Titel 2. Rechtshandelingen
Een rechtshandeling vereist een op een rechtsgevolg gerichte wil die zich door een
verklaring heeft geopenbaard.
-
1 Heeft iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets verklaard,
dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de
stoornis een redelijke waardering der bij de handeling betrokken belangen belette,
of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt
vermoed onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor
de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling
redelijkerwijze niet was te voorzien.
Tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan
onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als
een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, kan geen
beroep worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende
wil.
Tegen hem die als derde op grond van een verklaring of gedraging, overeenkomstig de
zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen,
het ontstaan, bestaan of tenietgaan van een bepaalde rechtsbetrekking heeft aangenomen
en in redelijk vertrouwen op de juistheid van die veronderstelling heeft gehandeld,
kan door degene om wiens verklaring of gedraging het gaat, met betrekking tot deze
handeling op de onjuistheid van die veronderstelling geen beroep worden gedaan.
-
1 Tenzij anders is bepaald, kunnen verklaringen, met inbegrip van mededelingen, in iedere
vorm geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen.
-
2 Indien bepaald is dat een verklaring schriftelijk moet worden gedaan, kan zij, voor
zover uit de strekking van die bepaling niet anders volgt, ook bij exploit geschieden.
-
3 Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben,
die persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij
was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet
tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen
voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen
en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
-
4 Wanneer een door de afzender daartoe aangewezen persoon of middel een tot een ander
gerichte verklaring onjuist heeft overgebracht, geldt het ter kennis van de ontvanger
gekomene als de verklaring van de afzender, tenzij de gevolgde wijze van overbrenging
door de ontvanger was bepaald.
Tenzij uit de wet anders voortvloeit, zijn rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven
vorm zijn verricht, nietig.
-
2 Strijd met een dwingende wetsbepaling leidt tot nietigheid van de rechtshandeling,
doch, indien de bepaling uitsluitend strekt ter bescherming van één der partijen bij
een meerzijdige rechtshandeling, slechts tot vernietigbaarheid, een en ander voor
zover niet uit de strekking van de bepaling anders voortvloeit.
Betreft een grond van nietigheid slechts een deel van een rechtshandeling, dan blijft
deze voor het overige in stand, voor zover dit, gelet op inhoud en strekking van de
handeling, niet in onverbrekelijk verband met het nietige deel staat.
Beantwoordt de strekking van een nietige rechtshandeling in een zodanige mate aan
die van een andere, als geldig aan te merken rechtshandeling, dat aangenomen moet
worden dat die andere rechtshandeling zou zijn verricht, indien van de eerstgenoemde
wegens haar ongeldigheid was afgezien, dan komt haar de werking van die andere rechtshandeling
toe, tenzij dit onredelijk zou zijn jegens een belanghebbende die niet tot de rechtshandeling
als partij heeft medegewerkt.
-
1 Rechtshandelingen die, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomende personen, strekken
tot verkrijging door:
-
a. rechters, leden van het openbaar ministerie, gerechtsauditeurs, griffiers, advocaten,
deurwaarders en notarissen van goederen waarover een geding aanhangig is voor het
gerecht, onder welks rechtsgebied zij hun bediening uitoefenen;
-
b. ambtenaren, van goederen die door hen of te hunnen overstaan worden verkocht, of
-
c. personen met openbaar gezag bekleed, van goederen die toebehoren aan het Rijk, provincies,
gemeenten of andere openbare instellingen en aan hun beheer zijn toevertrouwd,
zijn nietig en verplichten de verkrijgers tot schadevergoeding.
-
2 Lid 1 onder a heeft geen betrekking op uiterste wilsbeschikkingen, door een erflater ten voordele
van zijn wettelijke erfgenamen gemaakt, noch op rechtshandelingen krachtens welke
deze erfgenamen goederen der nalatenschap verkrijgen.
-
3 In het geval bedoeld in het eerste lid onder c is de rechtshandeling geldig, indien zij met Onze goedkeuring is geschied of het
een verkoop in het openbaar betreft. Indien de rechtshandeling strekt tot verkrijging
door een lid van de gemeenteraad of een wethouder, onderscheidenlijk de burgemeester
komt de in de vorige zin bedoelde bevoegdheid tot goedkeuring toe aan gedeputeerde
staten, onderscheidenlijk de Commissaris van de Koningin.
-
2 Bedreiging is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde
rechtshandeling beweegt door onrechtmatig deze of een derde met enig nadeel in persoon
of goed te bedreigen. De bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend
mens daardoor kan worden beïnvloed.
-
3 Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde
rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling,
door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht
was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen,
ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op.
-
4 Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen
dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid,
lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het
verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert,
ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
-
5 Indien een verklaring is tot stand gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van
omstandigheden van de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is,
kan op dit gebrek geen beroep worden gedaan jegens een wederpartij die geen reden
had het bestaan ervan te veronderstellen.
-
1 Indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist
of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden
het gevolg zou zijn, is de rechtshandeling vernietigbaar en kan de vernietigingsgrond
worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden
benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is
ontstaan.
-
2 Een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig
en tot een of meer bepaalde personen gericht, kan wegens benadeling slechts worden
vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling
verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers
het gevolg zou zijn.
-
3 Wordt een rechtshandeling om niet wegens benadeling vernietigd, dan heeft de vernietiging
ten aanzien van de bevoordeelde die wist noch behoorde te weten dat van de rechtshandeling
benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn, geen werking, voor zover
hij aantoont dat hij ten tijde van de verklaring of het instellen van de vordering
tot vernietiging niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.
-
5 Rechten, door derden te goeder trouw anders dan om niet verkregen op goederen die
het voorwerp waren van de vernietigde rechtshandeling, worden geëerbiedigd. Ten aanzien
van de derde te goeder trouw die om niet heeft verkregen, heeft de vernietiging geen
werking voor zover hij aantoont dat hij op het ogenblik dat het goed van hem wordt
opgeëist, niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat is.
-
1 Indien de rechtshandeling waardoor een of meer schuldeisers zijn benadeeld, is verricht
binnen één jaar voor het inroepen van de vernietigingsgrond en de schuldenaar zich
niet reeds voor de aanvang van die termijn tot die rechtshandeling had verplicht,
wordt vermoed dat men aan beide zijden wist of behoorde te weten dat een zodanige
benadeling het gevolg van de rechtshandeling zou zijn:
-
1°. bij overeenkomsten, waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van de schuldenaar
aanmerkelijk die der verbintenis aan de andere zijde overtreft;
-
2°. bij rechtshandelingen ter voldoening van of zekerheidstelling voor een niet opeisbare
schuld;
-
3°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die een natuurlijk persoon is, verricht
met of jegens:
-
a. zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad;
-
b. een rechtspersoon waarin hij, zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant
tot in de derde graad bestuurder of commissaris is, dan wel waarin deze personen,
afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste
de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;
-
4°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens
een natuurlijk persoon:
-
a. die bestuurder of commissaris van de rechtspersoon is, dan wel met of jegens diens
echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad;
-
b. die al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of
aanverwanten tot in de derde graad, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor
ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt;
-
c. wiens echtgenoot, pleegkinderen of bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, afzonderlijk
of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor tenminste de helft van
het geplaatste kapitaal deelnemen;
-
5°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens
een andere rechtspersoon, indien
-
a. een van deze rechtspersonen bestuurder is van de andere;
-
b. een bestuurder, natuurlijk persoon, van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot,
pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, bestuurder is van de andere;
-
c. een bestuurder, natuurlijk persoon, of een commissaris van een van deze rechtspersonen,
of diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, afzonderlijk
of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft
van het geplaatste kapitaal deelneemt in de andere;
-
d. in beide rechtspersonen voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal rechtstreeks
of middellijk wordt deelgenomen door dezelfde rechtspersoon, dan wel dezelfde natuurlijke
persoon, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed-
of aanverwanten tot in de derde graad;
-
6°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens
een groepsmaatschappij.
In geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft
verricht binnen één jaar vóór het inroepen van de vernietigingsgrond, wordt vermoed
dat hij wist of behoorde te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers het
gevolg van de rechtshandeling zou zijn.
Onder schuldenaar in de zin van de drie vorige artikelen is begrepen hij op wiens
goed voor de schuld van een ander verhaal kan worden genomen.
Een vernietigbare rechtshandeling wordt vernietigd hetzij door een buitengerechtelijke
verklaring, hetzij door een rechterlijke uitspraak.
-
2 Een buitengerechtelijke verklaring kan een rechtshandeling met betrekking tot een
registergoed die heeft geleid tot een inschrijving in de openbare registers of tot
een tot levering van een registergoed, bestemde akte, slechts vernietigen indien alle
partijen in de vernietiging berusten.
-
3 Een beroep in rechte op een vernietigingsgrond kan te allen tijde worden gedaan ter
afwering van een op de rechtshandeling steunende vordering of andere rechtsmaatregel.
Hij die dit beroep doet, is verplicht om zo spoedig mogelijk daarvan mededeling te
doen aan de partijen bij de rechtshandeling die niet in het geding zijn verschenen.
-
2 Indien de reeds ingetreden gevolgen van een rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan
gemaakt kunnen worden, kan de rechter desgevraagd aan een vernietiging geheel of ten
dele haar werking ontzeggen. Hij kan aan een partij die daardoor onbillijk wordt bevoordeeld,
de verplichting opleggen tot een uitkering in geld aan de partij die benadeeld wordt.
-
1 De bevoegdheid om ter vernietiging van een meerzijdige rechtshandeling een beroep
te doen op misbruik van omstandigheden vervalt, wanneer de wederpartij tijdig een
wijziging van de gevolgen van de rechtshandeling voorstelt, die het nadeel op afdoende
wijze opheft.
-
2 Bovendien kan de rechter op verlangen van een der partijen, in plaats van een vernietiging
wegens misbruik van omstandigheden uit te spreken, ter opheffing van dit nadeel de
gevolgen van de rechtshandeling wijzigen.
-
1 De bevoegdheid om ter vernietiging van een rechtshandeling een beroep op een vernietigingsgrond
te doen vervalt, wanneer hij aan wie deze bevoegdheid toekomt, de rechtshandeling
heeft bevestigd, nadat de verjaringstermijn ter zake van de rechtsvordering tot vernietiging
op die grond een aanvang heeft genomen.
-
2 Eveneens vervalt de bevoegdheid om een beroep op een vernietigingsgrond te doen,
wanneer een onmiddellijk belanghebbende na de aanvang van de verjaringstermijn aan
hem aan wie deze bevoegdheid toekomt een redelijke termijn heeft gesteld om te kiezen
tussen bevestiging en vernietiging en deze binnen deze termijn geen keuze heeft gedaan.
Voor de toepassing van de artikelen 50-55 gelden mede als partij:
-
a. in geval van eenzijdige tot een of meer bepaalde personen gerichte rechtshandeling:
die personen;
-
b. in geval van andere eenzijdige rechtshandelingen: zij die onmiddellijk belanghebbenden
zijn bij de instandhouding van die handeling.
Behoeft een rechtshandeling om het beoogde gevolg te hebben goedkeuring, machtiging,
vergunning of enige andere vorm van toestemming van een overheidsorgaan of van een
andere persoon, die geen partij bij de rechtshandeling is, dan kan iedere onmiddellijk
belanghebbende aan hen die partij bij de rechtshandeling zijn geweest, aanzeggen dat,
indien niet binnen een redelijke, bij die aanzegging gestelde termijn die toestemming
wordt verkregen, de handeling te zijnen aanzien zonder gevolg zal blijven.
-
1 Wanneer eerst na het verrichten van een rechtshandeling een voor haar geldigheid gesteld
wettelijk vereiste wordt vervuld, maar alle onmiddellijk belanghebbenden die zich
op dit gebrek hadden kunnen beroepen, in de tussen de handeling en de vervulling van
het vereiste liggende tijdsruimte de handeling als geldig hebben aangemerkt, is daarmede
de rechtshandeling bekrachtigd.
Buiten het vermogensrecht vinden de bepalingen van deze titel overeenkomstige toepassing,
voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen
niet verzet.
-
2 Is een rechtshandeling in naam van een ander verricht, dan kan tegen de wederpartij,
indien zij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen
en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende
volmacht was verleend, op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden
gedaan.
-
3 Indien een volgens wet of gebruik openbaar gemaakte volmacht beperkingen bevat, die
zo ongebruikelijk zijn dat de wederpartij ze daarin niet behoefde te verwachten, kunnen
deze haar niet worden tegengeworpen, tenzij zij ze kende.
-
1 Een algemene volmacht strekt zich slechts uit tot daden van beschikking, indien schriftelijk
en ondubbelzinnig is bepaald dat zij zich ook tot die daden uitstrekt. Onder algemene
volmacht wordt verstaan de volmacht die alle zaken van de volmachtgever en alle rechtshandelingen
omvat, met uitzondering van hetgeen ondubbelzinnig is uitgesloten.
-
2 Een bijzondere volmacht die in algemene bewoordingen is verleend, strekt zich slechts
uit tot daden van beschikking indien dit ondubbelzinnig is bepaald. Niettemin strekt
een volmacht die voor een bepaald doel is verleend, zich uit tot alle daden van beheer
en van beschikking die dienstig kunnen zijn tot het bereiken van dit doel.
-
2 Wanneer een volmacht door een onbekwaam persoon is verleend, is een krachtens die
volmacht door de gevolmachtigde verrichte rechtshandeling op gelijke wijze geldig,
nietig of vernietigbaar, als wanneer zij door de onbekwame zelf zou zijn verricht.
Tenzij anders is bepaald, is een gevolmachtigde slechts in de navolgende gevallen
bevoegd de hem verleende volmacht aan een ander te verlenen:
-
a. voor zover de bevoegdheid hiertoe uit de aard der te verrichten rechtshandelingen
noodzakelijk voortvloeit of in overeenstemming is met het gebruik;
-
b. voor zover de verlening van de volmacht aan een andere persoon in het belang van de
volmachtgever noodzakelijk is en deze zelf niet in staat is een voorziening te treffen;
-
c. voor zover de volmacht goederen betreft, die gelegen zijn buiten het land waarin de
gevolmachtigde zijn woonplaats heeft.
Is een volmacht aan twee of meer personen tezamen verleend, dan is ieder van hen bevoegd
zelfstandig te handelen, tenzij anders is bepaald.
-
2 Voor zover het al of niet aanwezig zijn van een wil of van wilsgebreken, alsmede
bekendheid of onbekendheid met feiten van belang zijn voor de geldigheid of de gevolgen
van een rechtshandeling, komen ter beoordeling daarvan de volmachtgever of de gevolmachtigde
of beiden in aanmerking, al naar gelang het aandeel dat ieder van hen heeft gehad
in de totstandkoming van de rechtshandeling en in de bepaling van haar inhoud.
-
1 Hij die een overeenkomst aangaat in naam van een nader te noemen volmachtgever, moet
diens naam noemen binnen de door de wet, de overeenkomst of het gebruik bepaalde termijn
of, bij gebreke hiervan, binnen een redelijke termijn.
Tenzij anders is bepaald, kan een gevolmachtigde slechts dan als wederpartij van de
volmachtgever optreden, wanneer de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo
nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen beider belangen uitgesloten is.
-
1 Wanneer iemand zonder daartoe bevoegd te zijn als gevolmachtigde in naam van een ander
heeft gehandeld, kan laatstgenoemde de rechtshandeling bekrachtigen en haar daardoor
hetzelfde gevolg verschaffen, als zou zijn ingetreden wanneer zij krachtens een volmacht
was verricht.
-
3 Een bekrachtiging heeft geen gevolg, indien op het tijdstip waarop zij geschiedt,
de wederpartij reeds heeft te kennen gegeven dat zij de handeling wegens het ontbreken
van een volmacht als ongeldig beschouwt, tenzij de wederpartij op het tijdstip dat
zij handelde heeft begrepen of onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft
moeten begrijpen dat geen toereikende volmacht was verleend.
Hij die als gevolmachtigde handelt, staat jegens de wederpartij in voor het bestaan
en de omvang van de volmacht, tenzij de wederpartij weet of behoort te begrijpen dat
een toereikende volmacht ontbreekt of de gevolmachtigde de inhoud van de volmacht
volledig aan de wederpartij heeft medegedeeld.
-
1 Verklaringen, door een gevolmachtigde afgelegd, kunnen door de wederpartij als ongeldig
van de hand worden gewezen, indien zij de gevolmachtigde terstond om bewijs van de
volmacht heeft gevraagd en haar niet onverwijld hetzij een geschrift waaruit de volmacht
volgt is overgelegd, hetzij de volmacht door de volmachtgever is bevestigd.
-
2 Bewijs van volmacht kan niet worden verlangd, indien de volmacht door de volmachtgever
ter kennis van de wederpartij was gebracht, indien zij op een door wet of gebruik
bepaalde wijze was bekendgemaakt, of indien zij voortvloeit uit een aanstelling waarmede
de wederpartij bekend is.
Een volmacht eindigt:
-
a. door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of
het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen;
-
b. door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de gevolmachtigde of
het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen, tenzij anders is bepaald;
-
c. door herroeping door de volmachtgever;
-
d. door opzegging door de gevolmachtigde.
-
1 Voor zover een volmacht strekt tot het verrichten van een rechtshandeling in het belang
van de gevolmachtigde of van een derde, kan worden bepaald dat zij onherroepelijk
is, of dat zij niet eindigt door de dood of ondercuratelestelling van de volmachtgever.
Eerstgenoemde bepaling sluit, tenzij anders blijkt, de tweede in.
-
2 Bevat de volmacht een bepaling als in het vorige lid bedoeld, dan mag de wederpartij
aannemen dat het aldaar voor de geldigheid van die bepaling gestelde vereiste vervuld
is, tenzij het tegendeel voor haar duidelijk kenbaar is.
-
4 De rechtbank kan op verzoek van de volmachtgever, of van een erfgenaam of de curator
van de volmachtgever, een bepaling als in het eerste lid bedoeld wegens gewichtige
redenen wijzigen of buiten werking stellen.
-
1 Na het einde van de volmacht moet de gevolmachtigde desgevorderd geschriften waaruit
de volmacht blijkt, teruggeven of toestaan dat de volmachtgever daarop aantekent dat
de volmacht is geëindigd. In geval van een bij notariële akte verleende volmacht tekent
de notaris die de minuut onder zijn berusting heeft, op verzoek van de volmachtgever
het einde van de volmacht daarop aan.
-
2 Wanneer te vrezen is dat een gevolmachtigde van een volmacht ondanks haar einde gebruik
zal maken, kan de volmachtgever zich wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank
met verzoek de wijze van bekendmaking van het einde van de volmacht te bepalen, die
ten gevolge zal hebben dat het tegen een ieder kan worden ingeroepen. Tegen een toewijzende
beschikking krachtens dit lid is geen hogere voorziening toegelaten.
-
1 Een oorzaak die de volmacht heeft doen eindigen, kan tegenover een wederpartij die
noch van het einde van de volmacht, noch van die oorzaak kennis droeg, slechts worden
ingeroepen:
-
a. indien het einde van de volmacht of de oorzaak die haar heeft doen eindigen aan de
wederpartij was medegedeeld of was bekend gemaakt op een wijze die krachtens wet of
verkeersopvattingen meebrengt dat de volmachtgever het einde van de volmacht aan de
wederpartij kan tegenwerpen;
-
b. indien de dood van de volmachtgever van algemene bekendheid was;
-
c. indien de aanstelling of tewerkstelling, waaruit de volmacht voortvloeide, op een
voor derden kenbare wijze was beëindigd;
-
d. indien de wederpartij van de volmacht op geen andere wijze had kennis gekregen dan
door een verklaring van de gevolmachtigde.
-
2 In de gevallen van het vorige lid is de gevolmachtigde die voortgaat op naam van
de volmachtgever te handelen, tot schadevergoeding gehouden jegens de wederpartij
die van het einde van de volmacht geen kennis droeg. Hij is niet aansprakelijk indien
hij wist noch behoorde te weten dat de volmacht was geëindigd.
Wordt ondanks de dood van de volmachtgever krachtens de volmacht een geldige rechtshandeling
verricht, dan worden de erfgenamen van de volmachtgever en de wederpartij gebonden
alsof de handeling bij het leven van de volmachtgever was verricht.
Wanneer iemand optreedt als vertegenwoordiger uit anderen hoofde dan volmacht, zijn
de artikelen 63, lid 1, 66, lid 1, 67, 69, 70, 71 en 75 lid 2 van overeenkomstige toepassing, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.
Buiten het vermogensrecht vinden de bepalingen van deze titel overeenkomstige toepassing,
voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen
niet verzet.
Titel 5. Bezit en houderschap
Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt
naar verkeersopvatting beoordeeld, met inachtneming van de navolgende regels en overigens
op grond van uiterlijke feiten.
Wie een goed houdt, wordt vermoed dit voor zichzelf te houden.
Bestaat tussen twee personen een rechtsverhouding die de strekking heeft dat hetgeen
de ene op bepaalde wijze zal verkrijgen, door hem voor de ander zal worden gehouden,
dan houdt de ene het ter uitvoering van die rechtsverhouding door hem verkregene voor
de ander.
Wanneer men heeft aangevangen krachtens een rechtsverhouding voor een ander te houden,
gaat men daarmede onder dezelfde titel voort, zolang niet blijkt dat hierin verandering
is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor wie men houdt, hetzij
ten gevolge van een tegenspraak van diens recht.
Bezit wordt verkregen door inbezitneming, door overdracht of door opvolging onder
algemene titel.
Een bezitter draagt zijn bezit over door de verkrijger in staat te stellen die macht
uit te oefenen, die hij zelf over het goed kon uitoefenen.
Voor de overdracht van het bezit is een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling
voldoende:
-
a. wanneer de vervreemder de zaak bezit en hij haar krachtens een bij de levering gemaakt
beding voortaan voor de verkrijger houdt;
-
b. wanneer de verkrijger houder van de zaak voor de vervreemder was;
-
c. wanneer een derde voor de vervreemder de zaak hield, en haar na de overdracht voor
de ontvanger houdt. In dit geval gaat het bezit niet over voordat de derde de overdracht
heeft erkend, dan wel de vervreemder of de verkrijger de overdracht aan hem heeft
medegedeeld.
Hij die onder een algemene titel een ander opvolgt, volgt daarmede die ander op in
diens bezit en houderschap, met alle hoedanigheden en gebreken daarvan.
-
2 De rechthebbende op een goed, die dit opeist van een bezitter te goeder trouw of
die het van deze heeft terugontvangen, is verplicht de ten behoeve van het goed gemaakte
kosten alsmede de schade waarvoor de bezitter op grond van het in titel 3 van Boek 6 bepaalde uit hoofde van zijn bezit jegens derden aansprakelijk mocht zijn, aan deze
te vergoeden, voor zover de bezitter niet door de vruchten van het goed en de overige
voordelen die hij ter zake heeft genoten, voor het een en ander is schadeloos gesteld.
De rechter kan de verschuldigde vergoeding beperken, indien volledige vergoeding zou
leiden tot onbillijke bevoordeling van de bezitter jegens de rechthebbende.
-
4 Het in dit artikel bepaalde is ook van toepassing op hem die meent en mocht menen
dat hij het bezit rechtmatig heeft verkregen, ook al weet hij dat de handelingen die
voor de levering van het recht nodig zijn, niet hebben plaatsgevonden.
-
1 Een bezitter die niet te goeder trouw is, is jegens de rechthebbende behalve tot afgifte
van het goed ook verplicht tot het afgeven van de afgescheiden natuurlijke en de opeisbaar
geworden burgerlijke vruchten, onverminderd zijn aansprakelijkheid op grond van het
in titel 3 van Boek 6 bepaalde voor door de rechthebbende geleden schade.
Indien de rechthebbende ter bevrijding van de door hem ingevolge de beide vorige artikelen
verschuldigde vergoedingen op zijn kosten het goed aan de bezitter wil overdragen,
is de bezitter gehouden hieraan mede te werken.
Heeft de bezitter van een zaak daaraan veranderingen of toevoegingen aangebracht,
dan is hij bevoegd om, in plaats van de hem op grond van de artikelen 120 en 121 daarvoor toekomende vergoeding te vorderen, deze veranderingen of toevoegingen weg
te nemen, mits hij de zaak in de oude toestand terugbrengt.
Wanneer iemand een goed voor een ander houdt en dit door een derde als rechthebbende
van hem wordt opgeëist, vindt hetgeen in de voorgaande vier artikelen omtrent de bezitter
is bepaald, te zijnen aanzien toepassing met inachtneming van de rechtsverhouding
waarin hij tot die ander stond.
-
1 Hij die het bezit van een goed heeft verkregen, kan op grond van een daarna ingetreden
bezitsverlies of bezitsstoornis tegen derden dezelfde rechtsvorderingen instellen
tot terugverkrijging van het goed en tot opheffing van de stoornis, die de rechthebbende
op het goed toekomen. Nochtans moeten deze rechtsvorderingen binnen het jaar na het
verlies of de stoornis worden ingesteld.
-
2 De vordering wordt afgewezen, indien de gedaagde een beter recht dan de eiser heeft
tot het houden van het goed of de storende handelingen krachtens een beter recht heeft
verricht, tenzij de gedaagde met geweld of op heimelijke wijze aan de eiser het bezit
heeft ontnomen of diens bezit heeft gestoord.
-
3 Het in dit artikel bepaalde laat voor de bezitter, ook nadat het in het eerste lid
bedoelde jaar is verstreken, en voor de houder onverlet de mogelijkheid een vordering
op grond van onrechtmatige daad in te stellen, indien daartoe gronden zijn.
Vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken
en daarvan de vruchten te genieten.
Vruchtgebruik ontstaat door vestiging of door verjaring.
-
2 Vruchtgebruik kan niet worden gevestigd voor langer dan het leven van de vruchtgebruiker.
Vruchtgebruik ten behoeve van twee of meer personen wast bij het einde van het recht
van een hunner bij dat van de anderen aan, bij ieder in evenredigheid van zijn aandeel,
en eindigt eerst door het tenietgaan van het recht van de laatst overgeblevene, tenzij
anders is bepaald.
Artikel 204
[Vervallen per 01-01-2003]
-
1 Tenzij een bewind reeds tot een voldoende boedelbeschrijving heeft geleid of daartoe
verplicht, moet de vruchtgebruiker in tegenwoordigheid of na behoorlijke oproeping
van de hoofdgerechtigde een notariële beschrijving van de goederen opmaken. De beschrijving
kan ondershands worden opgemaakt, indien de hoofdgerechtigde tegenwoordig is en hoofdgerechtigde
en vruchtgebruiker een regeling hebben getroffen omtrent haar bewaring.
-
2 Zowel de vruchtgebruiker als de hoofdgerechtigde hebben het recht om in de beschrijving
alle bijzonderheden te doen opnemen, die dienstig zijn om de toestand waarin de aan
het vruchtgebruik onderworpen zaken zich bevinden, te doen kennen.
-
4 De vruchtgebruiker moet jaarlijks aan de hoofdgerechtigde een ondertekende nauwkeurige
opgave zenden van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor
in de plaats zijn gekomen, en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en
die geen vruchten zijn.
-
2 Is de vruchtgebruiker van het stellen van zekerheid vrijgesteld, dan kan de hoofdgerechtigde
jaarlijks verlangen dat hem de aan het vruchtgebruik onderworpen zaken worden getoond.
Ten aanzien van waardepapieren en gelden kan, behoudens bijzondere omstandigheden,
met overlegging van een verklaring van een geregistreerde krediet-instelling worden
volstaan.
-
1 Een vruchtgebruiker mag de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen gebruiken of
verbruiken overeenkomstig de bij de vestiging van het vruchtgebruik gestelde regels
of, bij gebreke van zodanige regels, met inachtneming van de aard van de goederen
en de ten aanzien van het gebruik of verbruik bestaande plaatselijke gewoonten.
-
1 Van zaken die aan het vruchtgebruik zijn onderworpen, mag de vruchtgebruiker de bestemming
die deze bij de aanvang van het vruchtgebruik hadden, niet veranderen zonder toestemming
van de hoofdgerechtigde of machtiging van de kantonrechter.
-
2 Tenzij in de akte van vestiging anders is bepaald, is de vruchtgebruiker van een
zaak, zowel tijdens de duur van zijn recht als bij het einde daarvan, bevoegd om aan
de zaak aangebrachte veranderingen en toevoegingen weg te nemen, mits hij de zaak
in de oude toestand terugbrengt.
-
1 De vruchtgebruiker is verplicht het voorwerp van zijn vruchtgebruik ten behoeve van
de hoofdgerechtigde te verzekeren tegen die gevaren, waartegen het gebruikelijk is
een verzekering te sluiten. In ieder geval is de vruchtgebruiker, indien een gebouw
aan zijn vruchtgebruik is onderworpen, verplicht dit tegen brand te verzekeren.
-
3 De hoofdgerechtigde is slechts bevoegd de in de vorige leden genoemde bevoegdheden
uit te oefenen, indien hij daartoe toestemming van de vruchtgebruiker of machtiging
van de kantonrechter heeft gekregen. Tegen de machtiging van de kantonrechter krachtens
dit lid is geen hogere voorziening toegelaten.
-
1 Ook wanneer bij de beschrijving of in een jaarlijkse opgave een of meer goederen die
aan het vruchtgebruik onderworpen zijn, slechts naar hun soort zijn aangeduid, behoudt
de hoofdgerechtigde daarop zijn recht.
-
2 Bij de vestiging van het vruchtgebruik kan aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid
worden gegeven ook over andere dan de in het vorige lid genoemde goederen te beschikken.
Ten aanzien van deze goederen vinden de artikelen 208, 210 lid 2 en 217 lid 2, en 3, tweede zin, en lid 4, geen toepassing.
-
3 In andere gevallen mag een vruchtgebruiker slechts vervreemden of bezwaren met toestemming
van de hoofdgerechtigde of machtiging van de kantonrechter. De machtiging wordt alleen
gegeven, wanneer het belang van de vruchtgebruiker of de hoofdgerechtigde door de
vervreemding of bezwaring wordt gediend en het belang van de ander daardoor niet wordt
geschaad.
-
1 Hetgeen in de plaats van aan vruchtgebruik onderworpen goederen treedt doordat daarover
bevoegdelijk wordt beschikt, behoort aan de hoofdgerechtigde toe en is eveneens aan
het vruchtgebruik onderworpen. Hetzelfde is het geval met hetgeen door inning van
aan vruchtgebruik onderworpen vorderingen wordt ontvangen, en met vorderingen tot
vergoeding die in de plaats van aan vruchtgebruik onderworpen goederen treden, waaronder
begrepen vorderingen ter zake van waardevermindering van die goederen.
-
1 Tenzij bij de vestiging anders is bepaald, moeten gelden die tot het vruchtgebruik
behoren, in overleg met de hoofdgerechtigde vruchtdragend belegd of in het belang
van de overige aan het vruchtgebruik onderworpen goederen besteed worden.
-
2 In geval van geschil omtrent hetgeen ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde
gelden dient te geschieden, beslist daaromtrent de persoon die bij de vestiging van
het vruchtgebruik daartoe is aangewezen, of bij gebreke van een zodanige aanwijzing,
de kantonrechter. Tegen een beschikking van de kantonrechter krachtens dit lid is
geen hogere voorziening toegelaten.
-
1 Is bij de vestiging van een vruchtgebruik of daarna aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid
gegeven tot gehele of gedeeltelijke vervreemding en vertering van aan het vruchtgebruik
onderworpen goederen, dan kan de hoofdgerechtigde bij het einde van het vruchtgebruik
afgifte vorderen van de in vruchtgebruik gegeven goederen of hetgeen daarvoor in de
plaats getreden is, voor zover de vruchtgebruiker of zijn rechtverkrijgenden niet
bewijzen dat die goederen verteerd of door toeval tenietgegaan zijn.
-
2 Bij verlening van de bevoegdheid tot vervreemding en vertering kunnen een of meer
personen worden aangewezen, wier toestemming voor de vervreemding en voor de vertering
nodig is. Staat het vruchtgebruik onder bewind, dan zijn de vervreemding en de vertering
van de medewerking van de bewindvoerder afhankelijk.
De vruchtgebruiker komen alle vruchten toe, die tijdens het vruchtgebruik afgescheiden
of opeisbaar worden. Bij de vestiging van het vruchtgebruik kan nader worden bepaald
wat met betrekking tot het vruchtgebruik als vrucht moet worden beschouwd.
-
2 Indien bij de vestiging van het vruchtgebruik een onroerende zaak niet verhuurd of
verpacht was, kan de vruchtgebruiker niet verhuren of verpachten zonder toestemming
van de hoofdgerechtigde of machtiging van de kantonrechter, tenzij de bevoegdheid
daartoe hem bij de vestiging van het vruchtgebruik is toegekend.
-
3 Na het einde van het vruchtgebruik is de hoofdgerechtigde verplicht een bevoegdelijk
aangegane huur of verpachting gestand te doen. Hij kan nochtans gestanddoening weigeren,
voor zover zonder zijn toestemming hetzij de overeengekomen tijdsduur van de huur
langer is dan met het plaatselijk gebruik overeenstemt of bedrijfsruimte in de zin
van de zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 is verhuurd voor een langere tijd dan vijf jaren, hetzij de verpachting is geschied
voor een langere duur dan twaalf jaren voor hoeven en zes jaren voor los land, hetzij
de verhuring of verpachting is geschied op ongewone, voor hem bezwarende voorwaarden.
-
5 Indien de hoofdgerechtigde volgens de vorige leden niet verplicht is tot gestanddoening
van een door de vruchtgebruiker aangegane verhuring van woonruimte waarin de huurder
bij het eindigen van het vruchtgebruik zijn hoofdverblijf heeft en waarop de artikelen 271 tot en met 277 van Boek 7 van toepassing zijn, moet hij de huurovereenkomst niettemin met de huurder voortzetten
met dien verstande dat artikel 269 lid 2 van Boek 7, van overeenkomstige toepassing is.
Tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging
van een rechterlijke uitspraak die zowel het recht van de vruchtgebruiker als dat
van de hoofdgerechtigde betreft, is ieder van hen bevoegd, mits hij zorg draagt dat
de ander tijdig in het geding wordt geroepen.
Buiten de gevallen, geregeld in de artikelen 88 en 197 van Boek 2 en artikel 123 van Boek 5, blijft de uitoefening van stemrecht, verbonden aan een goed dat aan vruchtgebruik
is onderworpen, de hoofdgerechtigde toekomen, tenzij bij de vestiging van het vruchtgebruik
anders is bepaald. Bij een vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 19 en 21 van Boek 4 komt het stemrecht eveneens aan de vruchtgebruiker toe, tenzij bij de vestiging van
het vruchtgebruik door partijen of door de kantonrechter op de voet van artikel 23 lid 4 van Boek 4 anders wordt bepaald.
-
1 Gewone lasten en herstellingen worden door de vruchtgebruiker gedragen en verricht.
De vruchtgebruiker is verplicht, wanneer buitengewone herstellingen nodig zijn, aan
de hoofdgerechtigde van deze noodzakelijkheid kennis te geven en hem gelegenheid te
verschaffen tot het doen van deze herstellingen. De hoofdgerechtigde is niet tot het
doen van enige herstelling verplicht.
-
2 Nochtans is een hoofdgerechtigde, aan wie tengevolge van een beperking in het genot
van de vruchtgebruiker een deel van de vruchten toekomt, verplicht naar evenredigheid
bij te dragen in de lasten en kosten, die volgens het voorgaande lid ten laste van
de vruchtgebruiker komen.
-
3 De rechtbank kan voor het bewind of beheer zodanige voorschriften geven als zij dienstig
acht. Op het bewind zijn voor het overige de artikelen 154, 157 tot en met 166, 168, 170, 172, 173, 174 en 177 lid 1 van Boek 4 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kantonrechter de in artikel 159 van Boek 4 bedoelde beloning ook op grond van bijzondere omstandigheden anders kan regelen,
alsmede dat hij de in artikel 160 van Boek 4 bedoelde zekerheidstelling te allen tijde kan bevelen. Het bewind kan door een gezamenlijk
besluit van de vruchtgebruiker en de hoofdgerechtigde of op verzoek van een hunner
door de rechtbank worden opgeheven.
-
1 Wanneer een nalatenschap, onderneming of soortgelijke algemeenheid in vruchtgebruik
is gegeven, kan de hoofdgerechtigde van de vruchtgebruiker verlangen dat de tot die
algemeenheid behorende schulden uit de tot het vruchtgebruik behorende goederen worden
voldaan of, voor zover de hoofdgerechtigde deze schulden uit eigen middelen heeft
voldaan, dat hem het betaalde, vermeerderd met rente van de dag der betaling af, uit
het vruchtgebruik wordt teruggegeven. Voldoet de vruchtgebruiker een schuld uit eigen
vermogen, dan behoeft de hoofdgerechtigde hem het voorgeschotene eerst bij het einde
van het vruchtgebruik terug te geven.
Een vruchtgebruiker kan zijn recht overdragen of bezwaren zonder dat daardoor de duur
van het recht gewijzigd wordt. Naast de verkrijger is de oorspronkelijke vruchtgebruiker
hoofdelijk voor alle uit het vruchtgebruik voortspruitende verplichtingen jegens de
hoofdgerechtigde aansprakelijk. Is aan de oorspronkelijke vruchtgebruiker bij de vestiging
van het vruchtgebruik een grotere bevoegdheid tot vervreemding, verbruik of vertering
gegeven dan de wet aan de vruchtgebruiker toekent, dan komt die ruimere bevoegdheid
niet aan de latere verkrijgers van het vruchtgebruik toe.
Indien een vruchtgebruiker uit hoofde van de aan het vruchtgebruik verbonden lasten
en verplichtingen op zijn kosten afstand van zijn recht wil doen, is de hoofdgerechtigde
gehouden hieraan mede te werken.
Na het eindigen van het vruchtgebruik rust op de vruchtgebruiker of zijn rechtverkrijgenden
de verplichting de goederen ter beschikking van de hoofdgerechtigde te stellen.
-
2 Indien enkel het recht van gebruik is verleend, heeft de rechthebbende de bevoegdheid
de aan zijn recht onderworpen zaken te gebruiken en er de vruchten van te genieten,
die hij voor zich en zijn gezin behoeft.
Titel 11. Rechtsvorderingen
-
1 Tenzij uit de wet, uit de aard der verplichting of uit een rechtshandeling anders
volgt, wordt hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te
laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, veroordeeld.
Indien een prestatie door tenuitvoerlegging van een executoriale titel wordt afgedwongen,
heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als die van een vrijwillige nakoming van de uit
die titel blijkende verplichting tot die prestatie.
Vervolgen twee of meer schuldeisers ten aanzien van één goed met elkaar botsende rechten
op levering, dan gaat in hun onderlinge verhouding het oudste recht op levering voor,
tenzij uit de wet, uit de aard van hun rechten, of uit de eisen van redelijkheid en
billijkheid anders voortvloeit.
-
1 Wanneer iemand niet verricht waartoe hij is gehouden, kan de rechter hem jegens wie
de verplichting bestaat, op diens vordering machtigen om zelf datgene te bewerken
waartoe nakoming zou hebben geleid.
-
3 De kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering der machtiging, komen ten laste
van hem die zijn verplichting niet is nagekomen. De uitspraak waarbij de machtiging
wordt verleend, kan tevens de voldoening van deze kosten op vertoon van de daartoe
nodige, in de uitspraak te vermelden bescheiden gelasten.
-
1 Is iemand jegens een ander gehouden een rechtshandeling te verrichten, dan kan, tenzij
de aard van de rechtshandeling zich hiertegen verzet, de rechter op vordering van
de gerechtigde bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige
vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, of dat een
door hem aan te wijzen vertegenwoordiger de handeling zal verrichten. Wijst de rechter
een vertegenwoordiger aan, dan kan hij bepalen dat de door deze te verrichten handeling
zijn goedkeuring behoeft.
-
1 Een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een
tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte,
kan slechts in de openbare registers worden ingeschreven, indien zij is betekend aan
degene die tot de levering werd veroordeeld, en
-
a. in kracht van gewijsde is gegaan, of
-
b. uitvoerbaar bij voorraad is en een termijn van veertien dagen of zoveel korter of
langer als in de uitspraak is bepaald, sedert de betekening van de uitspraak is verstreken.
-
2 Verzet, hoger beroep en cassatie moeten op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen
acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel worden ingeschreven in de registers,
bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In afwijking van artikel 143 van dat wetboek begint de verzettermijn te lopen vanaf de betekening van het vonnis aan de veroordeelde,
ook als de betekening niet aan hem in persoon geschiedt.
-
3 Indien de werking van een uitspraak als bedoeld in lid 1 door de rechter aan een
voorwaarde is gebonden, weigert de bewaarder de inschrijving van die uitspraak, indien
niet tevens een notariële verklaring of een authentiek afschrift daarvan wordt overgelegd,
waaruit van de vervulling van de voorwaarde blijkt.
Op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon spreekt
de rechter omtrent die rechtsverhouding een verklaring van recht uit.
Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe.
Een rechtsvordering kan niet van het recht tot welks bescherming zij dient, worden
gescheiden.
De in de voorgaande artikelen van deze titel aan de rechter toegekende bevoegdheden
komen mede aan scheidsmannen toe, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.
-
2 Een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 is niet ontvankelijk, indien hij in de gegeven
omstandigheden onvoldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg
met de gedaagde te bereiken. Een termijn van twee weken na de ontvangst door de gedaagde
van een verzoek tot overleg onder vermelding van het gevorderde, is daartoe in elk
geval voldoende.
-
3 Een rechtsvordering als bedoeld in lid 1 kan strekken tot veroordeling van de gedaagde
tot het openbaar maken of laten openbaar maken van de uitspraak, zulks op een door
de rechter te bepalen wijze en op kosten van de door de rechter aan te geven partij
of partijen. Zij kan niet strekken tot schadevergoeding te voldoen in geld.
-
5 Een rechterlijke uitspraak heeft geen gevolg ten aanzien van een persoon tot bescherming
van wiens belang de rechtsvordering strekt en die zich verzet tegen werking van de
uitspraak ten opzichte van hem, tenzij de aard van de uitspraak meebrengt dat de werking
niet slechts ten opzichte van deze persoon kan worden uitgesloten.
-
1 Een organisatie of openbaar lichaam met zetel buiten Nederland welke geplaatst is
op de lijst, bedoeld in artikel 4 lid 3 van richtlijn nr. 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998 betreffende
het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van consumentenbelangen
(PbEG L 166), kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van de
gelijksoortige belangen van andere personen die hun gewone verblijfplaats hebben in
het land waar de organisatie of het openbaar lichaam gezeteld is, voorzover de organisatie
deze belangen ingevolge haar doelstelling behartigt of aan het openbaar lichaam de
behartiging van deze belangen is toevertrouwd.
-
3 Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met zetel in Nederland
die ingevolge haar statuten de belangen behartigt van eindgebruikers van niet voor
een beroep of bedrijf bestemde goederen of diensten, kan, teneinde geplaatst te worden
op de lijst, bedoeld in lid 1, Onze Minister van Justitie verzoeken de Commissie van
de Europese Gemeenschappen mede te delen dat zij ter bescherming van deze belangen
een rechtsvordering kan instellen. Onze Minister deelt in dat geval de Commissie tevens
de naam en de doelstelling van de stichting of vereniging mee.
-
3 Het gerechtshof kan voorts worden verzocht degene die de overtreding pleegt, dan wel
de houder van de gedragscode die het handelen in strijd met de artikelen 193a tot en met 193i van Boek 6 bevordert, te veroordelen tot het openbaar maken of openbaar laten maken van de beschikking,
bedoeld in de leden 1 en 2. Indien er sprake is van een misleidende handelspraktijk
als bedoeld in de artikelen 193c tot en met 193g van Boek 6, kan het gerechtshof op verzoek de handelaar tevens veroordelen tot rectificatie
van de informatie. De openbaarmaking of rectificatie geschiedt op een door het gerechtshof
te bepalen wijze en op kosten van de door het gerechtshof aan te geven partij of partijen.
-
4
Artikel 305a lid 2 is van overeenkomstige toepassing, indien een stichting of een vereniging met volledige
rechtsbevoegdheid die krachtens haar statuten tot taak heeft het behartigen van de
collectieve belangen van personen, een verzoek indient als bedoeld in de leden 1,
2 en 3.
-
6 Geschillen ter zake van de tenuitvoerlegging van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde
veroordelingen, alsmede van de veroordeling tot betaling van een dwangsom, zo deze
is opgelegd, worden bij uitsluiting door het gerechtshof te ’s-Gravenhage beslist.
Indien de wet niet anders bepaalt, verjaart een rechtsvordering door verloop van twintig
jaren.
-
2 In geval van een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd loopt de in lid 1 bedoelde
termijn pas van de aanvang van de dag, volgende op die waartegen de schuldeiser heeft
medegedeeld tot opeising over te gaan, en verjaart de in lid 1 bedoelde rechtsvordering
in elk geval door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op
die waartegen de opeising, zonodig na opzegging door de schuldeiser, op zijn vroegst
mogelijk was.
Rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen, lijfrenten, dividenden,
huren, pachten en voorts alles wat bij het jaar of een kortere termijn moet worden
betaald, verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op
die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren
na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan
van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden en in ieder
geval twintig jaren nadat de vordering is ontstaan.
-
1 Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete
verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop
de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor
aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig
jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is
geworden.
-
2 Is de schade een gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem, van de verwezenlijking
van een gevaar als bedoeld in artikel 175 van Boek 6 dan wel van beweging van de bodem als bedoeld in artikel 177, eerste lid, onder b, van Boek 6, dan verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade, in afwijking van het
aan het slot van lid 1 bepaalde, in ieder geval door verloop van dertig jaren na de
gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.
-
3 Voor de toepassing van lid 2 wordt onder gebeurtenis verstaan een plotseling optredend
feit, een voortdurend feit of een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak. Bestaat
de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren bedoeld
in lid 2 te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis
uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen
na dit laatste feit.
-
4 Indien de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt, een misdrijf oplevert als
bedoeld in de artikelen 240b, 242 tot en met 250 en 273f van het Wetboek van Strafrecht en is gepleegd ten aanzien van een minderjarige, verjaart de rechtsvordering tot
vergoeding van schade tegen de schuldige aan het misdrijf niet zolang het recht tot
strafvordering niet door verjaring is vervallen.
-
5 In afwijking van de leden 1 en 2 verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade
door letsel of overlijden slechts door verloop van vijf jaren na de aanvang van de
dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke
persoon bekend is geworden. Indien de benadeelde minderjarig was op de dag waarop
de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zijn geworden, verjaart de
rechtsvordering slechts door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende
op die waarop de benadeelde meerderjarig is geworden.
-
1 Een rechtsvordering tot opeising van een roerende zaak die krachtens de nationale
wetgeving van een lid-staat van de Europese Unie of van een andere staat die partij
is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte een cultuurgoed
is in de zin van artikel 1, onder 1, van de richtlijn, bedoeld in artikel 86a, en waarvan die staat teruggave vordert op de grond dat zij op onrechtmatige wijze
buiten zijn grondgebied is gebracht, verjaart door verloop van één jaar na de aanvang
van de dag, volgende op die waarop de plaats waar de zaak zich bevindt en de identiteit
van de bezitter of de houder aan die staat zijn bekend geworden, en in elk geval door
verloop van dertig jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de zaak buiten
het grondgebied van die staat is gebracht.
-
2 De laatste termijn bedraagt vijfenzeventig jaren in het geval van zaken die deel
uitmaken van openbare collecties in de zin van artikel 1, onder 1, van de richtlijn,
bedoeld in artikel 86a, en van kerkelijke goederen als bedoeld in de richtlijn in de lid-staten van de Europese
Unie of in de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte, waar deze zijn onderworpen aan speciale beschermende maatregelen
krachtens nationaal recht.
-
1 Een rechtsvordering tot opeising van een roerende zaak die krachtens de Wet tot behoud van cultuurbezit als beschermd voorwerp is aangewezen of deel uitmaakt van een openbare collectie
of van een inventarislijst als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, van die wet en die na die aanwijzing of gedurende dit deel uitmaken uit het bezit van de eigenaar
is geraakt, verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag waarop de
plaats waar de zaak zich bevindt en de identiteit van de bezitter of de houder zijn
bekend geworden, en in elk geval door verloop van dertig jaren na de aanvang van de
dag waarop een niet-rechthebbende bezitter van de zaak is geworden.
-
2 De verjaring krachtens lid 1 treedt in elk geval niet in voordat de rechtsvordering
tot teruggave van de zaak is verjaard, die de Staat voor de rechter van een andere
lid-staat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte kan instellen op grond dat de zaak op onrechtmatige
wijze buiten het grondgebied van Nederland is gebracht.
-
1 Een rechtsvordering tot ontbinding van een overeenkomst op grond van een tekortkoming
in de nakoming daarvan of tot herstel van een tekortkoming verjaart door verloop van
vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser met de
tekortkoming bekend is geworden en in ieder geval twintig jaren nadat de tekortkoming
is ontstaan.
Rechtsvorderingen terzake van een tekortkoming in de nakoming, alsmede die tot betaling
van wettelijke of bedongen rente en die tot afgifte van vruchten, verjaren, behoudens
stuiting of verlenging, niet later dan de rechtsvordering tot nakoming van de hoofdverplichting
of, zo de tekortkoming vatbaar is voor herstel, de rechtsvordering tot herstel van
de tekortkoming.
Indien de wet niet anders bepaalt, begint de termijn van verjaring van een rechtsvordering
tot nakoming van een verplichting om te geven of te doen met de aanvang van de dag,
volgende op die waarop de onmiddellijke nakoming kan worden gevorderd.
-
2 De termijn van verjaring van een rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het
bezit van een niet-rechthebbende begint met de aanvang van de dag, volgende op die
waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd
kon worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt.
De termijn van verjaring van een rechtsvordering tot opeising van een nalatenschap
begint met de aanvang van de dag, volgende op die van het overlijden van de erflater.
-
1 De verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis,
alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde,
die in de vereiste vorm geschiedt.
-
2 Leidt een ingestelde eis niet tot toewijzing, dan is de verjaring slechts gestuit,
indien binnen zes maanden, nadat het geding door het in kracht van gewijsde gaan van
een uitspraak of op andere wijze is geëindigd, een nieuwe eis wordt ingesteld en deze
alsnog tot toewijzing leidt. Wordt een daad van rechtsvervolging ingetrokken, dan
stuit zij de verjaring niet.
-
3 De verjaring van een rechtsvordering wordt ook gestuit door een handeling, strekkende
tot verkrijging van een bindend advies, mits van die handeling met bekwame spoed mededeling
wordt gedaan aan de wederpartij en zij tot verkrijging van een bindend advies leidt.
Is dit laatste niet het geval, dan is het vorige lid van overeenkomstige toepassing.
Erkenning van het recht tot welks bescherming een rechtsvordering dient, stuit de
verjaring van de rechtsvordering tegen hem die het recht erkent.
-
1 Door stuiting van de verjaring van een rechtsvordering, anders dan door het instellen
van een eis die door toewijzing wordt gevolgd, begint een nieuwe verjaringstermijn
te lopen met de aanvang van de volgende dag. Is een bindend advies gevraagd en verkregen,
dan begint de nieuwe verjaringstermijn te lopen met de aanvang van de dag, volgende
op die waarop het bindend advies is uitgebracht.
Wanneer een verjaringstermijn zou aflopen tijdens het bestaan van een verlengingsgrond
of binnen zes maanden na het verdwijnen van een zodanige grond, loopt de termijn voort
totdat zes maanden na het verdwijnen van die grond zijn verstreken.
-
1 De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak verjaart
door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak,
of, indien voor tenuitvoerlegging daarvan vereisten zijn gesteld waarvan de vervulling
niet afhankelijk is van de wil van degene die de uitspraak heeft verkregen, na de
aanvang van de dag, volgende op die waarop deze vereisten zijn vervuld.
-
2 Wordt vóórdat de verjaring is voltooid, door een der partijen ter aantasting van
de ten uitvoer te leggen veroordeling een rechtsmiddel of een eis ingesteld, dan begint
de termijn eerst met de aanvang van de dag, volgende op die waarop het geding daarover
is geëindigd.
-
4 Voor wat betreft renten, boeten, dwangsommen en andere bijkomende veroordelingen,
treedt de verjaring, behoudens stuiting of verlenging, niet later in dan de verjaring
van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling.
Buiten het vermogensrecht vinden de bepalingen van deze titel overeenkomstige toepassing,
voor zover de aard van de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.