbesluit 1959

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 27-11-2009 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-01-1996 t/m heden

Besluit van 28 mei 1991, houdende wijziging van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en andere uitkeringsregelingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 25 februari 1991, nr. AW90/102/U32, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Pensioenen en Sociale Zekerheid;

Gelet op artikel 125, eerste lid, en artikel 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929 (Stb. 1929, 530), artikel 5, van de Termijnenwet (Stb. 1964, 314) en artikel 23 van de Wet van 15 juni 1972, Stb. 449, tot gemeentelijke herindeling van Noordwest-Overijssel;

De Raad van State gehoord (advies van 28 maart 1991, nr. W04.91.0108);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 15 mei 1991, nr. AW90/102/41, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Pensioenen en Sociale Zekerheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel VII

  • 1 Op de wachtgelden en uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 onderscheidenlijk de Uitkeringsregeling 1966, en het Koninklijk Besluit van 23 november 1972 (Stb. 1986, 492) onderscheidenlijk het Koninklijk Besluit van 23 november 1972 (Stb. 1986, 493) zoals deze luidden voor 1 april 1991, worden voor de resterende duur na 30 maart 1991, de bepalingen van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 onderscheidenlijk de Uitkeringsregeling 1966 en de Koninklijke Besluiten van 23 november 1972, zoals deze luiden met ingang van 1 april 1991, toegepast.

  • 2 Ten aanzien van de wachtgelden bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 maart 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en het Koninklijk Besluit van 23 november 1972 (Stb. 1986, 492), zoals deze luiden met ingang van 1 april 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van het toegekende wachtgeld langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

  • 3 Ten aanzien van de uitkeringen, als bedoeld in het eerste lid, die voortduren na 30 maart 1991, wordt op basis van de desbetreffende bepalingen in de Uitkeringsregeling 1966 en het Koninklijk Besluit van 23 november 1972 (Stb. 1986, 493) zoals deze luiden met ingang van 1 april 1991, de duur opnieuw berekend. Indien de aldus berekende duur van de toegekende uitkering langer is dan de oorspronkelijk vastgestelde duur, wordt deze laatstgenoemde duur verlengd met het verschil tussen beide.

  • 4 De belanghebbende aan wie een uitkering was toegekend op grond van artikel 14, eerste lid, van de Uitkeringsregeling 1966, onderscheidenlijk artikel 13, eerste lid, van het Koninklijk Besluit van 23 november 1972 (Stb. 1986, 493) zoals deze luidden tot 1 april 1991, en welke als gevolg van beëindiging van de werkloosheid is vervallen, behoudt binnen de in vorenbedoelde artikelen genoemde termijn en overeenkomstig de overige daarvoor genoemde voorwaarden het recht op opnieuw toekennen van de uitkering. Artikel 14, tweede lid, van de Uitkeringsregeling 1966, onderscheidenlijk artikel 13, tweede lid, van het Koninklijk Besluit van 23 november 1972, zoals deze luidden tot 1 april 1991, blijven van toepassing op een weder toegekende uitkering als bedoeld in de vorige volzin, met dien verstande dat de duur van de toekende uitkering wordt herberekend op grond van het derde lid.

Artikel VIII

Artikel IX

  • 1 De uitkeringen toegekend krachtens de bepalingen van de Tijdelijke regeling WWV-vervangende uitkering (Stb. 1987, 400) blijven voor de op of na 1 april 1991 resterende duur, alsmede wat betreft de hoogte, gehandhaafd met dien verstande dat:

    • a. met inwerkingtreding van dit besluit de bepalingen van de Uitkeringsregeling 1966, behoudens het bepaalde in de artikelen 19 en 25, eerste tot en met zesde lid, daarop overigens van toepassing zijn;

    • b. het bepaalde in artikel V, derde lid, van dit besluit niet van toepassing is.

  • 2 Ten aanzien van een op basis van artikel 5, eerste tot en met vierde lid, van de Tijdelijke regeling WWV-vervangende uitkering toegekend recht op uitkering, welke vóór het voor de betrokken belanghebbende in artikel 11 van de regeling bedoelde tijdstip is geëindigd, blijft, indien de omstandigheden die tot dat eindigen hebben geleid of zouden hebben geleid op of na 1 april 1991 ophouden te bestaan, artikel 5, vijfde lid, van de regeling van toepassing.

Artikel X

  • 1 Degene die vóór 1 januari 1987 in het genot was van wachtgeld als bedoeld in het Rijkswachtgeldbesluit 1959, waarvan de duur, nadat toepassing is gegeven aan artikel VII, tweede lid, van dit besluit, verstrijkt in de periode 1 april 1991 tot en met 31 december 1997, heeft recht op een overgangsuitkering.

  • 2 De duur van de overgangsuitkering is een jaar, met dien verstande dat de uitkering uiterlijk 1 januari 1998 eindigt. De overgangsuitkering gaat in direct na het verstrijken van het wachtgeld als bedoeld in het eerste lid en wordt in maandelijkse termijnen betaald.

  • 3 De hoogte van de overgangsuitkering is over een maand gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657).

Artikel XI

De tekst van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, de Uitkeringsregeling 1966 en het Koninklijk Besluit van 23 november 1972 (Stb. 1986, 492) en het Koninklijk Besluit van 23 november 1972 (Stb. 1986, 493), wordt door de Minister van Justitie in het Staatsblad geplaatst, waarbij eventuele vernummeringen en daarmee verband houdende verwijzingen in aanhalingen worden aangebracht.

Artikel XII

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag nadat het in het Staatsblad is gepubliceerd en werkt terug tot en met 1 april 1991.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 28 mei 1991

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de tweede juli 1991

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin