Invoeringswet Kadasterwet

Geraadpleegd op 23-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2006 en zichtdatum 22-12-2024.
Geldend van 01-09-2005 t/m heden

Wet van 6 juni 1991, tot wijziging van de Kadasterwet en van enige andere wetten en regeling van het overgangsrecht in verband met de inwerkingtreding van de Kadasterwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de inwerkingtreding van de Kadasterwet (Stb. 1989, 186) daarin enkele wijzigingen aan te brengen, regels van overgangsrecht vast te stellen en enkele wettelijke voorschriften te wijzigen of in te trekken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk II. Overgangsbepalingen in verband met de Kadasterwet

Artikel II

De Kadasterwet is van het tijdstip van haar in werking treden af van toepassing, ook voor wat betreft inschrijving en bijwerking ter zake van vóórdien ontstane feiten van de aard als in die wet bedoeld, tenzij uit de volgende artikelen van dit hoofdstuk iets anders voortvloeit.

Artikel IV

Een met toepassing van het tevoren geldende recht uitgesproken veroordeling die verplicht tot een handeling waarop de Kadasterwet na haar in werking treden van toepassing is, wordt met toepassing van die wet uitgevoerd, voor zover die uitvoering op het tijdstip van die inwerkingtreding nog niet heeft plaatsgevonden. Voor de toepassing van het bepaalde in de eerste zin wordt een veroordeling tot overschrijving met een veroordeling tot inschrijving gelijkgesteld.

Artikel V

Zij die op het tijdstip van het in werking treden van de Kadasterwet bewaarder der hypotheken en van het kadaster zijn aan een kantoor van de Rijksdienst, gelden van dit tijdstip af als met inachtneming van de eisen van artikel 6, eerste lid, van de Kadasterwet tot bewaarder van het Kadaster en de Openbare Registers te zijn benoemd.

Artikel VI

  • 1 De op het tijdstip van het in werking treden van de Kadasterwet door de Rijksdienst gehouden openbare registers van in- en overschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen, maken met uitzondering van de dagregisters, deel uit van de in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Kadasterwet bedoelde openbare registers.

  • 3 De op het tijdstip van het in werking treden van de Kadasterwet door de Rijksdienst gehouden openbare registers die krachtens artikel 3 van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen (Stb. 1959, 119) behoren tot het register, bedoeld in artikel 2 van de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen, zoals dat artikel luidde tot aan dat tijdstip, maken deel uit:

    • a. voor zover betreffend de in artikel 3, onder b, van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen bedoelde registers: van de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, van de Kadasterwet, en

    • b. voor zover betreffend het in artikel 3, onder c, van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen bedoelde register en de in artikel 7, eerste lid, van die maatregel bedoelde andere registers, hulpboeken en kaarten: van de registratie voor luchtvaartuigen, bedoeld in artikel 92 van de Kadasterwet.

  • 4 Ten aanzien van stukken waarvan de in- dan wel overschrijving heeft plaatsgehad vóór het tijdstip van het in werking treden van de Kadasterwet, geldt als tijdstip van inschrijving hetgeen op de desbetreffende in de openbare registers opgenomen afschriften van die stukken door de bewaarder is vermeld.

Artikel VII

  • 1 Overschrijvingen in de openbare registers voor registergoederen die op het tijdstip van het in werking treden van de Kadasterwet door de Rijksdienst worden gehouden, worden voor de toepassing van de Kadasterwet met inschrijvingen gelijkgesteld.

  • 2 Stukken die vóór het in het eerste lid bedoelde tijdstip op grond van het tevoren geldende recht hebben geleid tot het stellen van aantekeningen in de in het eerste lid bedoelde openbare registers maar daarin niet zijn in- dan wel overgeschreven, blijven, voor zover zij aan de kantoren van de Dienst berusten, aldaar bewaard en zijn openbaar. Artikel 9 van de Kadasterwet is van overeenkomstige toepassing op de stukken, bedoeld in de eerste zin.

Artikel VIII

  • 1 Voor zover de wet bepaalt dat in plaats van een notariële akte een onderhandse akte kan worden gebezigd die is opgesteld en mede-ondertekend door een persoon als bedoeld in de artikelen 91 of 254 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, wordt voor de toepassing van hetgeen bij of krachtens de Kadasterwet is of wordt bepaald een zodanige onderhandse akte gelijkgesteld met een notariële akte.

  • 2 Voor zover de wet bepaalt dat met een notariële verklaring wordt gelijkgesteld een verklaring van een persoon als bedoeld in het eerste lid, wordt bij toepassing van hetgeen bij of krachtens de Kadasterwet is of wordt bepaald een zodanige verklaring gelijkgesteld met een notariële verklaring.

Artikel IX

Een in een ingeschreven stuk gekozen woonplaats in Nederland van welk stuk de inschrijving plaatsvond voor het in werking treden van de Kadasterwet, wordt gelijkgesteld met de gekozen woonplaats, bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de Kadasterwet, tenzij uit de wet of het ingeschreven stuk anders blijkt.

Artikel X

  • 1 Het vermelden in de kadastrale registratie van de wettelijke benaming, als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder c, van de Kadasterwet, vindt ten aanzien van beperkte rechten en beslagen, over- dan wel ingeschreven in de openbare registers vóór het in werking treden van de Kadasterwet, slechts toepassing, indien daaromtrent op grond van de desbetreffende over- dan wel ingeschreven stukken voldoende zekerheid bestaat.

  • 2 Het vermelden in de kadastrale registratie van de verwijzing, als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder e, van de Kadasterwet, vindt ten aanzien van stukken, over- dan wel ingeschreven vóór het in werking treden van de Kadasterwet, niet plaats, indien in de betrokken over- dan wel ingeschreven stukken de kadastrale aanduiding van de desbetreffende onroerende zaken niet of onvolledig is vermeld, met dien verstande dat, in geval van een onvolledige vermelding in die stukken, het vermelden van de verwijzing in de kadastrale registratie dienovereenkomstig geschiedt.

Artikel XII

Artikel XIII

Indien vóór het tijdstip van het in werking treden van de Kadasterwet aan belanghebbenden bij een bijhouding van de kadastrale registratie en de kadastrale kaarten ten behoeve waarvan een meting noodzakelijk is, van het voornemen daartoe mededeling is gedaan, blijft, ingeval die bijhouding nog niet is voltooid op dat tijdstip, het tevoren geldende recht van toepassing ter vaststelling van wie belanghebbenden bij de bijhouding zijn.

Artikel XIV

Indien op het tijdstip van het in werking treden van de Kadasterwet de in artikel XIII bedoelde bijhouding reeds was voltooid, maar het resultaat van die bijhouding op dat tijdstip nog niet onherroepelijk is, blijft, ongeacht of toen al of niet reeds een kennisgeving van het resultaat van die bijhouding was verzonden, het tevoren geldende recht van toepassing, daaronder begrepen de artikelen 15-21 van de Wet op de grondbelasting (Stb. 1870, 82).

Hoofdstuk IV. Intrekking wettelijke voorschriften; slotbepalingen

Titel 1. Intrekking wettelijke bepalingen

Artikel I

De Wet van den 30sten December 1839 (Stb. 58), houdende bepaling van den duur der verantwoordelijkheid van de Bewaarders der hypotheken en het kadaster, en der scheepsbewijzen, en magtiging tot vaststelling van een tarief van derzelver salarissen, wordt ingetrokken.

Artikel II

De Wet van den 4den Julij 1842 (Stb. 16), betrekkelijk de overbrenging der onder de vroegere wetgeving ingeschrevene hypotheken en privilegiën in de thans bestaande nieuwe registers, wordt ingetrokken.

Artikel III

De Wet van 28 Februari 1947 (Stb. H 66), houdende het openen van de mogelijkheid, wijziging te brengen in de methode van overschrijving of inschrijving van stukken in de openbare registers, en tot het stellen van nadere regelen omtrent de geldigheid van overschrijvingen en inschrijvingen na de bevrijding verricht op voet van in den bezettingstijd terzake uitgevaardigde besluiten, wordt ingetrokken.

Artikel V

Het koninklijk besluit van den 1sten Augustus 1828 (Stb. 52), houdende voorbereidende bepalingen voor de invoering van het nieuw hypothecair stelsel, wordt ingetrokken.

Artikel VI

Het koninklijk besluit van den 8sten Augustus 1838 (Stb. 27), waarbij dat van den 1sten Augustus 1828 (Staatsblad no. 52) voor zoo veel noodig wordt gewijzigd en aangevuld met de bepalingen, welke tot de invoering van het hypothecair stelsel worden vereischt, wordt ingetrokken.

Artikel VII

Het koninklijk besluit van den 11den Maart 1840 (Stb. 6), waarbij, in verband met het tegenwoordige hypothecair stelsel, maatregelen worden voorgeschreven, omtrent de doorhaling van de overschrijvingen der processen-verbaal van in beslagneming van onroerende goederen, alsmede van schepen en vaartuigen, wordt ingetrokken.

Artikel VIII

Het koninklijk besluit van den 6den Julij 1859 (Stb. 77), vaststellende het formulier van eedsaflegging voor de bewaarders der hypotheken, van het kadaster en der scheepsbewijzen, wordt ingetrokken.

Artikel IX

Het koninklijk besluit van den 25sten Januarij 1867 (Stb. 4), houdende vaststelling van het formulier van eedsaflegging voor de ingenieursverificateur van het kadaster wordt ingetrokken.

Artikel X

Het koninklijk besluit van 9 juli 1975 (Stb. 410) tot de invoering van een grootschalige basiskaart van Nederland en de instelling van een Centrale Kaarteringsraad wordt ingetrokken.

Artikel XI

Het koninklijk besluit van 24 april 1984 (Stb. 193) tot instelling van een voorlopige Raad voor vastgoedinformatie wordt ingetrokken.

Titel 2. Slotbepalingen

Artikel XII

  • 2 Onze Minister van Justitie plaatst de tekst van de Kadasterwet in het Staatsblad.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 6 juni 1991

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. Heerma

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de achttiende juli 1991

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin