Stb. 2007, 395, datum inwerkingtreding 31-10-2007, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-09-2007.
1 Indien de verpachter het verpachte of een gedeelte daarvan wil bestemmen voor niet
tot de landbouw betrekkelijke doeleinden, en die bestemming in overeenstemming is
met het algemeen belang, ontbindt de rechter op vordering van de verpachter de pachtovereenkomst
geheel of ten dele met ingang van een bij de uitspraak te bepalen dag. De voorgenomen
bestemming wordt geacht in overeenstemming met het algemeen belang te zijn, indien
zij in overeenstemming is met een onherroepelijk bestemmingsplan.
2 Bij ontbinding voor een gedeelte van het verpachte vermindert de rechter de tegenprestatie
dienovereenkomstig. De pachter kan alsdan de pachtovereenkomst voor het overige beëindigen
op het in vorige lid bedoelde tijdstip. Hij geeft hiervan bij aangetekende brief kennis
aan de verpachter binnen een maand nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
3 Indien de rechter de pachtovereenkomst op grond van de leden 1 en 2 ontbindt, veroordeelt
hij de verpachter de pachter schadeloos te stellen over de tijd, welke de pachter
bij niet-ontbinding ingevolge de pachtovereenkomst nog op het gepachte had kunnen
blijven.
4 Indien de pachtovereenkomst voor de in artikel 325, eerste of tweede lid, bedoelde
duur is aangegaan of geldt, dan wel voor een kortere duur is aangegaan, doch nadien
voor zes jaren is verlengd, wordt bij de bepaling van de schadeloosstelling rekening
gehouden met de mogelijkheid, dat de pachtovereenkomst zou zijn verlengd. Bij de beoordeling
van de mogelijkheid van verlenging houdt de rechter geen rekening met het voornemen
van de verpachter het verpachte of een gedeelte daarvan te bestemmen voor niet tot
de landbouw betrekkelijke doeleinden.
5 Het bepaalde in het vierde lid, eerste volzin, vindt geen toepassing, indien de pachtverhouding
is aangevangen, nadat aan het verpachte bij een goedgekeurd bestemmingsplan een niet
tot de landbouw betrekkelijke bestemming is gegeven. In dat geval wordt de pachtovereenkomst
met betrekking tot een hoeve of los land, welke is aangegaan voor langer dan twaalf,
onderscheidenlijk zes jaren, voor de bepaling van de schadeloosstelling geacht te
zijn aangegaan voor twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, met dien verstande, dat,
indien de ontbinding plaats vindt na die termijn, de overeenkomst geacht wordt telkens
voor zes jaren te zijn verlengd.
6 Indien evenwel het verpachte sinds een tijdstip, liggend voor de goedkeuring bedoeld
in het vijfde lid, achtereenvolgens bij personen die ten tijde van de opvolging in
het gebruik tot de voorgaande gebruiker in enige in artikel 363, eerste lid, genoemde
betrekking stonden persoonlijk in gebruik is geweest voor een tot de landbouw betrekkelijk
doel, blijft het bepaalde in het tweede lid van toepassing.
7 Indien de pachtovereenkomst ingevolge artikel 322 voor onbepaalde tijd geldt, wordt
voor de berekening van de schadeloosstelling uitgegaan van de overeengekomen duur,
doch ingeval de overeenkomst voor onbepaalde tijd is aangegaan nimmer van een langere
dan de in artikel 325, eerste lid, bedoelde duur. Voor de berekening van de schadeloosstelling
wordt op gelijke wijze als ten aanzien van pachtovereenkomsten, waarop artikel 322
niet van toepassing is, aangenomen, dat de pachtovereenkomst zou kunnen worden verlengd;
het vierde lid, tweede volzin, vijfde en zesde lid, vinden overeenkomstige toepassing.
8 Bij de berekening van de schadeloosstelling wordt niet gelet op feitelijke veranderingen
die kennelijk zijn aangebracht om de schadeloosstelling te verhogen.
9 Artikel 373 is van overeenkomstige toepassing.