Wijzigingswet van het fiscale regime voor onderhoudsvoorzieningen en spaarvormen alsmede [...] regime voor verzekeraars en directiepensioenlichamen

Geraadpleegd op 12-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-04-2003 en zichtdatum 11-12-2024.
Geldend van 24-12-1996 t/m 31-12-2003

Wet van 12 december 1991, tot wijziging van het fiscale regime voor onderhoudsvoorzieningen en spaarvormen alsmede van het fiscale regime voor verzekeraars en de directiepensioenlichamen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot onderhoudsvoorzieningen en spaarvormen, wenselijk is te komen tot een herziening van de belastingheffing ter zake van lijfrenten en kapitaalverzekeringen en voorts dat het wenselijk is te komen tot een herziening van het fiscale regime voor de instellingen waarbij dergelijke voorzieningen worden ondergebracht;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel III

  • A. De Wet Belastingherziening 1950 (Stb. K423) wordt ingetrokken.

  • B.

    • 1. Artikel 10 van de Wet Belastingherziening 1950, zoals dat luidt op 31 december 1991, blijft van kracht voor lichamen die op 31 december 1991 aan de in dat artikel genoemde voorwaarden voldoen met dien verstande dat het gestorte kapitaal onderscheidenlijk de inleggelden niet hoger worden gesteld dan het gestorte kapitaal onderscheidenlijk de inleggelden op 1 januari 1992 verminderd met de opbrengst van de sedert die datum vervreemde woningen.

    • 2. Het eerste lid is van toepassing tot het begin van het boekjaar waarin:

      • a. het gestorte kapitaal van het lichaam is, onderscheidenlijk de inleggelden van het lichaam zijn verhoogd;

      • b. door het lichaam één of meer woningen zijn verkregen;

      • c. één of meer aandelen onderscheidenlijk lidmaatschapsrechten in het lichaam zijn vervreemd.

Artikel VII

  • 1 Hetgeen is voldaan ter verkrijging van een stamrecht en heeft geleid tot een afneming als bedoeld in artikel 44f, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 1991, komt voor de toepassing van die wet niet in aanmerking als persoonlijke verplichtingen.

  • 2 Verzekeringen welke zijn gesloten na 31 december 1991 doch voor 1 juli 1992 en die niet aanstonds voldoen aan de voorwaarden welke zijn gesteld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, worden geacht vanaf de aanvang van de verzekering aan die voorwaarden te voldoen indien de verzekeringsovereenkomst voor 1 juli 1992, voor zover nodig met terugwerkende kracht tot het aangaan van de overeenkomst, alsnog aan die voorwaarden voldoet.

ARTIKEL VIIA

  • 1 Indien een lichaam ingevolge artikel 5, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met ingang van 1 januari 1992 belastingplichtig is geworden voor de vennootschapsbelasting worden de verplichtingen die voortvloeien uit pensioenregelingen en de andere soortgelijke verplichtingen op de openingsbalans te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer.

  • 2 Indien de aanslag in de vennootschapsbelasting over 1992 reeds is vastgesteld, wordt het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen bij de aanvang van het eerste jaar van de belastingplicht van het lichaam en de waarde waarvoor deze verplichtingen op de openingsbalans te boek zijn gesteld, toegevoegd aan de winst van het oudste nog openstaande jaar. Tevens worden deze verplichtingen bij de aanvang van het oudste nog openstaande jaar te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer. Ingeval deze waarde afwijkt van de waarde op de balans aan het einde van het voorafgaande jaar wordt het verschil in aanmerking genomen bij het bepalen van de winst van het oudste nog openstaande jaar.

  • 4 Indien van het lichaam de vennootschapsbelasting na 31 december 1991 is geheven met toepassing van artikel 15 of 15avan de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en bij de aanvang van het oudste nog openstaande jaar die fiscale eenheid is verbroken met betrekking tot dat lichaam of met betrekking tot een lichaam waaraan binnen die fiscale eenheid verplichtingen als bedoeld in het eerste lid zijn overgedragen, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing op het lichaam tot het vermogen waarvan de verplichtingen voor de verbreking het laatst hebben behoord.

  • 5 Indien het lichaam na 31 december 1991 op de voet van artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is omgezet in een andere rechtsvorm of het vermogen van het lichaam als gevolg van een fusie op de voet van artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek onder algemene titel is overgegaan op een andere rechtspersoon, zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing op de andere rechtsvorm onderscheidenlijk de andere rechtspersoon.

  • 6 Hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vindt, voor wat betreft het in rekening brengen van heffingsrente, geen toepassing over het ingevolge dit artikel te betalen bedrag aan belasting.

Artikel VIII

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1992.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 12 december 1991

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. Kok

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

Uitgegeven de vierentwintigste december 1991

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin