Rijkswet van 26 september 1991, houdende het stellen van regelen betreffende de verstrekking
van reisdocumenten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat in verband met het recht het land te verlaten,
zoals neergelegd in voor het Koninkrijk geldende verdragen, in verband met artikel 2, vierde lid, van de Grondwet en gelet op artikel 3, eerste lid, onder b, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, bij rijkswet regelen dienen te worden gesteld met betrekking tot de aanspraken op
paspoorten en andere reisdocumenten en de beperkingen van deze aanspraken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen
zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: