Waterschapswet

Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 28-04-2006.
Geldend van 08-03-2006 t/m 30-06-2006

Wet van 6 juni 1991, houdende regels met betrekking tot de waterschappen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ingevolge artikel 133 van de Grondwet regels moeten worden gesteld volgens welke de opheffing en instelling geschiedt van waterschappen en volgens welke de taken en inrichting van waterschappen en de samenstelling van hun besturen worden geregeld;

dat voorts ingevolge diezelfde grondwetsbepaling de verordenende en andere bevoegdheden van de besturen van waterschappen, de openbaarheid van hun vergaderingen, alsmede het toezicht op deze besturen moet worden geregeld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. De waterschappen

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 Waterschappen zijn openbare lichamen welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben.

  • 2 De taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen betreffen de zorg voor hetzij de waterkering hetzij de waterhuishouding hetzij beide. Aan waterschappen, die met tenminste een van zulke taken zijn belast, kan daarnaast de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden zijn of worden opgedragen.

Artikel 2

  • 1 De bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en categorieën van omslagplichtigen en tot de verdere reglementering van waterschappen behoort aan provinciale staten, behoudens het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9. De uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening.

  • 2 Voor de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geldt dat taken, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, eerste volzin, aan waterschappen worden opgedragen, tenzij dit niet verenigbaar is met het belang van een goede organisatie van de waterstaatkundige verzorging.

Hoofdstuk II. Bepalingen voor het opheffen, het instellen en het reglementeren van waterschappen

Artikel 3

  • 1 Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten gronden aanwezig zijn om het opheffen of instellen van een waterschap, de vaststelling van een reglement voor een waterschap of een wijziging van een dergelijk reglement te overwegen, treden zij voor de bepaling van hun standpunt in overleg met het dagelijks bestuur van het waterschap of de waterschappen die het betreft, alvorens zij toepassing geven aan artikel 4, eerste lid.

  • 2 Gedeputeerde staten handelen dienovereenkomstig indien zij hun standpunt moeten bepalen ten aanzien van ofwel een soortgelijk voorstel van het algemeen bestuur van een waterschap ofwel een voornemen van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge artikel 8, tweede lid.

Artikel 4

  • 1 Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat daaraan toepassing wordt gegeven door gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten stellen het ontwerp van het besluit op na overleg met het dagelijks bestuur van het waterschap of de waterschappen die het betreft.

  • 2 Gedeputeerde staten voegen bij hun voorstel aan provinciale staten tot vaststelling van het besluit zowel het ontwerp-besluit als de naar voren gebrachte zienswijzen, of een samenvatting daarvan, vergezeld van hun standpunt inzake die zienswijzen.

  • 3 Gedeputeerde staten zenden het door provinciale staten vastgestelde besluit, met de in het tweede lid bedoelde stukken, binnen vier weken aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 5

  • 1 Een besluit van provinciale staten tot het opheffen of instellen van een waterschap dan wel tot vaststelling of wijziging van het reglement voor een waterschap behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 2 Het in het eerste lid omschreven goedkeuringsvereiste voor een besluit tot vaststelling of wijziging van het reglement betreft alleen de regeling bij dat besluit van de taak en het gebied van het waterschap, van de samenstelling van zijn bestuur en van de aanwijzing van categorieën van omslagplichtigen, met inbegrip van eventuele uitgangspunten van de kostentoedeling.

  • 3 Tegen een besluit van Onze Minister inzake de goedkeuring van een besluit van provinciale staten tot opheffing van een waterschap of het wijzigen van de taak of het gebied van een waterschap kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 5a

  • 1 Bij of krachtens reglement worden in verband met de vaststelling of wijziging van de taak van een waterschap de waterstaatswerken aangewezen die op een daarbij bepaalde datum in beheer overgaan van de provincie, van een gemeente of van een onder toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam naar het waterschap.

  • 2 De oude en de nieuwe beheerder gaan, tenzij anders overeengekomen, binnen twee jaar na de in het eerste lid bedoelde datum over tot onvoorwaardelijke levering onderscheidenlijk aanvaarding van de desbetreffende onroerende goederen, voorzover deze daarvan niet bij of krachtens reglement zijn uitgezonderd.

  • 3 De oude en de nieuwe beheerder stellen, tenzij anders overeengekomen, binnen zes maanden na de in het eerste lid bedoelde datum gezamenlijk vast, of in verband met de overgang van rechten en verplichtingen een verrekening nodig is en tot welk bedrag. Bij gebreke van overeenstemming binnen die termijn beslissen, de oude en de nieuwe beheerder gehoord, gedeputeerde staten, dan wel – indien de provincie de oude beheerder is – Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 5b

  • 1 Indien provinciale staten besluiten een waterschap op te heffen en het gebied daarvan te doen overgaan naar een bestaand of gelijktijdig ingesteld waterschap, gaan de rechten en verplichtingen van het op te heffen waterschap op de datum van opheffing over naar het waterschap waarnaar zijn gebied overgaat, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

  • 2 Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een opgeheven waterschap als bedoeld in het eerste lid betrokken is, worden met ingang van de datum van opheffing voortgezet door en tegen het waterschap waarnaar zijn gebied is overgegaan. Ten aanzien van de rechtsgedingen is de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Indien ingevolge het eerste lid onroerende zaken overgaan, doen gedeputeerde staten de overgang onverwijld inschrijven in de openbare registers als bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien provinciale staten besluiten een gedeelte van het gebied van een waterschap te doen overgaan naar dat van een ander waterschap.

Artikel 6

Het opheffen of instellen van een waterschap dan wel het vaststellen van een reglement van een waterschap, waarvan het gebied in twee of meer provincies is gelegen, geschiedt bij gemeenschappelijk besluit van provinciale staten van de desbetreffende provincies. Hetzelfde geldt voor het wijzigen van dat reglement, tenzij deze colleges bij reglement het vaststellen van wijzigingen die naar hun oordeel van beperkte strekking zijn opdragen aan één van hen. De artikelen 3 en 4, eerste tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Aan deze artikelen wordt toepassing gegeven door een commissie uit het midden van de desbetreffende colleges, tenzij deze colleges besluiten deze toepassing aan één van hen op te dragen.

Artikel 7

  • 1 Indien de besturen van twee of meer provincies niet of niet binnen redelijke termijn tot overeenstemming komen over de opheffing of instelling van een waterschap voor de waterstaatkundige verzorging van een in hun provincies gelegen gebied, dan wel over de vaststelling of wijziging van een reglement voor een dergelijk waterschap, omdat zij van mening verschillen over hetzij de noodzaak hetzij de inhoud van het te nemen besluit, kan daarin bij algemene maatregel van bestuur worden voorzien. Artikel 18a van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Alvorens een voordracht tot die algemene maatregel van bestuur te doen, geeft Onze Minister van Verkeer en Waterstaat overeenkomstige toepassing aan artikel 4, eerste tot en met vierde lid, en hoort hij gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies.

Artikel 8

  • 1 Indien het belang van een goede organisatie van de waterstaatkundige verzorging van een gebied, dat in een of meer provincies is gelegen, het opheffen of het instellen van een waterschap dan wel de vaststelling of wijziging van het reglement voor een waterschap vordert en provinciale staten van de provincie of provincies daarvoor niet de nodige besluiten nemen, kunnen zij bij koninklijk besluit, de Raad van State gehoord, worden uitgenodigd om daartoe over te gaan binnen een in dat besluit te stellen termijn. Artikel 18a van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het voornemen heeft een besluit als bedoeld in het eerste lid te bevorderen, geeft hij hiervan kennis aan gedeputeerde staten der provincie of provincies wier gebied het betreft, onder mededeling van de overwegingen waarop het voornemen berust.

  • 3 Binnen twaalf weken nadat de in het tweede lid bedoelde kennisgeving is geschied, vindt overleg plaats tussen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en het college of de colleges van gedeputeerde staten van de desbetreffende provincie of provincies.

Artikel 9

  • 1 Indien aan een uitnodiging als bedoeld in artikel 8, eerste lid, niet binnen de gestelde termijn gevolg is gegeven, kan, behoudens verlenging van die termijn, bij algemene maatregel van bestuur overeenkomstig de strekking van de uitnodiging een waterschap worden opgeheven of ingesteld alsmede het reglement voor een waterschap worden vastgesteld of gewijzigd. Artikel 18a van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Alvorens een voordracht tot die algemene maatregel van bestuur te doen, geeft Onze Minister van Verkeer en Waterstaat overeenkomstige toepassing aan artikel 4, eerste tot en met vierde lid, en hoort hij gedeputeerde staten van de desbetreffende provincie of provincies.

  • 3 De algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum waarop deze in het Staatsblad is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Titel II. De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk III. Inleidende bepaling

Artikel 10

Het bestuur van een waterschap bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter, onverminderd hetgeen het reglement bepaalt over de benaming van die onderscheidene bestuursorganen.

Hoofdstuk IV. Het algemeen bestuur

§ 1. De samenstelling

Artikel 11

  • 1 Het algemeen bestuur is samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap.

  • 2 Als categorieën van belanghebbenden komen voor vertegenwoordiging in het algemeen bestuur alleen in aanmerking:

    • a. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken;

    • b. degenen die krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst het gebruik hebben van ongebouwde onroerende zaken;

    • c. degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken;

    • d. de ingezetenen, onder wie worden verstaan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in het gebied van het waterschap;

    • e. degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte.

Artikel 12

In geval de zorg voor het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewater in een gebied afzonderlijk is of wordt opgedragen aan één waterschap, kan in het belang van de eenheid van het waterhuishoudkundig beheer bij reglement worden bepaald dat in het algemeen bestuur, naast de vertegenwoordigers van belanghebbenden in de zin van artikel 11, zitting hebben vertegenwoordigers van het waterschap of van de waterschappen die met de overige zorg voor de waterhuishouding in het gebied van eerstbedoeld waterschap zijn belast. De artikelen 14 en 15, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

  • 1 Voor de aanwijzing van de categorieën van belanghebbenden die in het algemeen bestuur zijn vertegenwoordigd, en voor de bepaling van het aantal vertegenwoordigers van elke categorie, worden ten aanzien van elk der in artikel 11, tweede lid, genoemde categorieën in aanmerking genomen de aard en de omvang van het belang of de belangen die deze heeft bij de behartiging van de taken van het waterschap, zomede het door deze te betalen aandeel in de kosten daarvan.

  • 2 Bij reglement kan aan daarbij aan te wijzen belanghebbenden de bevoegdheid worden toegekend om van het aantal vertegenwoordigers van de categorie waartoe zij behoren er een of meer te benoemen. Een aldus benoemd lid wordt voor de toepassing van de artikelen 14 en 15, eerste lid, aangemerkt als een gekozen lid.

§ 2. De verkiezing

Artikel 14

  • 1 De leden van het algemeen bestuur worden gekozen voor vier jaren.

  • 2 Zij treden tegelijk af. De aftredenden zijn dadelijk herkiesbaar.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan bij reglement de zittingsduur worden gesteld op een ten hoogste twee jaren kortere of langere duur.

  • 4 Degene die lid is geworden ter vervulling van een buiten de gewone termijn van aftreding opengevallen plaats treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats deze is getreden, had moeten aftreden.

Artikel 15

  • 1 Bij reglement kan worden bepaald dat voor ieder van de leden van het algemeen bestuur gelijktijdig een plaatsvervangend lid wordt gekozen, dan wel, indien het betreft een benoemd lid, wordt benoemd.

Artikel 15a

Indien ter vervulling van een door ontslag of overlijden van een lid van het algemeen bestuur opengevallen plaats niet een daartoe gekozen plaatsvervangend lid beschikbaar is, komen daarvoor in aanmerking degenen die bij de verkiezing voor de vertegenwoordigers van de desbetreffende categorie van belanghebbenden kandidaat waren voor de verkiezing tot lid, en wel in volgorde van de aantallen behaalde stemmen.

Artikel 16

  • 1 De kandidaatstelling voor de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur geschiedt per categorie van belanghebbenden.

  • 2 Niemand kan kandidaat worden gesteld voor meer dan één categorie van belanghebbenden.

  • 3 Elke opgave waarbij de kandidaatstelling geschiedt bevat de naam van één kandidaat, alsmede bij toepassing van artikel 15, eerste lid, van diens plaatsvervanger.

  • 4 De opgave moet zijn ondertekend door tenminste een bij reglement te bepalen aantal personen die bevoegd zijn tot kandidaatstelling voor vertegenwoordigers van de desbetreffende categorie van belanghebbenden.

  • 5 Niemand mag per categorie van belanghebbenden meer dan één opgave ondertekenen.

Artikel 17

  • 1 Indien voor een categorie van belanghebbenden minder kandidaten zijn gesteld dan het aantal vacatures bedraagt, stelt het algemeen bestuur zoveel kandidaten als nodig is om in alle vacatures te voorzien.

  • 2 Indien voor een categorie van belanghebbenden evenveel kandidaten zijn gesteld als het aantal vacatures bedraagt, worden alle kandidaten als gekozen aangemerkt.

Artikel 18

  • 1 Bevoegd tot kandidaatstelling zijn degenen die behoren tot de desbetreffende categorie van belanghebbenden en als zodanig belastingplichtig zijn aan het waterschap, met dien verstande dat voor de categorie bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel d, bevoegd zijn degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens behoudens tegenbewijs kunnen worden geacht werkelijk woonplaats te hebben in het gebied van het waterschap en die op de dag der kandidaatstelling de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt.

  • 2 Ten aanzien van de uitoefening van de in het eerste lid omschreven bevoegdheid zijn de artikelen 26 tot en met 28 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

  • 1 Stemgerechtigd voor de verkiezing van de vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, zijn degenen die behoren tot de desbetreffende categorie, als zodanig belastingplichtig zijn aan het waterschap en op de dag der kandidaatstelling opgenomen zijn in het in het artikel 29 bedoelde register.

  • 2 Bij reglement kan worden bepaald dat voor het bezit van het stemrecht tevens is vereist dat de belastingplicht aan het waterschap ten minste een daarbij te bepalen bedrag betreft, dan wel dat het een ongebouwde onroerende zaak van ten minste een daarbij te bepalen oppervlakte betreft.

Artikel 20

  • 1 Stemgerechtigd voor de verkiezing van de vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel c, zijn degenen die behoren tot die categorie, als zodanig belastingplichtig zijn aan het waterschap en op de dag der kandidaatstelling opgenomen zijn in het in artikel 29 bedoelde register. Bij reglement kan worden bepaald dat voor het bezit van het stemrecht tevens is vereist dat de belastingplicht aan het waterschap ten minste een daarbij te bepalen bedrag betreft. Artikel 19, tweede lid, is van toepassing.

  • 2 Bij reglement kan in afwijking van het eerste lid worden bepaald dat stemgerechtigd zijn de leden van de raden der gemeenten waartoe het gebied van het waterschap behoort.

Artikel 21

  • 1 Stemgerechtigd voor de verkiezing van de vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel d, zijn degenen die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens behoudens tegenbewijs kunnen worden geacht op de dag van de kandidaatstelling werkelijk woonplaats te hebben in het gebied van het waterschap en de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt.

  • 2 Bij reglement kan in afwijking van het eerste lid worden bepaald dat stemgerechtigd zijn de leden van de raden der gemeenten waartoe het gebied van het waterschap behoort.

Artikel 22

  • 1 Stemgerechtigd voor de verkiezing van de vertegenwoordigers van de categorie van belanghebbenden, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel e, zijn de leden van de voor het gebied van het waterschap bevoegde Kamer of Kamers van Koophandel en Fabrieken.

  • 2 Indien binnen het gebied van een waterschap meer dan een Kamer van Koophandel en Fabrieken bevoegd is, en de verhouding tussen het aantal leden van een der Kamers en het belang van deze bij de behartiging van de taken door het waterschap daartoe aanleiding geeft, kan bij reglement aan gedeputeerde staten worden opgedragen om met inachtneming van die verhouding de waarde vast te stellen van de stem van een lid van die Kamer.

Artikel 23

Indien het gebied van een waterschap tevens het gebied is van een of meer andere waterschappen waaraan een andere taak is opgedragen, kan bij reglement in afwijking van het bepaalde in de artikelen 19 tot en met 22 worden bepaald dat voor de verkiezing van vertegenwoordigers van de onderscheidene categorieën van belanghebbenden, bedoeld in artikel 11, tweede lid, stemgerechtigd zijn degenen die als zodanige vertegenwoordigers zijn gekozen in het bestuur van laatstbedoelde waterschappen.

Artikel 24

  • 1 Ten aanzien van onroerende zaken die zijn onderworpen aan het recht van beklemming, van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik is niet de eigenaar maar de genothebbende van het betreffende beperkt recht stemgerechtigd. Niettemin is voor wat betreft het recht van opstal de eigenaar stemgerechtigd indien dat recht uitsluitend is gevestigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud, dan wel ten behoeve van de aanleg en het onderhoud, van ondergrondse dan wel bovengrondse leidingen.

  • 2 Indien de onroerende zaak is onderworpen aan meer van die beperkte rechten, heeft voor het bezit van het stemrecht de vruchtgebruiker voorrang boven zowel de opstaller als de erfpachter dan wel de beklemde meier en heeft de opstaller voorrang boven de erfpachter dan wel de beklemde meier.

Artikel 25

  • 1 Een stemgerechtigde bezit voor iedere categorie van belanghebbenden waarvoor hij die hoedanigheid heeft telkens één stem, behoudens het bepaalde in onderscheidenlijk het tweede lid van dit artikel en het tweede lid van artikel 22.

  • 2 Indien de verhouding tussen het aantal raadsleden en het aantal ingezetenen van een gemeente dat tevens ingezetene is van het waterschap daartoe aanleiding geeft, kan bij het reglement aan gedeputeerde staten worden opgedragen om met inachtneming van die verhouding de waarde vast te stellen van de stem van een raadslid.

  • 3 De stemming op de kandidaten is geheim.

Artikel 26

  • 1 Niet bevoegd tot uitoefening van het stemrecht zijn zij die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het kiesrecht zijn ontzet.

  • 2 Niet bevoegd tot uitoefening van het stemrecht in de zin van artikel 21 zijn zij die blijkens de gemeentelijke basisadministratie krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens een geestelijke stoornis onbekwaam zijn rechtshandelingen te verrichten.

  • 3 De bevoegdheid tot de uitoefening van het stemrecht van hen:

    • a. die op de dag van de stemming minderjarig zijn,

    • b. die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak tot onder curatelestelling de beschikking of het beheer over hun goederen hebben verloren,

    • c. die afwezig zijn en wier goederen deswege bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak onder bewind zijn gesteld,

    berust bij de wettelijke vertegenwoordigers.

Artikel 27

  • 1 Indien met betrekking tot een onroerende zaak in de kadastrale registratie de eigendom dan wel een beperkt recht staat vermeld op naam van meer personen of van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, kan het stemrecht worden uitgeoefend door elk van de deelgnoten of mede-vennoten, met dien verstande dat slechts eenmaal stem kan worden uitgebracht.

  • 2 Hetzelfde geldt ten aanzien van het stemrecht wegens ongebouwde onroerende zaken, indien de op de voet van artikel 29 geregistreerde overeenkomst op naam staat van meer dan een persoonlijk gerechtigde of van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 28

  • 1 Indien met betrekking tot een onroerende zaak de in de huwelijkse gemeenschap vallende eigendom of beperkt recht staat vermeld op naam van één der echtgenoten kan in diens plaats de andere echtgenoot het stemrecht uitoefenen. Ten aanzien van zodanige goederen die op beider naam zijn gesteld zijn elk van beide echtgenoten bevoegd tot uitoefening van het stemrecht, met dien verstande dat slechts eenmaal stem kan worden uitgebracht.

  • 2 Voor de toepassing van het vorige lid wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. huwelijkse gemeenschap: gemeenschap van een geregistreerd partnerschap.

Artikel 29

Het dagelijks bestuur houdt een register bij waarin, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19 en 20 worden opgenomen:

Artikel 30

  • 1 Het dagelijks bestuur verstrekt op verzoek aan een ieder kosteloos inlichtingen uit het register waaruit deze kan opmaken of hij zelf daarin al dan niet behoorlijk is opgenomen. Een uittreksel uit het register wordt tegen betaling van kosten verkrijgbaar gesteld.

  • 2 Een ieder is bevoegd het dagelijks bestuur verbetering van het register te verzoeken op grond dat hijzelf in strijd met deze wet daarin al dan niet of niet behoorlijk is opgenomen. De artikelen D 5, D 6 en D 7 van de Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30a

  • 1 Tegen bij provinciale verordening aangewezen besluiten, die met toepassing van die verordening worden genomen met het oog op de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur en die naar hun aard noodzaken tot een spoedige behandeling van de daartegen ingestelde beroepen kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 30b

Bij algemene maatregel van bestuur wordt een kiesreglement vastgesteld. Artikel 30a is van overeenkomstige toepassing op die algemene maatregel van bestuur.

§ 3. De inrichting

Artikel 31

  • 1 Voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur is alleen vereist dat men de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en niet krachtens artikel B 5, eerste lid, van de Kieswet van het kiesrecht is uitgesloten.

  • 2 Een lid van het algemeen bestuur is niet tevens:

    • a. ambtenaar door of vanwege het waterschapsbestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt;

    • b. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 51b, eerste lid.

  • 3 Zodra een lid van het algemeen bestuur blijkt niet te voldoen aan een der in het eerste lid bedoelde vereisten of blijkt een in het tweede lid bedoelde betrekking te vervullen, houdt deze op lid te zijn. In dat geval is artikel X 5 van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

  • 1 De leden van het algemeen bestuur maken openbaar welke andere functies dan het lidmaatschap van het algemeen bestuur zij vervullen.

  • 2 Openbaarmaking geschiedt door terinzagelegging van een opgave van de in het eerste lid bedoelde functies op de secretarie van het waterschap.

Artikel 32a

De leden van het algemeen bestuur die geen lid zijn van het dagelijks bestuur ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten. Deze vergoeding en tegemoetkoming worden door het algemeen bestuur bij verordening vastgesteld naar bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels.

Artikel 33

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur mag enkel niet werkzaam zijn:

    • a. als advocaat, procureur of adviseur ten behoeve van de wederpartij van het waterschap of ten behoeve van het waterschapsbestuur in geschillen;

    • b. als gemachtigde ten behoeve van de wederpartij van het waterschap in geschillen;

    • c. als gevolmachtigde of adviseur ten behoeve van derden tot het aangaan van overeenkomsten als bedoeld in het tweede lid met het waterschap.

  • 2 Een lid van het algemeen bestuur mag niet, tenzij door gedeputeerde staten ontheffing is verleend, rechtstreeks of middellijk een overeenkomst aangaan betreffende:

    • 1e. het aannemen van werk ten behoeve van het waterschap;

    • 2e. het buiten dienstbetrekking tegen beloning doen van verrichtingen ten behoeve van het waterschap;

    • 3e. het doen van leveranties aan het waterschap;

    • 4e. het verhuren van niet-registergoederen aan het waterschap;

    • 5e. het verwerven van betwiste vorderingen ten laste van het waterschap;

    • 6e. het onderhands verwerven van onroerende zaken of beperkte rechten waaraan die zijn onderworpen van het waterschap;

    • 7e. het onderhands huren of pachten van het waterschap.

Artikel 34

Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen leggen de leden van het algemeen bestuur in de vergadering, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot lid van het algemeen bestuur te worden gekozen of benoemd, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand enige gift of gunst heb gedaan of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als lid van het algemeen bestuur naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat verklaar en beloof ik)".

Artikel 35

  • 1 De vergadering van het algemeen bestuur wordt in het openbaar gehouden.

  • 2 De deuren worden gesloten, wanneer tenminste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft ondertekend daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 3 Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 4 Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag gemaakt dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij het algemeen bestuur anders beslist.

Artikel 36

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of besloten over:

  • a. de toelating van nieuwe leden;

  • b. de vaststelling en wijziging van de begroting en de vaststelling van de rekening;

  • c. de invoering, wijziging en afschaffing van een waterschapsbelasting; en

  • d. de benoeming en het ontslag van leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de voorzitter.

Artikel 37

  • 1 Het algemeen bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, geheimhouding opleggen omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van stukken die aan de vergadering worden overgelegd. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt zowel door hen die bij de behandeling tegenwoordig waren, als door hen die op andere wijze van het behandelde of van de stukken kennis nemen, in acht genomen totdat het algemeen bestuur haar opheft.

  • 2 Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur, de voorzitter, een commissie van het waterschap en het bestuur van een afdeling, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van dit bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3 De krachtens het tweede lid aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4 De krachtens het tweede lid aan de leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding wordt door hen in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.

Artikel 39

Zij die behoren tot het algemeen bestuur van het waterschap en anderen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of schriftelijk aan het algemeen bestuur hebben overgelegd.

Hoofdstuk V. Het dagelijks bestuur

§ 1. De samenstelling

Artikel 40

  • 1 Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden. De samenstelling van het dagelijks bestuur geschiedt zoveel mogelijk naar de wijze waarop de onderscheidene categorieën van belanghebbenden zijn vertegenwoordigd in het algemeen bestuur.

  • 2 Bij reglement kan worden bepaald welk aantal leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt.

Artikel 41

  • 1 De leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, worden door het algemeen bestuur benoemd.

  • 2 De benoeming vindt plaats uit de leden van het algemeen bestuur.

  • 3 Gedeputeerde staten kunnen, indien het reglement dat bepaalt, ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid. Geen ontheffing wordt verleend indien het de ombudsman of een lid van de ombudscommissie betreft als bedoeld in artikel 51b, eerste lid.

  • 4 De zittingsduur van het dagelijks bestuur is vier jaar. Bij toepassing van artikel 14, derde lid, is de zittingsduur dienovereenkomstig korter of langer. De leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, treden af tegelijk met het optreden van de leden van het nieuwe algemeen bestuur.

  • 5 Niettemin kan het algemeen bestuur een of meer leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

§ 2. De inrichting

Artikel 42

  • 1 De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 2 Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur.

Artikel 43

  • 1 Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, geheimhouding opleggen omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de vergadering worden overgelegd. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt zowel door hen die bij de behandeling aanwezig waren als door hen die op andere wijze van het behandelde of van de stukken kennis nemen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 2 Op grond van een belang genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter, een commissie van het waterschap of een afdelingsbestuur, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur of de leden van dit bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3 Indien het dagelijks bestuur zich ter zake van het behandelde waarvoor een verplichting tot geheimhouding geldt tot het algemeen bestuur heeft gericht, wordt de geheimhouding in acht genomen totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 44

  • 1 De leden van het dagelijks bestuur genieten ten laste van het Waterschap een bezoldiging en een tegemoetkoming in de kosten van de uitoefening van hun werkzaamheden, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 2 Op de leden van het dagelijks bestuur die niet overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP zijn, is de vijfde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers van overeenkomstige toepassing. Voor die toepassing wordt voor gedeputeerde staten, provinciale staten en provincie respectievelijk gelezen: dagelijks bestuur van een waterschap, algemeen bestuur van een waterschap en waterschap.

Artikel 45

Ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 38 en 39 van overeenkomstige toepassing. Bovendien zijn de artikelen 31, 33 en 34 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur die zijn benoemd met gebruik van een op grond van artikel 41, derde lid, verleende ontheffing.

Hoofdstuk VI. De voorzitter

Artikel 46

  • 1 De voorzitter van het waterschap wordt benoemd en herbenoemd bij koninklijk besluit. Hij kan bij koninklijk besluit worden geschorst en ontslagen.

  • 2 De benoeming geschiedt voor de tijd van zes jaar.

  • 3 Voor de benoeming maakt het algemeen bestuur een aanbeveling op. Bij de aanbeveling zijn de naar het oordeel van het algemeen bestuur voor de geschiktheid van belang zijnde overwegingen gevoegd. Het algemeen bestuur zendt de aanbeveling aan gedeputeerde staten, die deze vergezeld van hun beschouwingen zenden aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

  • 4 Indien Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van oordeel is dat de op de aanbeveling geplaatste persoon of personen ongeschikt zijn, verzoekt hij om een nieuwe aanbeveling.

  • 5 Een voordracht van een niet op de aanbeveling geplaatste persoon geschiedt niet alvorens het algemeen bestuur en gedeputeerde staten zijn gehoord.

Artikel 47

  • 1 De voorzitter is niet tevens:

    • a. lid van het algemeen bestuur van het waterschap waarvan hij voorzitter is, noch, behoudens bij koninklijk besluit verleende ontheffing, burgemeester of wethouder van een in een gebied van het waterschap gelegen gemeente;

    • b. ombudsman of lid van de ombudscommissie als bedoeld in artikel 51b, eerste lid.

  • 2 Voor de benoembaarheid tot voorzitter is het Nederlanderschap vereist.

Artikel 48

  • 1 De voorzitter vervult geen andere functies waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de goede vervulling van zijn ambt of op handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 2 De voorzitter maakt openbaar welke andere functies hij anders dan uit hoofde van zijn ambt vervult. Artikel 32, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 49

  • 1 Voorzover dit niet bij de wet is geschied, worden voor de voorzitter bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld betreffende:

    • a. benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, en ontslag;

    • b. uitkering bij ontslag;

    • c. aanspraken in geval van ziekte;

    • d. andere aangelegenheden, zijn rechtspositie betreffende, die regeling behoeven.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde regels kunnen financiële voorzieningen worden getroffen die ten laste van het waterschap komen.

Artikel 50

Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de voorzitter in handen van de commissaris van de Koning dan wel, indien het een interprovinciaal waterschap betreft, van Onze daartoe in het reglement aangewezen commissaris van de Koning, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

"Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot voorzitter benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, aan iemand enige gift of gunst heb gedaan of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als voorzitter naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!

(Dat verklaar en beloof ik!)".

Artikel 51

Het ambt van voorzitter ontheft van alle bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot het verrichten van persoonlijke diensten.

Artikel 51a

  • 1 Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter en – indien in de aanwijzing daarvan is voorzien bij het reglement – van de plaatsvervangend voorzitter wordt het ambt van voorzitter waargenomen door een, door het dagelijks bestuur aan te wijzen, ander lid van dat bestuur.

  • 2 Bij verhindering of ontstentenis van alle leden van het dagelijks bestuur wordt het ambt waargenomen door het oudste lid in jaren van het algemeen bestuur, tenzij het algemeen bestuur een ander lid met de waarneming belast.

  • 3 Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter op de dag met ingang waarvan het zittende algemeen bestuur is afgetreden, wordt het ambt waargenomen door een, door de afgetreden leden van het dagelijks bestuur aan te wijzen, afgetreden lid van het dagelijks bestuur, of, bij ontstentenis van alle afgetreden leden van het dagelijks bestuur, door het oudste afgetreden lid in jaren van het algemeen bestuur, een en ander tot in de waarneming overeenkomstig het eerste en tweede lid is voorzien.

Hoofdstuk VIA. De ombudsman

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 51b

  • 1 Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk kan het algemeen bestuur de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opdragen aan een ombudsman of ombudscommissie voor het waterschap, dan wel een gezamenlijke ombudsman of ombudscommissie.

  • 2 Een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden ingesteld. Indien het algemeen bestuur hiertoe besluit, zendt het het besluit tot instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling ingaat.

  • 3 De instelling van een ombudsman of ombudscommissie als bedoeld in het eerste lid kan slechts per 1 januari van enig jaar worden beëindigd. Indien het algemeen bestuur hiertoe besluit, zendt het het besluit tot beëindiging van de instelling aan de Nationale ombudsman voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de instelling eindigt.

§ 2. De ombudsman voor het waterschap

Artikel 51c

  • 1 Indien het algemeen bestuur de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een ombudsman voor het waterschap, benoemt het deze voor de duur van zes jaar.

  • 2 Het algemeen bestuur benoemt een plaatsvervangend ombudsman. Deze paragraaf is op de plaatsvervangend ombudsman van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De ombudsman wordt door het algemeen bestuur ontslagen:

    • a. op eigen verzoek;

    • b. wanneer hij door ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

    • c. bij de aanvaarding van een betrekking als bedoeld in artikel 51d, eerste lid;

    • d. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • e. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

    • f. indien hij naar het oordeel van provinciale staten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem gestelde vertrouwen.

  • 4 Het algemeen bestuur stelt de ombudsman op non-activiteit indien hij:

    • a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • c. onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.

Artikel 51d

  • 1 De ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 2 Artikel 32 is van overeenkomstige toepassing op de ombudsman.

Artikel 51e

Alvorens zijn functie te kunnen uitoefenen, legt de ombudsman in de vergadering van het algemeen bestuur, in handen van de voorzitter, de volgende eed (verklaring en belofte) af:

«Ik zweer (verklaar) dat ik, om tot ombudsman benoemd te worden, rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of welk voorwendsel ook, enige gift of gunst heb gegeven of beloofd.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, rechtstreeks noch middellijk enig geschenk of enige belofte heb aangenomen of zal aannemen.

Ik zweer (verklaar en beloof) dat ik getrouw zal zijn aan de Grondwet, dat ik de wetten zal nakomen en dat ik mijn plichten als ombudsman naar eer en geweten zal vervullen.

Zo waarlijk helpe mij God almachtig!»

(«Dat verklaar en beloof ik!»)

Artikel 51f

  • 1 Op voordracht van de ombudsman benoemt het dagelijks bestuur het personeel van de ombudsman dat nodig is voor een goede uitoefening van zijn werkzaamheden.

  • 2 De ombudsman ontvangt ter zake van de uitoefening van zijn werkzaamheden geen instructies, noch in het algemeen, noch voor een enkel geval.

  • 3 Het personeel van de ombudsman verricht geen werkzaamheden voor een bestuursorgaan naar wiens gedraging de ombudsman een onderzoek kan instellen.

  • 4 Het personeel van de ombudsman is ter zake van de werkzaamheden die het voor de ombudsman verricht, uitsluitend aan hem verantwoording schuldig.

Artikel 51g

De ombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan het algemeen bestuur.

Artikel 51h

De ombudsman ontvangt een bij verordening van het algemeen bestuur vastgestelde vergoeding voor zijn werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.

§ 3. De ombudscommissie voor het waterschap

Artikel 51i

  • 1 Indien het algemeen bestuur de behandeling van verzoekschriften opdraagt aan een ombudscommissie voor het waterschap, stelt het algemeen bestuur het aantal leden van de ombudscommissie vast.

  • 2 Het algemeen bestuur benoemt de leden van de ombudscommissie voor de duur van zes jaar.

  • 3 Het algemeen bestuur benoemt uit de leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de ombudscommissie.

Artikel 51j

  • 1 De ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan het algemeen bestuur.

§ 4. De gezamenlijke ombudsman en de gezamenlijke ombudscommissie

Artikel 51k

  • 1 Het algemeen bestuur kan voor de behandeling van verzoekschriften een gezamenlijke ombudsman of een gezamenlijke ombudscommissie instellen met de raad of raden van een of meer andere gemeenten, dan wel met provinciale staten van een of meer provincies, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer waterschappen, dan wel met het algemeen bestuur van een of meer openbare lichamen of gemeenschappelijke organen ingesteld bij gemeenschappelijke regeling.

  • 2 De ombudsman of de ombudscommissie zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemende rechtspersonen.

Artikel 51l

Indien het algemeen bestuur een ombudsman of een ombudscommissie instelt met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de in die wet ten aanzien van gemeenschappelijke organen opgenomen bepalingen slechts van toepassing voor zover de aard van de aan de ombudsman of de ombudscommissie opgedragen taken zich daartegen niet verzet.

Hoofdstuk VII. Afdelingen

Artikel 52

  • 1 Bij of krachtens het reglement kunnen, ter behartiging van taken die het waterschap zijn opgedragen, binnen het gebied van het waterschap afdelingen worden ingesteld.

  • 2 De taken van die afdelingen en de samenstelling en inrichting van haar besturen worden geregeld bij of krachtens het reglement.

  • 3 De artikelen 31 tot en met 39 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden van het afdelingsbestuur en zijn vergaderingen.

Hoofdstuk VIII. De secretaris

Artikel 53

De secretaris van het waterschap wordt door het algemeen bestuur benoemd.

Artikel 54

  • 1 De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust bij het algemeen bestuur.

  • 2 In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur tot schorsing overgaan. Het doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt indien het algemeen bestuur haar niet in een binnen acht weken na de datum van het schorsingsbesluit gehouden vergadering bekrachtigt.

Artikel 55

De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede.

Titel III. De bevoegdheid van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk IX. Algemene bepalingen

§ 1. Inleidende bepaling

Artikel 56

  • 1 Het waterschapsbestuur is bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen.

  • 2 Regeling en bestuur kunnen van het waterschapsbestuur worden gevorderd bij wet, bij algemene maatregel van bestuur of bij provinciale verordening.

§ 2. Verhouding tot provincie en Rijk

Artikel 57

Onze Minister wie het aangaat en provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten doen het waterschapsbestuur desgevraagd mededeling van hun standpunten en voornemens met betrekking tot aangelegenheden die voor het waterschap van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet, en bieden het waterschapsbestuur desgevraagd de gelegenheid tot overleg over die aangelegenheden.

Artikel 58

  • 1 Over al hetgeen het waterschap betreft, dient het waterschapsbestuur Onze Ministers en provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten desgevraagd van bericht en raad. Dit geschiedt door het dagelijks bestuur van het waterschap, tenzij het uitdrukkelijk van het algemeen bestuur wordt verlangd.

  • 2 Het verzoek om bericht en raad door een van Onze Ministers geschiedt, evenals in dat geval het dienen van bericht en raad, door tussenkomst van gedeputeerde staten, tenzij het enkel het verschaffen van feitelijke inlichtingen betreft.

Artikel 59

  • 1 Ten aanzien van onderwerpen waarin door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening is voorzien, is het waterschapsbestuur bevoegd tot het maken van verordeningen voorzover deze verordeningen met die hogere regelingen niet in strijd zijn.

  • 2 De bepalingen van verordeningen in het onderwerp waarvan, nadat deze zijn vastgesteld, wordt voorzien door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening, houden van rechtswege op te gelden.

§ 3. Bijzondere voorzieningen

Artikel 60

  • 1 Wanneer het algemeen bestuur of, indien aan het bestuur van een afdeling bevoegdheden van het algemeen bestuur of van het dagelijks bestuur zijn toegekend, dat bestuur de door een wet, een algemene maatregel van bestuur of een provinciale verordening gevorderde beslissingen niet of niet naar behoren neemt, voorziet het dagelijks bestuur daarin.

  • 2 Wanneer het dagelijks bestuur de gevorderde beslissingen niet of niet naar behoren neemt, voorzien gedeputeerde staten daarin namens het dagelijks bestuur en ten laste van het waterschap.

  • 3 Spoedeisende gevallen uitgezonderd, vindt het tweede lid geen toepassing dan nadat het dagelijks bestuur in de gelegenheid is gesteld binnen een door gedeputeerde staten gestelde termijn alsnog de gevorderde besluiten te nemen.

§ 4. Bestuursdwang

Artikel 61

  • 1 Het waterschapsbestuur is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

  • 2 De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het dagelijks bestuur, indien toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het waterschapsbestuur uitvoert.

  • 3 De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt evenwel uitgeoefend door de voorzitter indien deze met gebruikmaking van de in artikel 96 omschreven bevoegdheid maatregelen neemt in gevallen van dringend of dreigend gevaar.

  • 4 Indien aan de voorzitter of aan het bestuur van een afdeling bevoegdheden zijn toegekend of overgedragen, bezitten zij de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot het binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is toegekend of overgedragen.

Artikel 68

In het in artikel 5:26 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde geding op het verzet tegen het dwangbevel bezitten leggers, waarin onderhoudsplichtigen zijn aangewezen, behoudens tegenbewijs kracht van bewijs.

Artikel 70

  • 1 In het in artikel 60, tweede lid, omschreven geval vindt de toepassing van bestuursdwang plaats door gedeputeerde staten namens het waterschapsbestuur en ten laste van het waterschap.

  • 2 Het waterschap heeft voor het bedrag van de te zijnen laste gebrachte kosten verhaal op de overtreder.

§ 5. Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden

Artikel 73

  • 1 Besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt.

  • 2 Bekendmaking geschiedt door plaatsing in een vanwege het waterschapsbestuur tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gestelde publicatie en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad.

  • 3 Bij de bekendmaking van een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, wordt tevens de dagtekening vermeld van het besluit waarbij de goedkeuring is verleend of wordt mededeling gedaan van de omstandigheid dat ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen.

  • 4 Besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijk met de bekendmaking voor een ieder ter inzage gelegd voor de tijd van twaalf weken, op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats.

Artikel 74

De bekend gemaakte besluiten treden in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.

Artikel 75

  • 2 De besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur worden medegedeeld aan de rechtbank en het gerechtshof onder wier rechtsmacht het waterschap valt, aan het parket van die colleges, alsmede aan de colleges van burgemeester en wethouders der gemeenten in het gebied waarvan de keur toepassing kan vinden.

Artikel 76

Met betrekking tot de intrekking van besluiten die algemeen verbindende regels inhouden, zijn de artikelen 73 tot en met 75 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 73, tweede lid, voorgeschreven mededeling geschiedt binnen één week.

Hoofdstuk X. De bevoegdheid van het algemeen bestuur

Artikel 77

De in artikel 56 omschreven bevoegdheid tot regeling en bestuur berust bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens reglement dan wel bij wet of bij algemene maatregel van bestuur is toegekend aan het dagelijks bestuur, aan de voorzitter of aan het bestuur van een afdeling.

Artikel 78

  • 1 Het algemeen bestuur maakt de verordeningen die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen.

  • 2 Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen.

Artikel 79

  • 1 Het algemeen bestuur stelt een verordening vast waarin wordt geregeld op welke wijze ingezetenen en in het gebied van het waterschap belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van de door dat bestuur te nemen besluiten worden betrokken.

  • 2 Onder de werking van die verordening worden in elk geval gebracht besluiten inzake:

    • a. verordeningen, met uitzondering van belastingverordeningen;

    • b. de handhaving van de waterstanden;

    • c. de aanleg of verbetering van waterstaatswerken, tenzij het werken betreft waarvan naar het oordeel van het waterschapsbestuur niet in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie of van de hoogte van de te heffen omslagen is te verwachten;

    • d. de legger.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde verordening regelt tenminste de wijze waarop ontwerp-besluiten worden bekendgemaakt en waarop ingezetenen en in het gebied van het waterschap een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen in de gelegenheid worden gesteld hun mening daaromtrent kenbaar te maken, alsmede de verplichting tot rapportering over die inspraak en de uitkomsten daarvan. Tevens regelt die verordening de wijze waarop belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld om beklag te doen over de wijze van uitvoering daarvan.

Artikel 80

  • 1 Onverminderd het bepaalde bij een ingevolge artikel 79, eerste lid, vastgestelde verordening, wordt het ontwerp van het besluit tot vaststelling of wijziging van een keur tegelijk met de terinzagelegging daarvan toegezonden aan de besturen van de gemeenten in het gebied waarvan de keur van toepassing zal zijn.

  • 2 Het besluit tot vaststelling of wijziging van een keur wordt binnen vier weken aan gedeputeerde staten toegezonden, met de naar voren gebrachte bedenkingen en het standpunt daaromtrent van het algemeen bestuur.

Artikel 81

  • 1 Op overtreding van een keur kan als straf worden gesteld hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde strafbare feiten zijn overtredingen.

  • 3 Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Artikel 82

Het algemeen bestuur regelt de bezoldiging van de ambtenaren van het waterschap.

Artikel 83

  • 1 Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur en aan het bestuur van een afdeling bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet.

  • 2 Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a. het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • b. het vaststellen van de rekening, als bedoeld in artikel 106;

    • c. het vaststellen van regels als bedoeld in de artikelen 108 en 109;

    • d. het heffen van belastingen of rechten;

    • e. het vaststellen van verordeningen, behoudens het bepaalde in het vierde lid;

    • f. het vaststellen van peilbesluiten;

    • g. het vaststellen van plannen krachtens bijzondere wetten.

  • 3 Het algemeen bestuur kan aan het bestuur van een afdeling niet overdragen de in het tweede lid onder a tot en met e omschreven bevoegdheden.

  • 4 De bevoegdheid tot het maken van keuren kan het algemeen bestuur slechts overdragen voorzover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door het algemeen bestuur in zijn verordeningen aangewezen onderwerpen.

  • 5 De voorschriften met betrekking tot de bevoegdheid van het algemeen bestuur, de uitoefening daarvan en het toezicht daarop zijn ten aanzien van de met toepassing van het eerste lid overgedragen bevoegdheden van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van die betreffende vergaderingen.

Hoofdstuk XI. De bevoegdheid van het dagelijks bestuur

§ 1. Algemene bevoegdheden

[Vervallen per 01-09-2002]

Artikel 84

  • 1 Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden van het waterschap.

  • 2 Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht.

  • 3 Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de beslissingen van het algemeen bestuur, tenzij bij het reglement de voorzitter hiermede is belast.

Artikel 85

  • 1 Met de opsporing van de overtreding van bij keuren strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de bij besluit van het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren van het waterschap. Indien bij provinciale verordening het toezicht op de naleving van het bij of krachtens die verordening bepaalde is opgedragen aan het dagelijks bestuur, zijn met de opsporing van de overtreding daarvan, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de bij besluit van dat bestuur aangewezen ambtenaren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren van het waterschap zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren van het waterschap kunnen binnen vier weken nadat proces-verbaal is opgemaakt met de betrokkene in schikking treden.

  • 4 De opbrengst van de bij wege van schikking vastgestelde en dienovereenkomstig betaalde bedragen komt ten bate van het waterschap.

  • 5 De betaling van het bij schikking bepaalde doet het recht tot strafvordering vervallen.

Artikel 86

  • 1 Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 2 Het dagelijks bestuur is bevoegd, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen, tot het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.

  • 3 Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan het waterschap of aan het waterschapsbestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 4 Tenzij bij reglement anders is bepaald, wordt het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet hetzij in zijn eerstvolgende vergadering, hetzij binnen drie maanden bekrachtigt.

Artikel 87

  • 1 Het algemeen bestuur kan overeenkomstig het voorstel van het dagelijks bestuur, aan het bestuur van een afdeling bevoegdheden van het dagelijks bestuur overdragen voor zover dit bij het reglement is bepaald en de aard van de bevoegdheid zich niet tegen overdracht verzet. De bevoegdheid tot het geven van een betalingsopdracht kan alleen uitdrukkelijk worden toegekend.

Artikel 88

Het dagelijks bestuur kan mandaat verlenen aan een of meer leden van het dagelijks bestuur.

Artikel 89

  • 1 De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2 Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen voorzover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

Hoofdstuk XII. De bevoegdheid van de voorzitter

Artikel 94

  • 1 De voorzitter bevordert een goede behartiging van de taken van het waterschap.

  • 2 Hij heeft de leiding van de vergaderingen van het algemeen en van het dagelijks bestuur. In de vergadering van het algemeen bestuur heeft hij raadgevende stem.

  • 3 Hij ondertekent alle stukken welke van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 95

De voorzitter vertegenwoordigt het waterschap in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het dagelijks bestuur.

Artikel 96

  • 1 Wanneer de omstandigheden geen voorafgaande bijeenroeping van het algemeen bestuur of van het dagelijks bestuur gedogen, is de voorzitter bevoegd bij omstandigheden waaronder de veiligheid van een of meer waterstaatswerken, of anderszins de goede staat daarvan, in onmiddellijk en ernstig gevaar is of dreigt te komen, al die maatregelen te treffen waartoe die besturen bevoegd zijn, zolang deze toestand voortduurt en totdat deze besturen van hun bevoegdheid gebruik maken.

  • 2 Hij geeft daarvan onverwijld kennis aan het desbetreffende bestuur alsmede aan gedeputeerde staten.

Artikel 97

  • 1 De voorzitter is het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2 Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen voorzover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

Titel IV. De financiën van het waterschap

Hoofdstuk XIII. Inleidende bepaling

Artikel 98

Het waterschap draagt de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Evenwel worden, voorzover de behartiging van die taken redelijkerwijs moet worden geacht het belang van het gebied van het waterschap te boven te gaan op grond dat deze tevens in belangrijke mate is de behartiging van een nationaal of provinciaal belang, aan het waterschap bijdragen verleend ten laste van de kas van het Rijk onderscheidenlijk die van de desbetreffende provincie of provincies.

Hoofdstuk XIV. De begroting en de rekening

§ 1. De begroting

Artikel 99

  • 1 Voor alle aan het waterschap opgedragen taken brengt het algemeen bestuur jaarlijks op de begroting de bedragen die het daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de door het waterschap te heffen belastingen, de van het rijk en de provincie te ontvangen bijdragen en andere financiële middelen die naar verwachting kunnen worden aangewend.

  • 2 De begroting bevat mede een bedrag voor onvoorziene uitgaven.

  • 3 De begroting moet in evenwicht zijn. Hiervan kan worden afgeweken indien aannemelijk is dat het evenwicht in de eerstkomende jaren zal zijn tot stand gebracht.

  • 4 Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

Artikel 100

  • 1 Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks tijdig voor de in het vierde lid bedoelde vaststelling, het algemeen bestuur een ontwerp van de begroting aan, met een nota betreffende de financiële toestand van het waterschap en, behoudens in geval van ontheffing door gedeputeerde staten, een meerjarenraming voor tenminste vier op het begrotingsjaar volgende jaren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het algemeen bestuur zijn aangeboden, voor een ieder ter inzage op de secretarie van het waterschap of op een andere door het waterschapsbestuur te bepalen plaats. Zij worden algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3 De terinzagelegging en verkrijgbaarstelling worden bekend gemaakt. De beraadslaging in het algemeen bestuur over de ontwerpbegroting vindt niet plaats binnen twee weken na de datum van de bekendmaking.

  • 4 Het algemeen bestuur stelt de begroting vast vóór 1 december van het jaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar.

Artikel 101

  • 1 Het besluit tot vaststelling of wijziging van de begroting wordt gedeputeerde staten toegezonden binnen twee weken na de vaststelling daarvan, met de in artikel 100, eerste lid, genoemde stukken alsmede met eventuele bedenkingen en het standpunt daaromtrent van het algemeen bestuur.

  • 2 Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen en worden binnen twee weken na de vaststelling daarvan toegezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 102

De begroting, de begrotingswijzigingen en de meerjarenraming worden ingericht overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Artikel 103

Verplichte uitgaven van het waterschap zijn:

  • a. de renten en aflossingen van door het waterschap aangegane geldleningen en alle overige opeisbare schulden;

  • b. de uitgaven, bij of krachtens de wet aan het waterschap opgelegd;

  • c. de uitgaven, voortvloeiende uit de van het waterschapsbestuur gevorderde medewerking tot uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen, voorzover die uitgaven niet ten laste van anderen zijn gebracht.

Artikel 104

  • 1 Indien het algemeen bestuur weigert verplichte uitgaven op de begroting te brengen doen gedeputeerde staten dit.

  • 2 Indien het algemeen bestuur weigert in de dekking van de in het eerste lid bedoelde uitgaven te voorzien, verminderen gedeputeerde staten daartoe hetzij het bedrag voor onvoorziene uitgaven hetzij de niet verplichte uitgaven.

  • 3 Gedeputeerde staten dragen zonodig aan de voor de administratie en het beheer bevoegde ambtenaar de betaling op ten laste van het waterschap van hetgeen met toepassing van het eerste lid als verplichte uitgaaf op de begroting is gebracht.

§ 2. De rekening

Artikel 105

  • 1 Het dagelijks bestuur legt aan het algemeen bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording af van het gevoerde financiële beheer, onder overlegging van de rekening. Artikel 102 is van overeenkomstige toepassing op de inrichting van de rekening.

  • 2 Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag als bedoeld in artikel 109, tweede lid, alsmede een door het dagelijks bestuur opgemaakt verslag ter verantwoording van het financieel beheer. Artikel 100, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de rekening en de in dit lid bedoelde stukken.

Artikel 106

  • 1 Het algemeen bestuur stelt de rekening vast vóór 1 september van het jaar volgend op het begrotingsjaar, behoudens ontheffing van gedeputeerde staten.

  • 2 Het algemeen bestuur kan uitgaven die te kwader trouw zijn geboekt op een post waarmee zij niet overeenstemmen of die anderszins niet rechtmatig zijn gedaan, buiten de rekening laten.

  • 3 De leden van het dagelijks bestuur nemen niet deel aan stemmingen over besluiten als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4 Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden ontlast de vastgestelde rekening de leden van het dagelijks bestuur ten aanzien van het daarin verantwoorde financiële beheer.

Artikel 107

  • 1 Het dagelijks bestuur zendt de rekening vergezeld van de in artikel 105, tweede lid, bedoelde stukken en eventuele bedenkingen en het standpunt daaromtrent van het algemeen bestuur, binnen twee weken na de vaststelling door het algemeen bestuur, aan gedeputeerde staten.

  • 3 Indien uitgaven niet in de vastgestelde rekening zijn opgenomen, zijn de leden van het orgaan dat voor de uitgaaf verantwoordelijk is daarvoor persoonlijk aansprakelijk jegens het waterschap, tenzij blijkt dat zij aan het besluit niet hebben meegewerkt.

  • 4 Gelijke aansprakelijkheid bestaat voor zover zij te kwader trouw hebben meegewerkt aan het niet of niet tijdig innen van vorderingen of andere aan het waterschap toekomende gelden dan wel aan het verlenen van kwijtscheldingen.

  • 5 Het dagelijks bestuur stelt, zo dikwijls daartoe termen zijn, een rechtsvordering in tot betaling van de krachtens het derde en vierde lid verschuldigde gelden, zonder dat daartoe een nadere beslissing is vereist. Indien binnen een door de Commissaris van de Koning gestelde termijn geen rechtsvordering is ingesteld, gaat deze daartoe over namens en ten laste van het waterschap.

Hoofdstuk XV. De administratie en de controle

Artikel 108

  • 1 Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van doelmatigheid en controle wordt voldaan.

  • 2 De verordening wordt binnen twee weken na de vaststelling toegezonden aan gedeputeerde staten.

  • 3 De administratie en het beheer, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door ingevolge die verordening aan te wijzen ambtenaren. De secretaris kan niet worden aangewezen, behoudens ontheffing van gedeputeerde staten.

  • 4 De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien in een financieringsstatuut, waarin in ieder geval regels zijn opgenomen ten aanzien van:

    • a. de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie;

    • b. de administratieve organisatie van de financieringsfunctie, waaronder begrepen taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening.

  • 5 Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar de wijze waarop de administratie en het beheer, bedoeld in het eerste lid, worden gevoerd.

Artikel 109

  • 1 Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de controle op de administratie en op het beheer van vermogensvoorwaarden. De regels dienen onder meer te waarborgen dat de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de administratie en het beheer worden getoetst.

  • 2 De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien onder meer in de aanwijzing van een of meer accountants als bedoeld in artikel 2:393 van het Burgerlijk Wetboek belast met het onderzoek van de rekening alsmede met het ter zake uitbrengen van een verslag, dat behalve de verklaring bij de rekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.

Hoofdstuk XVI. De waterschapsbelastingen

Artikel 110

Het algemeen bestuur besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een waterschapsbelasting door het vaststellen van een belastingverordening.

Artikel 111

De belastingverordening vermeldt in de daartoe leidende gevallen de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is, alsmede het tijdstip van inwerkingtreding.

Artikel 113

  • 1 Behalve de belastingen of rechten waarvan de heffing krachtens bijzondere wetten geschiedt, worden door het waterschap geen andere belastingen en rechten geheven dan de precariobelasting, bedoeld in artikel 114, de rechten, bedoeld in artikel 115, en de omslagen, bedoeld in artikel 116.

  • 2 Met omslagen worden gelijkgesteld bijdragen die op grond van het reglement in de plaats treden van het voldoen aan de in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, opgenomen verplichtingen tot onderhoud van waterstaatswerken.

Artikel 114

Het waterschap kan een precariobelasting heffen voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven grond of water van het waterschap, voor de openbare dienst bestemd.

Artikel 115

  • 1 Het waterschap kan alleen rechten heffen ter zake van:

    • a. het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde bezittingen van het waterschap of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die bij het waterschap in beheer of in onderhoud zijn;

    • b. het genot van door of vanwege het bestuur van het waterschap verstrekte diensten, tenzij deze bestaan in het tijdelijk ter beschikking van particulieren stellen van personeel van het waterschap;

    • c. het behandelen van verzoeken tot het verlenen van vergunningen of ontheffingen.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en van hoofdstuk XVIII worden de in het eerste lid bedoelde rechten aangemerkt als waterschapsbelastingen.

  • 3 In verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in het eerste lid worden geheven, worden de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.

Hoofdstuk XVII. Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen

Artikel 116

Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van taken die het waterschap zijn opgedragen kunnen enkel omslagen worden geheven van hen die:

  • a. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken;

  • b. krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst het gebruik hebben van ongebouwde onroerende zaken;

  • c. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken;

  • d. ingezetenen zijn;

  • e. krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht het gebruik hebben van gebouwde onroerende zaken als bedrijfsruimte.

Artikel 117

  • 1 Voor de omslagen, bedoeld in artikel 116, onderdelen c en e, wordt aangemerkt als één gebouwde onroerende zaak:

    • a. een gebouwd eigendom;

    • b. een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a bedoelde gebouwde eigendommen of van in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • d. het binnen het gebied van een gemeente gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte of van een in onderdeel c bedoeld samenstel;

    • e. het binnen het gebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a bedoeld eigendom, van een in onderdeel b bedoeld gedeelte, van een in onderdeel c bedoeld samenstel of van een in onderdeel d bedoeld deel.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid maken de ongebouwde eigendommen voorzover die dienstbaar zijn aan een gebouwd eigendom, aan een gedeelte van een gebouwd eigendom of aan een samenstel van gebouwde eigendommen, als bedoeld in onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b of onderdeel c, van dat lid, deel uit van de gebouwde onroerende zaak, met uitzondering van de ongebouwde eigendommen, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten.

  • 3 Voor de omslagen, bedoeld in artikel 116, onderdelen a en b, wordt aangemerkt als één ongebouwde onroerende zaak:

    • a. een ongebouwd eigendom dat niet dienstbaar is aan een gebouwd eigendom of een gedeelte daarvan;

    • b. een ongebouwd eigendom, voor zover de waarde daarvan bij de waardebepaling op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken op basis van het bepaalde krachtens artikel 18, derde lid, van die wet buiten aanmerking wordt gelaten;

    • c. het binnen het gebied van het waterschap gelegen deel van een in onderdeel a of in onderdeel b bedoeld eigendom.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan, indien de belastingverordening zulks bepaalt, worden aangemerkt als één ongebouwde onroerende zaak:

    • a. een samenstel van twee of meer ongebouwde eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • b. een kadastraal perceel of gedeelte daarvan, met dien verstande dat hetgeen wordt aangemerkt als een gebouwde onroerende zaak niet in aanmerking wordt genomen.

  • 5 Voor de omslagen, bedoeld in artikel 116, worden openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, één en ander met inbegrip van kunstwerken, alsmede waterverdedigingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning, als ongebouwde eigendommen aangemerkt.

Artikel 118

  • 1 Voor de toepassing van artikel 116, onderdelen a en c, wordt als genothebbende van een ongebouwde danwel een gebouwde onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de desbetreffende kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 116, onderdeel b, wordt als gebruiker van een ongebouwde onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, dan wel krachtens pachtovereenkomst, aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht zelf het gebruik heeft, onderscheidenlijk het gebruik heeft krachtens een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 116, onderdeel d, wordt aangemerkt:

    • a. als ingezetene degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het belastingjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap aan te wijzen lid van dat huishouden.

    • b. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven.

  • 4 Voor de toepassing van artikel 116, onderdeel e, wordt als gebruiker van bedrijfsruimte aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar in het gebied van het waterschap het gebruik heeft van een gebouwde onroerende zaak of van een gedeelte daarvan als bedrijfsruimte, met dien verstande dat:

    • a. gebruik door degene aan wie een deel van een gebouwde onroerende zaak in gebruik is gegeven, wordt aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven, waarbij deze bevoegd is de omslag als zodanig te verhalen op degene aan wie deze het deel in gebruik heeft gegeven;

    • b. het ter beschikking stellen van een gebouwde onroerende zaak voor volgtijdig gebruik wordt aangemerkt als gebruik door degene die die zaak ter beschikking heeft gesteld, waarbij deze bevoegd is de omslag als zodanig te verhalen op degene aan wie deze de zaak ter beschikking heeft gesteld.

  • 5 Voor de toepassing van artikel 116, onderdelen a en c, wordt, ingeval van verschillende soorten van genot krachtens beperkt recht alleen het genot van het beperkte recht waaraan ingevolge artikel 24 stemrecht is verbonden, in aanmerking genomen.

  • 6 Indien van een ongebouwde onroerende zaak niet blijkt dat het gebruik daarvan een gebruik is in de zin van artikel 116, onderdeel b, wordt voor de toepassing van die bepaling degene die van die onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt als tevens zijnde degene die het gebruik heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Artikel 119

  • 1 Het algemeen bestuur stelt ten behoeve van de in artikel 116 bedoelde omslagen een verordening vast, waarin, zoveel mogelijk naar onderscheid van de taken die het waterschap ter behartiging zijn opgedragen, voor elk van de categorieën van belanghebbenden die in dat bestuur zijn vertegenwoordigd, de toedeling van het kostendeel is opgenomen.

    Bij die verordening kan worden bepaald dat, in afwijking van de vorige volzin, kosten van heffing en invordering van waterschapsbelastingen en kosten van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën van belanghebbenden.

  • 3 Bij reglement kan worden omschreven welke uitgangspunten bij de toedeling van kostendelen in elk geval in acht dienen te worden genomen.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde verordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. Het besluit tot vaststelling van de verordening wordt binnen vier weken na de vaststelling toegezonden aan gedeputeerde staten, met de naar voren gebrachte bedenkingen en het standpunt daaromtrent van het algemeen bestuur.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde verordening wordt tenminste eenmaal in de vijf jaren herzien.

  • 6 Bij de toepassing van de voorgaande leden worden in aanmerking genomen de aard en de omvang van het belang of de belangen van de onderscheidene categorieën van belanghebbenden bij de behartiging van de taken waarmee het waterschap is belast.

Artikel 120

  • 1 Voor de omslagen ter zake van ongebouwde onroerende zaken geldt als heffingsmaatstaf de oppervlakte.

  • 3 In afwijking in zoverre van het tweede lid wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de omslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken de waarde van onroerende zaken of onderdelen daarvan als bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onderdelen c, h en j, van de Gemeentewet en van waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen die dienen als woning, buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in het tweede lid bedoelde waarde.

  • 7 Met betrekking tot de bepaling van de heffingsmaatstaf, bedoeld in het eerste of tweede lid, kan het algemeen bestuur een verordening vaststellen, waarin omslagklassen voor onroerende zaken worden ingesteld om te voorkomen dat verschillen in hoedanigheid of ligging leiden tot onevenredig voor- of nadeel voor de omslagplichtigen. Voorzover zodanige verschillen leiden tot een verschil in belang van meer dan 50% of van minder dan 25% wordt dat verschil in elk geval aangemerkt als onevenredig onderscheidenlijk niet onevenredig. Op de in de eerste volzin bedoelde verordening is artikel 119, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 8 Het tarief per eenheid van de heffingsmaatstaf is gelijk.

Artikel 122

  • 1 Het bedrag aan omslag wordt per aanslag niet afgerond.

  • 2 Aanslagen die een bij de belastingverordening te bepalen bedrag niet te boven gaan worden niet opgelegd.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag.

Hoofdstuk XVIII. De heffing en invordering van waterschapsbelastingen

Artikel 123

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. waterschapsbelastingen: de belastingen die het waterschap heft, bedoeld in artikel 113;

    • b. Algemene wet: Algemene wet inzake rijksbelastingen;

    • c. heffing op andere wijze : heffing op andere wijze dan bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte.

  • 3 Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde, gelden de bevoegdheden en verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de waterschapsbelastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:

    • a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur: het dagelijks bestuur;

    • b. de inspecteur: de daartoe aangewezen ambtenaar van het waterschap;

    • c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de ambtenaar van het waterschap, belast met de invordering van waterschapsbelastingen;

    • d. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de ambtenaren van het waterschap, belast met de heffing of de invordering van waterschapsbelastingen;

    • e. belastingdeurwaarder: de daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het waterschap, dan wel een als belastingdeurwaarder van het waterschap aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

    • f. de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: het algemeen bestuur.

  • 4 Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde wordt met betrekking tot waterschapsbelastingen in de Algemene wet en in de Invorderingswet 1990 voor algemene maatregel van bestuur en voor ministeriële regeling gelezen: besluit van het dagelijks bestuur.

Terugwerkende kracht

Stb. 2008, 262, datum inwerkingtreding 11-07-2008, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. waterschapsbelastingen: de belastingen die het waterschap heft, bedoeld in artikel 113;

  • b. Algemene wet: Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • c. heffing op andere wijze : heffing op andere wijze dan bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte.

2 Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde geschieden de heffing en de invordering van waterschapsbelastingen met toepassing van de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren die belastingen rijksbelastingen.

3 Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde, gelden de bevoegdheden en verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de waterschapsbelastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:

  • a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur: het dagelijks bestuur;

  • b. de inspecteur: de daartoe aangewezen ambtenaar van het waterschap;

  • c. de ontvanger of een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger: de ambtenaar van het waterschap, belast met de invordering van waterschapsbelastingen;

  • d. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de ambtenaren van het waterschap, belast met de heffing of de invordering van waterschapsbelastingen;

  • e. belastingdeurwaarder: de daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van het waterschap, dan wel een als belastingdeurwaarder van het waterschap aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

  • f. de Tweede Kamer der Staten-Generaal of de Tweede Kamer: het algemeen bestuur.

4 Onverminderd het overigens in dit hoofdstuk bepaalde wordt met betrekking tot waterschapsbelastingen in de Algemene wet en in de Invorderingswet 1990 voor algemene maatregel van bestuur en voor ministeriële regeling gelezen: besluit van het dagelijks bestuur.

5 Met betrekking tot waterschapsbelastingen wordt in de artikelen 27l, 27n, 27p en 29a van de Algemene wet en in artikel 24 van de Invorderingswet 1990 voor «de Staat» gelezen: het waterschap.

Artikel 124

  • 2 De dagelijkse besturen van twee of meer waterschappen kunnen met betrekking tot een of meer waterschapsbelastingen bepalen dat het dagelijks bestuur van één van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of invordering van waterschapsbelastingen in de plaats treedt van het andere dagelijks bestuur onderscheidenlijk van die andere dagelijkse besturen.

  • 3 De dagelijkse besturen van twee of meer waterschappen kunnen met betrekking tot een of meer waterschapsbelastingen bepalen dat daartoe aangewezen ambtenaren van één van die waterschappen worden aangewezen als:

    • a. de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van waterschapsbelastingen;

    • b. de in artikel 123, derde lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen;

    • c. de in artikel 123, derde lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van waterschapsbelastingen;

    • d. de in artikel 123, derde lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van die waterschappen voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen.

  • 4 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het dagelijks bestuur van het waterschap waarvan de ambtenaar belast met de invordering van waterschapsbelastingen op grond van het derde lid, onderdeel b, wordt aangewezen.

  • 5 Indien voor de heffing of de invordering van een of meer waterschapsbelastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbaar lichaam wordt aangewezen als:

    • a. de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van waterschapsbelastingen;

    • b. de in artikel 123, derde lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen;

    • c. de in artikel 123, derde lid, onderdeel d, bedoelde ambtenaren van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing of de invordering van waterschapsbelastingen;

    • d. de in artikel 123, derde lid, onderdeel e, bedoelde ambtenaar van het waterschap voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de invordering van waterschapsbelastingen.

  • 6 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam waarvan een ambtenaar op grond van het vijfde lid, onderdeel b, wordt aangewezen.

Artikel 125

Waterschapsbelastingen kunnen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze, doch niet bij wege van afdracht op aangifte.

Artikel 125a

  • 1 Indien de waterschapsbelastingen op andere wijze worden geheven, bepaalt de belastingverordening op welke wijze deze worden geheven en de wijze waarop de belastingschuld aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt. De belastingverordening kan daarnaast bepalen dat het dagelijks bestuur omtrent de uitvoering van een en ander nadere regels geeft.

  • 2 De op andere wijze geheven belastingen worden voor de toepassing van de Algemene wet en de Invorderingswet 1990 aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder:

    • a. de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;

    • b. het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel a bedoelde bedrag;

    • c. de dagtekening van het aanslagbiljet: de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving van het in onderdeel a bedoelde bedrag, of bij gebreke van een schriftelijke kennisgeving, de datum waarop het bedrag op andere wijze ter kennis van de belastingplichtige is gebracht.

Artikel 126

Bij de heffing van waterschapsbelastingen blijven van de Algemene wet buiten toepassing de artikelen 2, vierde lid, 3, 37 tot en met 39, 47a, 48, 52, 53, 54, 55, 62, 71, 76, 80, tweede, derde en vierde lid, 82, 84, 86, 87 en 90 tot en met 95. Bij de heffing van waterschapsbelastingen die op andere wijze worden geheven, blijven bovendien de artikelen 5, 6 tot en met 9, 11, tweede lid, en 12 van die wet buiten toepassing.

Artikel 126a

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels bevatten in elk geval een omschrijving van degene op wie de verplichting rust, alsmede van de belasting ten behoeve waarvan de verplichting geldt. Voorts vermelden deze regels naar gelang de aard van de verplichting een omschrijving van de aard van de te verstrekken gegevens en inlichtingen, van de aard van de gegevens welke uit de administratie dienen te blijken of van het doel waarvoor het voor raadpleging beschikbaar stellen van gegevensdragers kan geschieden.

Artikel 127

  • 2 Het doen van aangifte, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet, geschiedt door het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de daarbij gevraagde bescheiden.

  • 3 In afwijking in zoverre van de vorige leden kan de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap vorderen dat een verplichting tot het doen van aangifte of tot het indienen van een verzoek om uitreiking van een aangiftebiljet wordt nagekomen door het mondeling doen van aangifte. Daarbij:

    • a. worden de door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap gevraagde bescheiden overgelegd;

    • b. kan de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap vorderen dat een van de mondelinge aangifte opgemaakt relaas door de aangever wordt ondertekend, bij gebreke waarvan de aangifte geacht wordt niet te zijn gedaan.

  • 5 Bij de belastingverordening kan van het eerste en tweede lid worden afgeweken.

Artikel 128

  • 1 Met betrekking tot de bij wege van aanslag geheven waterschapsbelastingen kan in de belastingverordening voor de in artikel 9, eerste en derde lid, van de Algemene wet genoemde termijn van ten minste een maand een kortere termijn in de plaats worden gesteld.

Artikel 128a

Artikel 129

  • 1 De in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap is bevoegd voor eenzelfde belastingplichtige bestemde belastingaanslagen van dezelfde soort die betrekking kunnen hebben op verschillende belastingen, op één aanslagbiljet te verenigen.

  • 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ingeval de belasting op andere wijze wordt geheven.

Artikel 131

Indien bezwaar wordt gemaakt zowel tegen een belastingaanslag in de omslag ter zake van een gebouwde of ongebouwde onroerende zaak als tegen een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking welke ten grondslag heeft gelegen aan die belastingaanslag, vangt, ingeval feiten en omstandigheden in het geding zijn die van belang zijn zowel voor de heffing van de omslag ter zake van een gebouwde of ongebouwde onroerende zaak als voor de vaststelling van de waarde op de voet van genoemd hoofdstuk IV, de termijn waarbinnen de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap uitspraak doet op het eerstbedoelde bezwaar aan, in afwijking in zoverre van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet, op het tijdstip waarop de op de voet van genoemd hoofdstuk IV gegeven beschikking onherroepelijk is komen vast te staan.

Artikel 132

  • 1 Degene die ingevolge de belastingverordening aanspraak kan maken op een gehele of gedeeltelijke vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf kan binnen zes weken nadat de omstandigheid welke die aanspraak deed ontstaan, zich heeft voorgedaan, of, voor zover het een belasting betreft die bij wege van aanslag wordt geheven en op dat tijdstip nog geen aanslagbiljet is uitgereikt of ter post is bezorgd, binnen zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet, een aanvraag tot het verkrijgen van vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf indienen bij de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap.

  • 2 Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing ingeval de belasting op andere wijze wordt geheven.

Artikel 133

In de gevallen waarin het volkenrecht dan wel, naar het oordeel van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Financiën, het internationale gebruik daartoe noodzaakt, wordt vrijstelling van waterschapsbelastingen verleend. Onze genoemde Ministers kunnen gezamenlijk ter zake nadere regels stellen.

Artikel 134

Naast een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf kan door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van het waterschap ook een in die verordening voorziene vrijstelling ambtshalve worden verleend.

Artikel 136

Op overtreding van een in de belastingverordening voorkomende bepaling betreffende heffing en invordering kan, voor zover die overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, uitsluitend een geldboete worden gesteld en wel een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 138

  • 2 Met betrekking tot waterschapsbelastingen die niet bij wege van aanslag of bij wege van voldoening op aangifte worden geheven, kan in de belastingverordening worden bepaald dat een andere ambtenaar van het waterschap dan de met de invordering van waterschapsbelastingen belaste ambtenaar van het waterschap mede wordt belast met de invordering van die belastingen.

  • 3 Voor waterschapsbelastingen ter zake van onroerende zaken, voor zover deze worden geheven van de eigenaar of van de genothebbende krachtens een beperkt recht, heeft het waterschap een voorrecht op de onroerende zaken waarop de aanslag in een zodanige belasting betrekking heeft, en op de beperkte rechten waaraan die zaken zijn onderworpen. Het voorrecht gaat boven hypotheek en boven alle andere voorrechten, met uitzondering van het voorrecht van artikel 288 onder a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de daar bedoelde kosten na de vaststelling van de aanslag zijn gemaakt.

Artikel 139

  • 2 De belastingverordening kan bepalen dat het verschuldigde bedrag moet worden betaald gelijktijdig met en op dezelfde wijze als de voldoening van een andere vordering aan de schuldeiser van die andere vordering.

Artikel 141

De verrekening van aan de belastingschuldige uit te betalen en van hem te innen bedragen ter zake van waterschapsbelastingen op de voet van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 is ook mogelijk ingeval de in artikel 9 van de Invorderingswet 1990 gestelde termijn, dan wel de krachtens artikel 139, eerste lid, gestelde termijn nog niet is verstreken.

Artikel 142

  • 1 Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, kan de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld.

  • 2 Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid, voortvloeit uit het genot van een onroerende zaak krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen is gesteld, kan de met de invordering van waterschapsbelastingen belaste ambtenaar van het waterschap de belastingaanslag op de gehele onroerende zaak verhalen ten name van degene te wiens name de aanslag is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige belastingplichtigen.

  • 3 De belastingschuldige die de belastingaanslag heeft voldaan kan hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht verhalen op de overige belastingplichtigen naar evenredigheid van ieders belastingplicht.

  • 4 Tegen een met toepassing van het eerste lid vastgestelde belastingaanslag kan mede beroep bij de rechtbank worden ingesteld door de belastingplichtige wiens naam niet op het aanslagbiljet staat vermeld. Artikel 26a, derde lid, van de Algemene wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Van het derde lid kan bij overeenkomst worden afgeweken.

Artikel 144

  • 2 Met betrekking tot het verlenen van gehele of gedeeltelijke kwijtschelding zijn de krachtens artikel 26 van de Invorderingswet 1990 door Onze Minister van Financiën bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.

  • 3 Het algemeen bestuur kan bepalen dat, in afwijking van de in het tweede lid bedoelde regels, in het geheel geen dan wel gedeeltelijk kwijtschelding wordt verleend.

  • 4 Met inachtneming van door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, te stellen regels kan het algemeen bestuur met betrekking tot de wijze waarop de kosten van bestaan in aanmerking worden genomen afwijkende regels stellen die er toe leiden dat in ruimere mate kwijtschelding wordt verleend.

  • 5 Het dagelijks bestuur kan de belasting geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren. Het daartoe strekkende besluit ontheft de ambtenaar van het waterschap, belast met de invordering van waterschapsbelastingen van de verplichting verdere pogingen tot invordering te doen.

Artikel 145

Indien inzake een waterschapsbelasting exploot moet worden gedaan, een akte van vervolging betekend of een dwangbevel ten uitvoer gelegd in het gebied van een ander waterschap dan dat waaraan de belasting verschuldigd is, is daartoe naast de belastingdeurwaarder van laatstbedoeld waterschap mede de belastingdeurwaarder van het eerstbedoelde waterschap bevoegd en desgevraagd verplicht.

Artikel 146

De eigenaar of degene, die krachtens een ander beperkt recht het genot heeft van in het gebied van een waterschap gelegen onroerende zaak en die binnen Nederland geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, is verplicht aan het dagelijks bestuur van dat waterschap een adres binnen Nederland op te geven, waar de voor hem bestemde stukken betreffende waterschapsbelastingen of betreffende de in artikel 67 bedoelde kosten van bestuursdwang worden bezorgd of betekend. Indien hij hiermede in gebreke blijft, geschiedt de betekening van een dwangbevel aan de persoon of in het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied de onroerende zaak geheel of gedeeltelijk ligt. De deurwaarder of de belastingdeurwaarder zendt, zo mogelijk, een tweede afschrift onverwijld per aangetekende brief aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene.

Artikel 147

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het kader van dit hoofdstuk passende nadere regelen worden gesteld ter aanvulling van de in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen.

Titel V. Aanvullende bepalingen inzake het toezicht op het waterschapsbestuur

Hoofdstuk XIX. Goedkeuring

Artikel 148

Buiten de bij de wet aangewezen besluiten, zijn, voorzover zulks bij reglement is bepaald, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten slechts onderworpen de besluiten van het waterschapsbestuur die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing en de beslissingen van dat bestuur tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken door het waterschap.

Artikel 149

De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 151

  • 2 Artikel 73, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de terinzagelegging geschiedt gelijktijdig met de bekendmaking van het besluit, voor de tijd van zes weken.

Hoofdstuk XX. Het beroep tegen besluiten

Artikel 153

  • 1 Belanghebbenden kunnen administratief beroep instellen bij gedeputeerde staten enkel tegen:

    • a. de in artikel 148 bedoelde, niet aan goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen, besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken;

    • b. de in artikel 78, tweede lid, bedoelde besluiten betreffende de legger;

    • c. de in artikel 80, eerste lid, bedoelde besluiten betreffende de vaststelling of wijziging van een keur.

  • 2 Artikel 73, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de terinzagelegging geschiedt gelijktijdig met de bekendmaking van het besluit, voor de tijd van zes weken.

Hoofdstuk XXI. Schorsing en vernietiging

Artikel 156

  • 1 Een besluit dan wel een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg van het waterschapsbestuur kan door gedeputeerde staten worden vernietigd.

Artikel 158

  • 1 Indien een besluit naar het oordeel van de voorzitter voor vernietiging in aanmerking komt, doet hij daarvan twee dagen nadat het te zijner kennis is gekomen mededeling aan gedeputeerde staten. Hij geeft hiervan tegelijkertijd kennis aan het orgaan dat het besluit nam, en zo nodig aan het orgaan dat met de uitvoering van het besluit is belast.

  • 2 Het besluit ten aanzien waarvan het eerste lid toepassing heeft gevonden, wordt niet of niet verder uitgevoerd, voordat van gedeputeerde staten mededeling is ontvangen dat voor schorsing of vernietiging geen redenen bestaan. Indien het besluit niet binnen vier weken na de dagtekening van de mededeling van de voorzitter is geschorst of vernietigd, wordt het uitgevoerd.

Artikel 161

Indien een bekend gemaakt besluit is vernietigd of indien het niet is vernietigd binnen de tijd waarvoor het is geschorst, wordt hiervan door het waterschapsbestuur openbaar kennis gegeven. Artikel 73, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de terinzagelegging geschiedt voor de tijd van vier weken.

Artikel 162

Artikel 163

Het waterschapsbestuur neemt opnieuw een besluit omtrent het onderwerp van het vernietigde besluit, waarbij met het besluit tot vernietiging wordt rekening gehouden.

Hoofdstuk XXII. Het toezicht op interprovinciale waterschappen

Artikel 164

  • 1 Een besluit tot het instellen en reglementeren van een waterschap, waarvan het gebied in twee of meer provincies is gelegen, bevat een regeling omtrent de uitoefening van het toezicht ingevolge deze Titel hetzij van enige andere vorm van toezicht. Wordt bij dat besluit aan de colleges van gedeputeerde staten de gemeenschappelijke uitoefening van het toezicht opgedragen, dan worden daarbij tevens regels gesteld omtrent de gemeenschappelijke voorbereiding van de ter uitoefening van dat toezicht te nemen besluiten.

  • 2 Indien de colleges van gedeputeerde staten niet tot overeenstemming kunnen komen over het te nemen besluit binnen de voor de uitoefening van het toezicht geldende termijn, dan wel, indien geen termijn geldt, binnen redelijke termijn, delen zij dit schriftelijk mede aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat. In dat geval wordt op de voordracht van deze minister, gedaan na overleg met die colleges, het besluit genomen bij koninklijk besluit, de Raad van State gehoord. Artikel 18a van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.

Titel VI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 166

  • 1 De Bevoegdhedenwet waterschappen (Stb. 1978, 285) wordt ingetrokken.

  • 2 Hoofdstuk IV van de Bevoegdhedenwet waterschappen blijft van toepassing ten aanzien van de belastingjaren waarvoor bij of krachtens reglement of andere provinciale verordening dan wel bij belastingverordening van het waterschap regels omtrent waterschapsbelastingen gelden waarin naar bepalingen van dat Hoofdstuk wordt verwezen, met dien verstande dat:

    • a. in artikel 13 van dat Hoofdstuk voor "48, 49, 49a, 53a, 56" wordt gelezen: "48, 52, 53, 54, 55";

    • b. in artikel 25, eerste lid, van dat Hoofdstuk voor "60" wordt gelezen: "62", en

    • c. met betrekking tot waterschapsbelastingen die worden geheven met toepassing van dat Hoofdstuk, alsmede de onderdelen a en b, bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 126a.

Artikel 167

  • 1 [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

  • 3 In afwijking van het eerste lid onder letter d zijn de artikelen 22-32 van de Waterstaatswet 1900 van toepassing op verzoeken om vernietiging die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn gedaan.

Artikel 168

Ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur die hun functie bekleden op de datum van inwerkingtreding van deze wet, zijn tot hun periodieke aftreden de artikelen 31, derde lid en 47 niet van toepassing.

Artikel 169

  • 1 Op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet geldende besluiten ten aanzien van onderwerpen waarin deze wet voorziet, blijven van kracht, ook voorzover zij niet in overeenstemming zijn met bepalingen bij of krachtens deze wet. Zij kunnen overeenkomstig deze wet worden gewijzigd of ingetrokken.

  • 2 De bepalingen in reglementen of andere provinciale verordeningen, die onderwerpen regelen die ingevolge de artikelen 111 en 119, eerste lid, worden geregeld bij verordening van het waterschap, blijven van kracht tot de datum van inwerkingtreding van laatstbedoelde verordening.

Artikel 170a

De artikelen 149 en 150 zijn niet van toepassing op aan voorafgaand toezicht onderworpen besluiten die zijn genomen vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 171

De reglementen voor de waterschappen en andere provinciale verordeningen die betrekking hebben op de waterschappen worden binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet met het bij of krachtens deze wet bepaalde in overeenstemming gebracht. Bepalingen in die reglementen en verordeningen die niet in overeenstemming zijn met bepalingen bij of krachtens deze wet, vervallen na verloop van drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, tenzij zij tevoren met het bij of krachtens deze wet bepaalde in overeenstemming zijn gebracht.

Artikel 172

Op termijnen gesteld in een verordening van het waterschap zijn de artikelen 1 tot en met 4 van de Algemene Termijnenwet (Stb. 1964, 314) van overeenkomstige toepassing, tenzij in het reglement anders is bepaald.

Artikel 177

Het keizerlijk decreet van 21 oktober 1811, relatif à la classification des routes et des péages qui s'y perçoivent, et à d’autres objets de cette nature, wordt ingetrokken.

Artikel 179

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de onderscheidene artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Voor de bekendmaking van deze wet stelt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat de nummering van de artikelen, paragrafen, hoofdstukken en titels van deze wet zo nodig opnieuw vast en brengt de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen, paragrafen, hoofdstukken en titels met de nieuwe nummering in overeenstemming.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 6 juni 1991

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen

Uitgegeven de vijfentwintigste juli 1991

De Minister van Justitie a.i.,

J. E. Andriessen

Inhoud

Titel I

De waterschappen

Hoofdstuk I

Inleidende bepalingen (artt. 1-2)

Hoofdstuk II

Bepalingen voor het opheffen, het instellen en het reglementeren van waterschappen (artt. 3-9)

Titel II

De samenstelling en de inrichting van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk III

Inleidende bepaling (art. 10)

Hoofdstuk IV

Het algemeen bestuur (artt. 11-39)

§ 1

De samenstelling (artt. 11-13)

§ 2

De verkiezing (artt. 14-30)

§ 3

De inrichting (artt. 31-39)

Hoofdstuk V

Het dagelijks bestuur (artt. 40-45)

§ 1

De samenstelling (artt. 40-41)

§ 2

De inrichting (artt. 42-45)

Hoofdstuk VI

De voorzitter (artt. 46-51)

Hoofdstuk VII

(afdelingen art. 52)

Hoofdstuk VIII

De secretaris (artt. 53-55)

Titel III

De bevoegdheid van het waterschapsbestuur

Hoofdstuk IX

Algemene bepalingen (artt. 56-76)

§ 1

Inleidende bepaling (art. 56)

§ 2

Verhouding tot provincie en Rijk (artt. 57-59)

§ 3

Bijzondere voorzieningen (art. 60)

§ 4

Bestuursdwang (artt. 61-72)

§ 5

Bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten die algemeen verbindende regels inhouden (artt. 73-76)

Hoofdstuk X

De bevoegdheid van het algemeen bestuur (artt. 77-83)

Hoofdstuk XI

De bevoegdheid van het dagelijks bestuur (artt. 84-93)

§ 1

Algemene bevoegdheden (artt. 84-89)

§ 2

Bijzondere bevoegdheden (artt. 90-93)

Hoofdstuk XII

De bevoegdheid van de voorzitter (artt. 94-97)

Titel IV

De financiën van het waterschap

Hoofdstuk XIII

Inleidende bepaling (art. 98)

Hoofdstuk XIV

De begroting en de rekening (artt. 99-107)

§ 1

De begroting (artt. 99-104)

§ 2

De rekening (artt. 105-107)

Hoofdstuk XV

De administratie en de controle (artt. 108-109)

Hoofdstuk XVI

De waterschapsbelastingen (artt. 110-115)

Hoofdstuk XVII

Bijzondere bepalingen omtrent de omslagen (artt. 116-122)

Hoofdstuk XVIII

De heffing en invordering van waterschapsbelastingen (artt. 123-147)

Titel V

Het toezicht op het waterschapsbestuur

Hoofdstuk XIX

De goedkeuring van besluiten (artt. 148-152)

Hoofdstuk XX

Het beroep tegen besluiten (artt. 153-155)

Hoofdstuk XXI

De vernietiging en schorsing van besluiten (artt. 156-163)

Hoofdstuk XXII

Het toezicht op interprovinciale waterschappen (art. 164)

Titel VI

Overgangs- en slotbepalingen (artt. 165-180)