Wet temporisering van de uitbetaling van investeringsbijdragen en beëindiging op termijn van de verrekening van die bijdragen

[Regeling vervallen per 01-04-2008.]
Geraadpleegd op 11-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-02-2005 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 01-01-1998 t/m 31-03-2008

Wet van 3 juli 1991, houdende temporisering van de uitbetaling van investeringsbijdragen en beëindiging op termijn van de verrekening van die bijdragen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het uit een oogpunt van handhaving van evenwicht tussen inkomsten en uitgaven van het fonds Investeringsrekening wenselijk is de uitbetaling van investeringsbijdragen te temporiseren, alsmede dat het wenselijk is de verrekening van investeringsbijdragen op termijn te beëindigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

  • 1 Bij de heffing van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting worden met betrekking tot jaren na 1986 de op 1 juli 1990 per saldo nog niet bij een belastingaanslag in aanmerking genomen investeringsbijdragen die betrekking hebben op investeringen die na 30 april 1986 hebben plaatsgevonden, indien die investeringsbijdragen gezamenlijk meer belopen dan f 150 000, in aanmerking genomen met inachtneming van deze wet, zulks in afwijking van artikel VII van de wet van 28 december 1989 tot invoering in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting van een investeringsaftrek voor investeringen van een beperkte omvang en intrekking van de Wet investeringsrekening (Stb. 601). Investeringsbijdragen als bedoeld in artikel 61, vierde lid, tweede volzin, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 23b, vierde lid, tweede volzin, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals deze artikelen luidden onmiddellijk voorafgaande aan 1 januari 1990 blijven buiten beschouwing.

  • 3 Over jaren na 1999 worden, in afwijking in zoverre van het in het eerste lid genoemde artikel VII, geen investeringsbijdragen en desinvesteringsbetalingen meer in aanmerking genomen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

Alvorens een belastingaanslag met betrekking tot de inkomstenbelasting wordt vastgesteld, wordt de belasting, nadat deze is vermeerderd met desinvesteringsbetalingen en verminderd met investeringsbijdragen, verhoogd met 80 percent van de bij die aanslag in aanmerking genomen investeringsbijdragen voor zover deze vóór 1 juli 1990 per saldo nog niet bij een belastingaanslag in aanmerking zijn genomen. Gelijktijdig stelt de inspecteur vier beschikkingen vast, elk bevattende een bedrag ter grootte van 20 percent van laatstbedoelde investeringsbijdragen. De beschikkingen zijn vatbaar voor uitbetaling één jaar, onderscheidenlijk twee jaren, drie jaren en vier jaren na de vaststelling van de belastingaanslag. Ingeval een belastingaanslag over een kalenderjaar is voorafgegaan door een belastingaanslag over hetzelfde kalenderjaar en ten opzichte van laatstgenoemde belastingaanslag een wijziging optreedt welke leidt tot een wijziging van de in aanmerking te nemen investeringsbijdragen, worden met de beschikkingen verrekend de overeenkomstige, eerder over dat kalenderjaar vastgestelde, beschikkingen; indien zulks niet leidt tot een wijziging van de in aanmerking te nemen investeringsbijdragen is de tweede volzin niet van toepassing. Leidt de verrekening tot een door de belastingplichtige te betalen bedrag dan is wat betreft het tijdstip van invorderbaarheid de derde volzin van overeenkomstige toepassing. Voor de invordering wordt het in de beschikkingen opgenomen bedrag aangemerkt als inkomstenbelasting. In afwijking van artikel 24, derde lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) is verrekening van de beschikkingen vóór de vervaldatum niet mogelijk. Bij het vaststellen van een vermindering van een belastingaanslag dan wel het verlenen van een voorlopige teruggaaf is het vorenstaande van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

Alvorens een belastingaanslag met betrekking tot de vennootschapsbelasting wordt vastgesteld, wordt de belasting, nadat deze is vermeerderd met desinvesteringsbetalingen en verminderd met investeringsbijdragen, verhoogd met 80 percent van de bij die aanslag in aanmerking genomen investeringsbijdragen voor zover deze vóór 1 juli 1990 per saldo nog niet bij een belastingaanslag in aanmerking zijn genomen. Gelijktijdig stelt de inspecteur vier beschikkingen vast, elk bevattende een bedrag ter grootte van 20 percent van laatstbedoelde investeringsbijdragen. De beschikkingen zijn vatbaar voor uitbetaling één jaar, onderscheidenlijk twee jaren, drie jaren en vier jaren na de vaststelling van de belastingaanslag. Ingeval een belastingaanslag over een jaar is voorafgegaan door een belastingaanslag over hetzelfde jaar en ten opzichte van laatstgenoemde belastingaanslag een wijziging optreedt welke leidt tot een wijziging van de in aanmerking te nemen investeringsbijdragen, worden met de beschikkingen verrekend de overeenkomstige, eerder over dat jaar vastgestelde, beschikkingen; indien zulks niet leidt tot een wijziging van de in aanmerking te nemen investeringsbijdragen is de tweede volzin niet van toepassing. Leidt de verrekening tot een door de belastingplichtige te betalen bedrag dan is wat betreft het tijdstip van invorderbaarheid de derde volzin van overeenkomstige toepassing. Voor de invordering wordt het in de beschikkingen opgenomen bedrag aangemerkt als vennootschapsbelasting. In afwijking van artikel 24, derde lid, van de Invorderingswet 1990 is verrekening van de beschikkingen vóór de vervaldatum niet mogelijk. Bij het vaststellen van een vermindering van een belastingaanslag dan wel het verlenen van een voorlopige teruggaaf is het vorenstaande van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

  • 1 Bij de berekening van de in de artikelen 67a, 67d en 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde boeten blijft de in artikel 2 en artikel 3 bedoelde verhoging buiten aanmerking. Met betrekking tot laatstbedoelde verhoging is artikel 30h, eerste lid, van genoemde wet niet van toepassing. Voorts blijft de in artikel 2 bedoelde verhoging buiten aanmerking bij de toepassing van artikel 14, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 (Stb. 520).

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

  • 1 Ten behoeve van de uitvoering van deze wet reikt de inspecteur aan ondernemers een formulier uit. Daarin geeft de ondernemer aan of de in artikel 1, eerste lid, bedoelde investeringsbijdragen meer dan f 150 000 belopen. Indien een ondernemer geen formulier heeft ontvangen, wordt hem dit, op een daartoe binnen een maand na de inwerkingtreding van deze wet gedaan verzoek, alsnog uitgereikt.

  • 2 Het formulier wordt bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken, in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vastgesteld.

  • 3 Indien het formulier niet binnen een maand na uitreiking dan wel onjuist of onvolledig ingevuld bij de inspecteur is ingeleverd, vervalt het recht op verrekening van investeringsbijdragen voor zover de in artikel 1, eerste lid, bedoelde investeringsbijdragen zouden uitgaan boven f 150 000.

  • 4 Ingeval de ondernemer het formulier tijdig, alsmede juist en volledig ingevuld heeft ingeleverd en daarin heeft aangegeven dat de in artikel 1, eerste lid, bedoelde investeringsbijdragen uitgaan boven f 150 000, worden, zodra aannemelijk is dat die investeringsbijdragen op 1 juli 1990 niet uitgaan boven f 150 000, op verzoek van de ondernemer, in afwijking in zoverre van de artikelen 2, 3 en 8, de vervaldata van de beschikkingen welke nog niet tot uitbetaling of tot invordering zijn gekomen door de inspecteur bij beschikking gewijzigd in de datum van de dagtekening van de laatstgenoemde beschikking. Alsdan is het derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Bij inlevering van het formulier wordt desverlangd een ontvangstbewijs afgegeven.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

Ingeval vóór 1 mei 1990 door de belastingplichtige aan de inspecteur gegevens zijn verstrekt waaruit blijkt dat investeringsbijdragen voor verrekening zijn aangemeld, worden, indien binnen twee maanden nadat die gegevens zijn verstrekt geen belastingaanslag is vastgesteld, deze investeringsbijdragen geacht vóór 1 juli 1990 in aanmerking te zijn genomen voor zover op basis van die gegevens er overigens verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting tegenover staat.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

Ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet kunnen bij ministeriële regeling van Onze Minister van Economische Zaken, in overeenstemming met Onze Ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nadere, zo nodig afwijkende, regels worden gesteld.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-04-2008]

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Belastingaanslagen met betrekking tot jaren na 1986 welke zijn vastgesteld na 30 juni 1990 doch vóór het begin van de derde kalendermaand volgend op die van de inwerkingtreding van deze wet kunnen met betrekking tot het in aanmerking nemen van investeringsbijdragen, zo nodig met terzijdestelling van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, worden herzien overeenkomstig het bepaalde in deze wet. Ingeval de herziening een voorlopige aanslag of een voorlopige teruggaaf betreft, wordt het bedrag van de herziening vastgesteld bij een voorlopige aanslag onder gelijktijdige vaststelling van vier beschikkingen als bedoeld in artikel 2 of artikel 3, met dien verstande dat de data waarop de beschikkingen vatbaar zijn voor uitbetaling worden gekoppeld aan de datum van vaststelling van de eerstgenoemde voorlopige aanslag onderscheidenlijk van de voorlopige teruggaaf; ingeval de voorlopige aanslag een gevolg is van de herziening van een voorlopige teruggaaf wordt die aanslag, in afwijking van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, op overeenkomstige wijze verrekend als een voorlopige teruggaaf. Ingeval de herziening een aanslag of een navorderingsaanslag betreft, is de vorige volzin van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bedrag van de herziening wordt vastgesteld bij een navorderingsaanslag. Met betrekking tot laatstgenoemde navorderingsaanslag is, in afwijking van artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 23 van die wet van toepassing. Ingeval de herziening zowel een voorlopige aanslag als een aanslag over hetzelfde kalenderjaar dan wel jaar betreft, wordt, in afwijking van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de op de voet van artikel 2, eerste volzin, en artikel 3, eerste volzin, berekende belasting verrekend met de navorderingsaanslag.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot investeringsbijdragen die blijken uit na 30 april 1990 doch vóór het begin van de derde kalendermaand volgend op die van de inwerkingtreding van deze wet door de belastingplichtige aan de inspecteur verstrekte gegevens voor zover daar op basis van die gegevens overigens verschuldigde inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting tegenover staat en binnen twee maanden nadat die gegevens zijn verstrekt geen belastingaanslag is vastgesteld, met dien verstande dat de data waarop de beschikkingen vatbaar zijn voor uitbetaling worden gekoppeld aan het begin van de derde kalendermaand volgend op de datum waarop die gegevens zijn verstrekt.

  • 4 Indien als gevolg van een herziening een in het tweede of derde lid bedoelde beschikking vatbaar zou zijn voor uitbetaling op een datum die ligt vóór het tijdstip van de herziening, wordt de datum waarop de beschikking vatbaar is voor uitbetaling gekoppeld aan het tijdstip van de herziening.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 3 juli 1991

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

J. E. Andriessen

De Minister van Financiën,

W. Kok

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

B. de Vries

Uitgegeven de zestiende juli 1991

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin