Maatregel teboekgestelde schepen 1992

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-08-1997 en zichtdatum 29-08-1997.
Geldend van 29-08-1997 t/m 23-11-2006

Besluit van 6 november 1991, houdende vaststelling van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 januari 1991, nr. MJZ24191043, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat;

Overwegende, dat het, in verband met de inwerkingtreding van de Kadasterwet (Stb. 1991, 570) en de Aanpassingswet Boek 8, noodzakelijk is om de Maatregel teboekgestelde schepen 1990 (Stb. 500) te vervangen door een nieuwe regeling, mede strekkend tot uitvoering van de te Genève gesloten Overeenkomst van 25 januari 1965 inzake inschrijving van binnenschepen, met Protocollen (Trb. 1966, 228);

Gelet op de artikelen 231 en 841 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 4, eerste lid, 10, derde lid, en 21, tweede lid, van de Kadasterwet;

De Raad van State gehoord, advies van 13 augustus 1991, no. W08.91.0047;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 oktober 1991, nr. MJZ29o91013, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

  • b. de Dienst: de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster;

  • c. kantoor: een kantoor van de Dienst waar openbare registers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Kadasterwet en een registratie voor schepen als bedoeld in artikel 85 van die wet worden gehouden;

  • d. hoofdkantoor: het ingevolge artikel 4, eerste lid, tweede zin, van de Kadasterwet door het bestuur van de Dienst als hoofdkantoor van de openbare registers en registratie voor schepen aangewezen kantoor van de Dienst;

  • e. bewaarder: de bewaarder, bedoeld in artikel 6 van de Kadasterwet;

  • f. verdragsregister: een verdragsregister als bedoeld in artikel 781, onder d, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

  • g. brandmerk: het in artikel 21, eerste lid, onder c, van de Kadasterwet bedoelde brandmerk, aangebracht op het schip overeenkomstig artikel 22;

  • h. verplaatsing van een binnenschip: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 785, tweede lid, onder a, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

  • i. branden: het duurzaam aanbrengen van een brandmerk.

Artikel 2

De verplichtingen welke krachtens dit besluit rusten op de eigenaar van een schip of van een schip in aanbouw, rusten, indien het schip, onderscheidenlijk het schip in aanbouw toebehoort aan meer personen, aan een vennootschap onder firma, aan een commanditaire vennootschap of aan een rechtspersoon, mede op iedere deelgenoot, beherende vennoot of bestuurder en, indien toepassing is gegeven aan artikel 163 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, op de boekhouder, bedoeld in dat artikel.

Artikel 3

  • 2 Deze rubrieken worden aangeduid met een hoofdletter, onderscheidenlijk Z, V of B.

Artikel 4

Indien een schip tot een andere rubriek dan die waarin het teboekstaat gaat behoren, is de eigenaar verplicht een nieuwe teboekstelling te verzoeken met inachtneming van de artikelen 14 en 16 tot en met 19, met dien verstande dat de overlegging van de stukken genoemd in artikel 16, eerste lid, onder b en c, niet is vereist. In het verzoek tot een nieuwe teboekstelling moet de bestaande worden vermeld. De bestaande teboekstelling wordt doorgehaald met inachtneming van de artikelen 28 tot en met 33.

Artikel 5

  • 2 Aan het hoofdkantoor wordt een registratie voor schepen gehouden en bijgehouden betreffende alle teboekgestelde schepen.

Artikel 6

  • 1 Wanneer blijkt dat een zelfde schip op verschillende kantoren teboekstaat, doet de bewaarder van het hoofdkantoor daarvan opgaaf aan de bewaarders wie dit aangaat.

  • 2 De bewaarder van het hoofdkantoor beslist welke teboekstelling gehandhaafd blijft. Hij maakt van zijn bevinding zo nodig proces-verbaal op en zendt dit aan het Openbaar Ministerie.

  • 3 Wanneer blijkt dat op het schip brandmerken voorkomen die daarop, al dan niet in verband met de genomen beslissing, niet behoren voor te komen, laat de bewaarder van het hoofdkantoor deze door een ambtenaar van de Dienst of een andere door de bewaarder daarmee belaste persoon vernietigen.

Artikel 7

De bewaarder is bevoegd ter zake van het verzoek tot teboekstelling van een binnenschip en ter zake van het verzoek of de aangifte tot doorhaling van de teboekstelling van een binnenschip rechtstreeks in briefwisseling te treden met de houder van het desbetreffende verdragsregister. De briefwisseling kan door de bewaarder in de Nederlandse taal worden gevoerd.

Artikel 8

  • 1 De teboekstelling vindt plaats door de inschrijving van het verzoek tot teboekstelling in het register, genoemd in artikel 193 dan wel artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 De teboekstelling van schepen geschiedt voor ieder schip onder een eigen nummer. De gebruikte nummers van de rubriek binnenschepen vormen per kantoor een ononderbroken reeks.

  • 3 De inschrijvingen van verzoeken tot teboekstelling van zeeschepen en zeevissersschepen in het desbetreffende register geschieden onder een per kantoor doorlopend nummer.

Artikel 8a

Stukken ter verkrijging van inschrijving van feiten die betrekking hebben op schepen of op de rechten waaraan deze onderworpen zijn, worden aangeboden aan het kantoor waar het desbetreffende schip te boek staat.

Hoofdstuk 2. Certificaten omtrent binnenschepen

Artikel 9

  • 1 De bewaarder geeft voor een teboekstaand binnenschip aan de eigenaar een certificaat af waarop staan vermeld:

    • a. de naam van het kantoor van afgifte, onder vermelding dat het in Nederland is gevestigd;

    • b. de gegevens, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, met uitzondering evenwel van gegevens met betrekking tot beperkt gerechtigden, onder c, sub 2°, onder d tot en met g, en onder j, van de Kadasterwet.

  • 2 Indien het schip in een verdragsregister teboekstaat, wordt geen certificaat afgegeven dan nadat voldaan is aan de in artikel 18 gestelde voorwaarden.

  • 3 Indien er wijzigingen optreden in de op het certificaat vermelde gegevens betreffende het teboekstaande binnenschip, levert de eigenaar het certificaat bij de bewaarder in. Aan hem wordt door de bewaarder een nieuw certificaat afgegeven, waarop de wijzigingen zijn aangebracht.

  • 4 Op verzoek van de eigenaar wordt hem een duplicaat verstrekt, dat wordt gelijkgesteld met het certificaat. Het duplicaat moet als zodanig herkenbaar zijn en de afgifte ervan wordt door de bewaarder op het certificaat vermeld. De eigenaar stelt daartoe het certificaat aan de bewaarder ter hand.

Artikel 10

  • 1 Voor een verloren geraakt, versleten, geheel of ten dele onleesbaar of te niet gegaan afgegeven certificaat kan door de bewaarder een vervangend certificaat worden uitgereikt. Het certificaat, waarvoor het vervangende certificaat in de plaats komt, verliest zijn geldigheid, evenals een duplicaat hetwelk is afgegeven overeenkomstig artikel 9, vierde lid.

  • 2 De bewaarder tekent op het vervangende certificaat de reden van de vervanging aan.

  • 3 Voor zover het certificaat, waarvan de vervanging wordt verzocht nog aanwezig is, wordt dit bij het verzoek tot afgifte van het vervangende certificaat bij de bewaarder ingeleverd. Hetzelfde geldt ten aanzien van een afgegeven duplicaat.

Artikel 11

Onze Minister stelt de vorm vast van de in de artikel 9 bedoelde certificaten en duplicaten van certificaten.

Hoofdstuk 3. Teboekstelling

Titel 1. Schepen in aanbouw

Artikel 12

  • 2 Een schip in aanbouw kan worden teboekgesteld, zodra de bewaarder aannemelijk is gemaakt dat met de bouw van het schip is begonnen en dat het schip in Nederland in aanbouw is.

  • 3 Artikel 14, derde lid, is van toepassing. Indien het verzoek een binnenschip in aanbouw betreft, zijn bovendien de artikelen 17 en 18 van toepassing. Indien het verzoek een zeeschip in aanbouw of een zeevissersschip in aanbouw betreft, is bovendien artikel 19 van toepassing.

Artikel 13

  • 1 Hij, te wiens name een zeeschip in aanbouw of een zeevissersschip in aanbouw teboekstaat, is verplicht na de afbouw en voordat hij het schip aan een ander levert een verzoek ter inschrijving aan te bieden inhoudende de teboekstelling als afgebouwd schip. Op dit verzoek zijn de artikelen 24 en 26 van toepassing. De artikelen 14 en 16 zijn niet van toepassing, met dien verstande dat bij het verzoek wordt overgelegd de meetbrief, afgegeven volgens de bestaande wettelijke voorschriften.

  • 2 Hij, te wiens name een zeeschip in aanbouw of een zeevissersschip in aanbouw teboekstaat, is verplicht om, indien hij het schip zelf in de vaart brengt, na de afbouw en voordat hij het schip in de vaart brengt, een verzoek ter inschrijving aan te bieden inhoudende de teboekstelling als afgebouwd schip. Op dit verzoek zijn de artikelen 16, 24 en 26 van toepassing. Het verzoek dient tevens in te houden de verklaring, bedoeld in artikel 194, vierde lid, tweede volzin, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en vergezeld te gaan van de verklaring van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, bedoeld in de vierde volzin van dat lid.

  • 3 Hij, te wiens name een binnenschip in aanbouw teboekstaat, is verplicht binnen drie maanden na de afbouw aan het kantoor waar het schip teboekstaat, mede te delen of het afgebouwde schip voldoet aan ten minste één der in artikel 784, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek te dien aanzien gestelde voorwaarden. Indien het schip aan ten minste één van deze voorwaarden voldoet, is hij verplicht om een verzoek ter inschrijving aan te bieden inhoudende de teboekstelling als afgebouwd schip. Op dit verzoek zijn de artikelen 16, 17, 18, 24 en 26 van toepassing. Het verzoek dient tevens in te houden de verklaring, bedoeld in artikel 784, vijfde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Wanneer één of meer van de over te leggen stukken ontbreken, onvolledig zijn of niet met elkaar of met de aangeboden verklaring overeenstemmen, of wanneer hij mededeelt dat het afgebouwde binnenschip niet aan ten minste één der bovengenoemde voorwaarden voldoet, wordt de teboekstelling met inachtneming van de artikelen 30 tot en met 33 doorgehaald.

Titel 2. Overige schepen

Artikel 14

  • 1 Hij die van een schip de teboekstelling wenst te verkrijgen, biedt op het kantoor van zijn keuze een daartoe strekkend verzoek ter inschrijving aan, dat tevens een verklaring van eigendom dient in te houden, alsmede de verklaring, bedoeld in artikel 194, vierde lid, tweede volzin, die, indien het een verzoek tot teboekstelling van een zeeschip, niet zijnde een zeevissersschip betreft, vergezeld dient te gaan van de verklaring afgegeven door of namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, bedoeld in artikel 194, vierde lid, vierde volzin, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 784, vijfde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Bij het verzoek tot teboekstelling wordt vermeld elk Nederlands en buitenlands register, waar het schip, in aanbouw dan wel afgebouwd, reeds teboekstaat of teboekgestaan heeft. Ingeval het schip in geen enkel ander register teboekstaat of teboekgestaan heeft, wordt zulks in het verzoek vermeld.

  • 3 Behoudens het bepaalde in artikel 18, eerste lid, en artikel 19, eerste lid, wordt, indien het schip reeds in een buitenlands register teboekgestaan heeft, bij het in het eerste lid genoemde verzoek overgelegd een door de bevoegde autoriteit afgegeven verklaring, waaruit blijkt dat de teboekstelling is doorgehaald.

Artikel 16

  • 1 Betreft een verzoek tot teboekstelling een zeevissersschip of een binnenschip, dan wordt bij het verzoek overgelegd:

    • a. de meetbrief, afgegeven volgens de bestaande wettelijke voorschriften;

    • b. indien het schip direct van de bouwer is verkregen, de door deze afgegeven bijlbrief;

    • c. indien het schip niet direct van de bouwer is verkregen, de koopbrief dan wel enig ander bewijsstuk van eigendom;

    • d. indien het een zeevissersschip betreft, een bewijs dat het schip is ingeschreven in een krachtens artikel 3 der Visserijwet 1963 aangehouden register.

  • 2 Indien aan de bewaarder aannemelijk wordt gemaakt dat geen meetbrief kan worden overgelegd, omdat het schip niet gemeten is, kan in de plaats daarvan worden volstaan met:

    • a. voor zover het een zeevissersschip betreft, in het verzoek te vermelden dat geen meetbrief kan worden overgelegd;

    • b. voor zover het een binnenschip betreft, het verstrekken van gegevens op grond waarvan volgens de in Nederland gangbare methode van berekening het laadvermogen in tonnen van 1000 kilogram of de verplaatsing kan worden berekend.

  • 3 Indien geen bijlbrief kan worden overgelegd, moet in het verzoek worden verklaard dat deze niet bestaat met opgaaf van de reden.

Artikel 17

  • 1 Bij het verzoek tot teboekstelling van een binnenschip worden de bewijsstukken overgelegd dat het schip voldoet aan ten minste één der in artikel 784, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek te dien aanzien gestelde voorwaarden.

  • 2 Wanneer één of meer van de in het eerste lid genoemde stukken ontbreken, onvolledig zijn, of niet met elkaar of met de in artikel 784, vijfde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde verklaring in overeenstemming zijn, wordt de inschrijving geweigerd.

Artikel 18

  • 1 Indien een binnenschip, waarvan de teboekstelling verzocht wordt, reeds in een verdragsregister teboekstaat, wordt in de registratie voor schepen vermeld dat deze teboekstelling slechts rechtsgevolg heeft nadat de teboekstelling van het schip in het verdragsregister is doorgehaald.

  • 2 De bewaarder verstrekt aan de eigenaar van het binnenschip een uittreksel uit de registratie voor schepen, als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en j, van die wet, alsmede de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen.

  • 3 De in het eerste lid genoemde vermelding wordt doorgehaald na inschrijving van een bewijs waaruit blijkt dat de teboekstelling in het verdragsregister waar het binnenschip teboekstond, is doorgehaald. De bewaarder geeft aan de eigenaar van het binnenschip het in artikel 9 genoemde certificaat af.

  • 4 Indien het geval, genoemd in artikel 784, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek zich voordoet, wordt zulks in de registratie voor schepen vermeld na inschrijving van een bewijs van weigering door de bewaarder van het verdragsregister. De bewaarder geeft aan de eigenaar van het binnenschip het in artikel 9 genoemde certificaat af en tekent op het certificaat eveneens aan dat het geval genoemd in artikel 784, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek zich heeft voorgedaan. Hij haalt de in het eerste lid genoemde vermelding door.

Artikel 19

  • 1 Indien een zeeschip of een zeevissersschip, waarvan de teboekstelling wordt verzocht, reeds in een buitenlands register teboekstaat, wordt in de registratie voor schepen vermeld dat deze teboekstelling slechts rechtsgevolg heeft indien zich één der gevallen, bedoeld in artikel 194, derde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek voordoet.

  • 3 De in het eerste lid genoemde vermelding wordt doorgehaald indien binnen 30 dagen na de teboekstelling een bewijs wordt ingeschreven waaruit blijkt dat de teboekstelling in het buitenlandse register waarin het schip teboekstond, is doorgehaald.

  • 4 Ingeval de bewaarder van het buitenlandse register doorhaling weigert, wordt zulks in de registratie voor schepen vermeld na inschrijving van een afschrift van het verzoek tot doorhaling en een bewijs van weigering door de bewaarder van het buitenlandse register. Hij haalt de in het eerste lid genoemde vermelding door.

Titel 3. Brandmerk en overige kentekens

Artikel 22

  • 1 Zodra een verzoek tot teboekstelling van een schip of van een schip in aanbouw is ingeschreven, laat de bewaarder het brandmerk door een ambtenaar van de Dienst of een andere door de bewaarder daarmee belaste persoon op het schip aanbrengen.

  • 2 Het brandmerk, bedoeld in het eerste lid, wordt aangebracht op het achterschip, tenzij dit, ingeval het verzoek tot teboekstelling betreft een schip in aanbouw, niet mogelijk is. In dat geval wordt het brandmerk dat dient ter aanduiding van een schip in aanbouw, aangebracht op een scheepsdeel van het schip in aanbouw.

  • 3 De bewaarder vermeldt de branding in de registratie voor schepen, onder aantekening van de plaats van het brandmerk op het schip, de aangetroffen oude brandmerken alsmede de ongeldigmaking daarvan.

  • 4 Indien de branding in het buitenland heeft plaatsgevonden en de bevoegde buitenlandse autoriteit de bewaarder daarvan schriftelijk kennis heeft gegeven, is het derde lid van toepassing.

  • 5 Indien het schip reeds is gebrand, worden bij de branding van de nieuwe merken de bestaande voorzien van een staand kruis tussen de aanduiding van het kantoor en van het jaartal.

  • 6 Met inachtneming van het eerste tot en met vijfde lid worden wijze en plaats van aanbrengen van een brandmerk geval bepaald door de ambtenaar van de Dienst of een andere door de bewaarder daarmee belaste persoon.

  • 7 Zolang na de teboekstelling van een schip het brandmerk daar nog niet op is aangebracht, wordt dat feit door de bewaarder aangetekend in de registratie voor schepen en tevens op de stukken die hij met betrekking tot een zodanig schip afgeeft of toezendt ingevolge de artikelen 99 en 106 van de Kadasterwet.

Artikel 24

Het brandmerk dat dient ter aanduiding van een schip in aanbouw, wordt ook gebruikt voor het afgebouwde schip. Na inschrijving van het in artikel 13 bedoelde verzoek wordt in de gevallen, bedoeld in artikel 22, tweede lid, tweede volzin, het brandmerk alsnog aangebracht op het achterschip, waarbij artikel 22 van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 25

  • 1 Onverminderd de artikelen 22 en 24 brengt de eigenaar van een teboekstaand binnenschip de naam en het brandmerk van het schip duidelijk zichtbaar in olieverf aan op een vast deel van het schip aan beide zijden of op het achterschip en wel in latijnse letters en arabische cijfers van ten minste vijftien centimeter hoogte in lichte kleur op een donkere ondergrond of in donkere kleur op een lichte ondergrond.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vermelding van het brandmerk wordt aangebracht achter de naam van het schip. Indien het schip ook buitenslands wordt gebruikt, moet de genoemde vermelding worden gevolgd door de letter N, aan te brengen op dezelfde wijze als is bepaald in het eerste lid.

  • 3 De eigenaar moet voorts, op dezelfde wijze als is bepaald in het eerste lid, vóór de naam van het schip een cirkel aanbrengen met daarin de hoofdletter die hem daartoe door of vanwege Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wordt medegedeeld.

  • 4 Voor binnenschepen met een verplaatsing van minder dan twintig kubieke meter en voor pleziervaartuigen mogen letters en cijfers van geringere hoogte dan is bepaald in het eerste lid worden gebruikt.

Artikel 26

  • 1 De eigenaar van een schip draagt zorg dat het brandmerk en de ingevolge artikel 25 op het schip aangebrachte naam en kentekens niet worden verwijderd, veranderd, dan wel onduidelijk of onzichtbaar worden gemaakt.

  • 2 Ingeval het voornemen bestaat om een scheepsdeel waarop een brandmerk voorkomt geheel of gedeeltelijk te verwijderen, geeft de eigenaar van het schip hiervan kennis aan de bewaarder onder opgaaf van de reden van verwijdering en met een omschrijving van het bestaande brandmerk. De kennisgeving gaat vergezeld van een verzoek om het schip opnieuw te branden.

  • 3 Indien een brandmerk is verdwenen of geheel of gedeeltelijk onleesbaar is geworden, verzoekt de eigenaar onverwijld schriftelijk de bewaarder het schip opnieuw te doen branden.

  • 4 Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing in de gevallen, bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5 Indien bij reparatie of verbouwing van een schip het brandmerk of de ingevolge artikel 25 aangebrachte naam en kentekens zijn verwijderd of beschadigd, draagt degene die de reparatie of verbouwing heeft uitgevoerd zorg, dat het schip niet wordt afgegeven voordat deze weer volledig zijn aangebracht.

Titel 4. Doorhaling van de teboekstelling

Afdeling 1. Zee- en zeevissersschepen

Artikel 28

  • 1 De aangifte tot doorhaling van de teboekstelling van een zeeschip of zeevissersschip wordt ingediend bij de rechtbank. Bij het verzoekschrift, waarbij tevens de machtiging van de rechtbank tot doorhaling van de teboekstelling wordt gevraagd en dat het brandmerk van het schip moet bevatten, wordt een uittreksel overgelegd uit de registratie voor schepen, als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en j, van die wet, en de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen, alsmede de stukken waaruit de gestelde reden van de doorhaling blijkt. Indien de aangifte gedaan wordt op grond van het feit dat het schip vergaan is, gesloopt is of blijvend ongeschikt voor drijven is geworden, worden tevens stukken ter staving van de gegrondheid van de aangifte overgelegd.

  • 2 De bewaarder haalt de teboekstelling van het schip slechts door, indien het verzoekschrift is voorzien van de desbetreffende machtiging van de rechtbank. Het verzoekschrift wordt ter inschrijving aangeboden.

  • 3 Wanneer de bewaarder blijkt van enige omstandigheid die doorhaling van de teboekstelling van een zeeschip of zeevissersschip wettigt, dient hij bij de rechtbank een verzoek in hem tot ambtshalve doorhaling te machtigen.

  • 4 De bewaarder voegt bij het verzoekschrift een uittreksel uit de registratie voor schepen, als bedoeld in het eerste lid, tweede zin, en alle andere bescheiden die tot staving van zijn verzoek kunnen dienen en die tot zijn beschikking staan. Het verzoekschrift, voorzien van de machtiging van de rechtbank, wordt ingeschreven.

  • 5 De eigenaar van een teboekstaand zeeschip of zeevissersschip is bevoegd een verzoek tot doorhaling van de teboekstelling van het schip in te dienen. Het eerste en tweede lid zijn op dit verzoek van toepassing, met dien verstande dat de overlegging van stukken waaruit de reden van doorhaling blijkt, niet is vereist.

Artikel 29

Wanneer een verzoek of aangifte is gedaan met het oog op doorhaling van de teboekstelling van een zeeschip of een zeevissersschip, geeft de bewaarder hieraan slechts gevolg, indien geen inschrijvingen of voorlopige aantekeningen ten gunste van derden betreffende het schip bestaan of, indien zodanige inschrijvingen of voorlopige aantekeningen wel bestaan, geen dezer derden zich tegen doorhaling verzet.

Afdeling 2. Binnenschepen

Artikel 30

  • 1 Het verzoek of de aangifte tot doorhaling van de teboekstelling van een binnenschip wordt ingediend bij de rechtbank. Artikel 28, eerste lid, tweede en derde zin, is van toepassing. Indien het verzoek is gegrond op artikel 786, eerste lid, onder a, ten eerste, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, worden tevens de stukken overgelegd waaruit blijkt dat de teboekstelling niet of niet meer verplicht is. Indien het verzoek is gegrond op artikel 786, eerste lid, onder a, ten tweede, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, wordt tevens overgelegd een uittreksel uit het verdragsregister waarin wordt vermeld dat het schip onder voorwaarde van doorhaling in het Nederlandse register aldaar teboekgesteld is.

  • 3 Indien de teboekstelling wordt doorgehaald op de grond, genoemd in artikel 786, eerste lid, onder a, ten tweede, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, geeft de bewaarder een bewijs van doorhaling af, waarin de datum van de doorhaling wordt vermeld en waarin, indien inschrijvingen of voorlopige aantekeningen ten gunste van derden op het schip bestaan, wordt vermeld dat hij zich ervan heeft vergewist, dat deze derden zich niet tegen doorhaling hebben verzet.

  • 4 Indien de teboekstelling wordt doorgehaald op de grond, genoemd in artikel 786, eerste lid, onder a, ten derde, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, vindt doorhaling plaats onder vermelding in de registratie voor schepen dat deze doorhaling slechts rechtsgevolg heeft, wanneer binnen 30 dagen daarna door de eigenaar ter inschrijving wordt aangeboden de door hem ondertekende verklaring, genoemd in het eerste lid, onder a, ten derde, van dat artikel. De verklaring moet melding maken van de plaats, de datum en het nummer van teboekstelling.

  • 5 Indien een certificaat is afgegeven, wordt dit, tezamen met een eventueel duplicaat, onverwijld bij de bewaarder ingeleverd.

Artikel 31

  • 1 De eigenaar van een teboekstaand binnenschip waarop artikel 786, eerste lid, onder b, ten vijfde, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is en waarvan de teboekstelling in het buitenlandse register heeft plaatsgevonden voordat de op 25 januari 1965 te Genève gesloten Overeenkomst inzake inschrijving van binnenschepen, met Protocollen (Trb. 1966, 228) voor de staat van dat register van kracht is geworden, is verplicht van de teboekstelling van het schip in het verdragsregister mededeling te doen aan het kantoor waar het schip teboekstaat, en daarbij tevens mede te delen of hij de teboekstelling in het verdragsregister zal handhaven. De in de eerste zin bedoelde mededelingen moeten worden gedaan binnen drie maanden nadat het buitenlandse register waarin het schip teboekstaat de hoedanigheid van verdragsregister heeft verkregen.

  • 2 Indien de eigenaar de in het eerste lid bedoelde mededelingen niet binnen de aldaar gestelde termijn heeft gedaan of indien hij heeft medegedeeld dat hij de teboekstelling in het verdragsregister wenst te handhaven, dient hij onverwijld een aangifte tot doorhaling van de teboekstelling overeenkomstig artikel 30 in.

  • 3 Indien de eigenaar heeft medegedeeld dat hij de teboekstelling van het schip in het verdragsregister niet wenst te handhaven, draagt hij er zorg voor dat de teboekstelling in het verdragsregister wordt doorgehaald. Vindt geen doorhaling in het verdragsregister plaats binnen negen maanden nadat de in het eerste lid bedoelde mededelingen zijn gedaan, dan dient de eigenaar onverwijld een aangifte tot doorhaling van de teboekstelling overeenkomstig artikel 30 in.

  • 4 Van de in het eerste lid bedoelde mededelingen wordt melding gemaakt in de registratie voor schepen.

Artikel 32

Wanneer de bewaarder blijkt van enige omstandigheid die doorhaling van de teboekstelling van een binnenschip wettigt, is artikel 28, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

Wanneer een verzoek of aangifte is gedaan met het oog op doorhaling van de teboekstelling van een binnenschip, is artikel 29 van overeenkomstige toepassing.

Titel 5. Kennisgeving inzake teboekstelling

Artikel 34

  • 1 Ingeval een schip is teboekgesteld dan wel de teboekstelling van een schip is doorgehaald, zendt de Dienst daaromtrent per brief een kennisgeving aan de personen die dienaangaande volgens de bij de Dienst bekende gegevens belanghebbenden zijn.

  • 2 Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de in het eerste lid bedoelde kennisgevingen.

Titel 6. Wijziging

Artikel 35

Indien van een teboekstaand schip enig in artikel 85, tweede lid, onder d, f en g, van de Kadasterwet genoemd gegeven is gewijzigd, dan wel het schip enige andere wijziging heeft ondergaan waardoor de beschrijving van het schip in de registratie voor schepen niet meer aan de werkelijkheid beantwoordt, biedt de eigenaar een aangifte ter inschrijving aan waarin de wijziging wordt vermeld.

Titel 7. Overige bepaling

Artikel 36

Onze Minister stelt de vorm vast van de in dit hoofdstuk voorziene verzoeken, verklaringen, evenwel met uitzondering van de in artikel 14, eerste onderscheidenlijk derde lid, bedoelde verklaring van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat onderscheidenlijk van de bevoegde autoriteit, en aangiften met dien verstande, dat het bestuur van de Dienst de vorm van de in artikel 35 bedoelde aangifte vaststelt.

Hoofdstuk 4. Inschrijvingsvereisten voor akten van levering

Artikel 37

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verklaring wordt door of namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven op aanvraag van de verkrijger, indien voldaan blijft worden aan de in artikel 311 van het Wetboek van Koophandel genoemde vereisten.

  • 3 De kosten van aanvraag en afgifte van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, komen ten laste van de aanvrager. Het tarief voor deze kosten wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 38

Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de Kadasterwet wordt ter inschrijving van een akte van levering, ingeval het de levering van een teboekstaand zeevissersschip of van aandelen daarin betreft, overgelegd bij het daartoe ter inschrijving aangeboden stuk het bewijs, genoemd in artikel 16, eerste lid, onder d. Dit bewijs wordt na vergelijking met het stuk waarvan de inschrijving verlangd wordt, aan de aanbieder teruggegeven.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 6 november 1991

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. Heerma

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen

Uitgegeven de zesentwintigste november 1991

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin