Regeling grenswaarden voor EDC in afvalwater

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-12-2005 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 31-01-1992 t/m 21-12-2009

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 januari 1992, houdende grenswaarden voor EDC

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Overwegende, dat het noodzakelijk is grenswaarden vast te stellen voor het brengen van EDC in oppervlaktewateren ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1990, 90/415/EEG ( PbEG L 219/49), tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 86/280/EEG betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage bij Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen; Gelet op artikel 1a, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1981, 573);

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. EDC: 1,2-dichloorethaan;

  • b. verwerken van EDC: elk industrieel proces waarbij EDC of EDC bevattende stoffen worden geproduceerd, omgezet of gebruikt, of waarbij EDC of EDC bevattende stoffen vrijkomen;

  • c. bestaand bedrijf: bedrijf dat EDC verwerkt, dat op 31 juli 1991 in werking is en waarvan de capaciteit voor het verwerken van EDC na 31 juli 1991 niet aanzienlijk is uitgebreid;

  • d. nieuw bedrijf: bedrijf dat EDC verwerkt en geen bestaand bedrijf is;

  • e. bijlage I: bij deze regeling behorende bijlage I;

  • f. bijlage II: bij deze regeling behorende bijlage II.

Artikel 2

  • 1 Voor een nieuw bedrijf gelden, als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie EDC voorkomend in afvalwater dat in oppervlaktewateren wordt gebracht, de grenswaarden die overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van toepassing van de beste bestaande technieken, met dien verstande dat voor een nieuw bedrijf behorende tot een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken, die gewichtshoeveelheid en concentratie in ieder geval niet hoger is dan de in die bijlage opgenomen grenswaarde die op de betrokken bedrijfstak van toepassing is.

  • 2 De in het eerste lid laatstgenoemde grenswaarde geldt met ingang van de in bijlage I opgenomen datum die op de betrokken bedrijfstak en die grenswaarde van toepassing is.

Artikel 3

Voor een bestaand bedrijf gelden als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie EDC voorkomend in afvalwater dat in oppervlaktewateren wordt gebracht:

  • a. indien dat bedrijf behoort tot een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken: de in die bijlage voor die bedrijfstak opgenomen grenswaarde, met ingang van de in die bijlage opgenomen datum die daarop van toepassing is;

  • b. indien dat bedrijf niet behoort tot een in bijlage I genoemde bedrijfstak: de grenswaarden die op 31 januari 1992 overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van de toepassing van de beste bestaande technieken.

Artikel 4

De wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie EDC, bedoeld in de artikelen 2 en 3, dient ten minste te voldoen aan de in bijlage II daaraan gestelde eisen.

Artikel 6

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling grenswaarden voor EDC in afvalwater.

's-Gravenhage, 3 januari 1992

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. G. M. Alders

de achtentwintigste januari 1992
De

Minister

van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I

Bedrijfstak

Grenswaarden

gewicht (g per ton)

concentratie (mg/l)

van toepassing per

1. Uitsluitend produktie van EDC (zonder omzetting of gebruik op dezelfde locatie)

4 2,5

2 1,25

1-1-1993 1-1-1995

2. Produktie van EDC en omzetting of gebruik op dezelfde locatie behalve gebruik van EDC voor de produktie van ionenwisselaars

12 5

6 2,5

1-1-1993 1-1-1995

3. Omzetting van EDC in andere stoffen dan vinylchloride

2,5

1

1-1-1993

4. Gebruik van EDC voor ontvetting van metalen (buiten een onder 2 vallende locatie)

 

0,1

1-1-1993

a. Voor de onder 1 en 2 genoemde bedrijfstakken worden de grenswaarden voor lozing van EDC gegeven ten opzichte van de totale produktiecapaciteit van gezuiverd EDC, uitgedrukt in ton. b. Voor de onder 3 genoemde bedrijfstak worden de grenswaarden voor lozing van EDC gegeven ten opzichte van de totale omzettingscapaciteit van EDC, uitgedrukt in ton. c. Indien, in het geval van de onder 2 genoemde bedrijfstak, de omzettings- en de gebruikscapaciteit groter is dan de produktiecapaciteit, worden de grenswaarden toegepast in verhouding tot de totale omzettings- en gebruikscapaciteit. Indien er verscheidene bedrijven op dezelfde locatie zijn, gelden de grenswaarden voor de gezamenlijke bedrijven.

g. De grenswaarden gelden op het punt waar het EDC bevattende afvalwater het bedrijfsterrein verlaat. In het geval dat gebruik wordt gemaakt van een procédé met open beluchting van afvalwater dat EDC bevat, dient ook bovenstrooms van de betrokken installaties aan de grenswaarden te worden voldaan. Alle afvalstromen die verontreinigd kunnen zijn met EDC dienen bij de beoordeling of aan de grenswaarden wordt voldaan betrokken te zijn. h. De grenswaarden geven de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie EDC aan, die gemiddeld per maand mag worden geloosd. Daarbij geldt dat de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie op één dag ten hoogste twee maal de in de tabel aangegeven waarden mag bedragen. i. Voor de onder 2 genoemde bedrijfstak zijn alle interne diffuse bronnen en/of het gebruik van EDC als oplosmiddel binnen de industriële produktielocatie in de grenswaarden verdisconteerd. j. Voor de onder 4 genoemde bedrijfstak gelden de grenswaarden niet voor bedrijven die 30 kg/jaar of minder lozen.d. Voor de onder 1 genoemde bedrijfstak zijn de grenswaarden voor concentraties EDC vastgesteld voor het referentievolume 2 m3/ton produktiecapaciteit van gezuiverd EDC. e. Voor de onder 2 genoemde bedrijfstak zijn de grenswaarden voor concentraties EDC vastgesteld voor het referentievolume 2,5 m3/ton produktiecapaciteit van gezuiverd EDC. f. Voor de onder 3 genoemde bedrijfstak zijn de grenswaarden voor concentraties EDC vastgesteld voor het referentievolume 2,5 m3/ton omzettingscapaciteit van EDC.

Bijlage II

Vereisten waaraan de wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie EDC, bedoeld in de artikelen 2 en 3, ten minste dient te voldoen.

1. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet geschiedt op het punt waar het EDC bevattende afvalwater het terrein van het betrokken bedrijf verlaat. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet mag geschieden op een punt dat ligt vóór het punt waar de grenswaarden gelden, indien al het van het bedrijf afkomstige water dat met de betrokken stof verontreinigd kan zijn bij die metingen in aanmerking wordt genomen en indien uit regelmatige controlemetingen blijkt dat de metingen een goed beeld geven van de hoeveelheden die worden geloosd op het punt waar de grenswaarden gelden of altijd een hogere uitkomst geven.

2. Voor de meting van de geloosde hoeveelheid afvalwater (in m3/dag) wordt een methode gehanteerd, waarvan de onnauwkeurigheid in de debietmeting kleiner is dan 10%. Dit kan door ijking worden vastgesteld.

3. De bemonstering van het afvalwater wordt zodanig uitgevoerd dat een monster wordt verkregen dat representatief is voor de geloosde totale hoeveelheid afvalwater gedurende 24 uur.

4. De frequentie van meting en bemonstering is zodanig dat een representatief beeld wordt verkregen van de concentratie en van de totale hoeveelheid EDC die gedurende een maand wordt geloosd.

5. Het monster wordt in behandeling genomen zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd. De referentiemethode voor het meten van EDC is gaschromatografie met detectie door elektronenvangst, na extractie met een geschikt oplosmiddel of gaschromatografisch na isolering door het "purge and trap"-procédé en elektronenvangst waarbij gebruik wordt gemaakt van een cryogeen gekoelde capillaire val. De bepalingsdrempel ligt voor EDC tussen 1 en 10 ug/l in afvalwater naar gelang van het aantal storende begeleidende stoffen in het monster. Hierbij wordt onder de bepalingsdrempel verstaan de kleinste met een gegeven werkwijze in een monster kwantitatief bepaalbare hoeveelheid die nog van nul kan worden onderscheiden. De analyse moet zodanig worden uitgevoerd dat wordt voldaan aan de volgende eisen ten aanzien van de precisie en de systematische afwijking:

a. de precisie: tweemaal de waarde van de standaardafwijking van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.

b. de systematische afwijking: het verschil tussen de werkelijke waarde en de waarde van het rekenkundig gemiddelde van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.

Voor de vaststelling van de precisie en de systematische afwijking van de toegepaste meetmethode wordt gebruik gemaakt van een oplossing waarin EDC voorkomt in nauwkeurig bekende concentraties die ten hoogste 10% mogen afwijken van tweemaal de bepalingsdrempel. Deze oplossing dient qua matrix zo veel mogelijk overeen te komen met het te onderzoeken monster. De serie meetuitkomsten als bedoeld onder a. en b. bestaat uit ten minste 10 enkelvoudige meetuitkomsten. Deze meetuitkomsten worden verkregen uit metingen, verricht nadat steeds de gehele analytische opwerking is doorlopen (volgens een gelijke procedure, door dezelfde waarnemer met dezelfde middelen en dezelfde hulpstoffen) en onder zo veel mogelijk gelijke omstandigheden als bij de behandeling van het monster.

De EDC-concentraties kunnen worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid AOX, EOX of VOX, mits is aangetoond dat deze methoden gelijkwaardige resultaten geven en totdat de algemene richtlijn betreffende oplosmiddelen is aangenomen.