Regeling grenswaarden voor TRI in afvalwater

Geraadpleegd op 19-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2012.
Geldend van 22-12-2009 t/m heden

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 januari 1992, houdende grenswaarden voor TRI

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Overwegende, dat het noodzakelijk is grenswaarden vast te stellen voor het brengen van TRI in oppervlaktewateren ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1990, 90/415/EEG ( PbEG L 219/49), tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 86/280/EEG betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage bij Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen; Gelet op artikel 1a, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1981, 573);

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. TRI: trichloorethyleen;

  • b. PER: perchloorethyleen;

  • c. verwerken van TRI: elk industrieel proces waarbij TRI of TRI bevattende stoffen worden geproduceerd, omgezet of gebruikt, of waarbij TRI of TRI bevattende stoffen vrijkomen;

  • d. . bestaand bedrijf: bedrijf dat TRI verwerkt, dat op 31 juli 1991 in werking is en waarvan de capaciteit voor het verwerken van TRI na 31 juli 1991 niet aanzienlijk is uitgebreid;

  • e. nieuw bedrijf: bedrijf dat TRI verwerkt en geen bestaand bedrijf is;

  • f. bijlage I: bij deze regeling behorende bijlage I;

  • g. bijlage II: bij deze regeling behorende bijlage II;

  • h. lozen: brengen van:

    • 1°. stoffen in een oppervlaktewaterlichaam;

    • 2°. afvalwater of andere afvalstoffen in een openbaar hemelwaterstelsel, een openbaar ontwateringstelsel, een openbaar vuilwaterriool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, of

    • 3°. stoffen op een zuiveringtechnisch werk met behulp van een werk niet zijnde een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

Artikel 2

  • 1 Voor een nieuw bedrijf gelden, als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie TRI voorkomend in afvalwater dat wordt geloosd, de grenswaarden die overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van toepassing van de beste bestaande technieken, met dien verstande dat voor een nieuw bedrijf behorende tot een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken, die gewichtshoeveelheid en concentratie in ieder geval niet hoger is dan de in die bijlage opgenomen grenswaarde die op de betrokken bedrijfstak van toepassing is.

  • 2 De in het eerste lid laatstgenoemde grenswaarde geldt met ingang van de in bijlage I opgenomen datum die op de betrokken bedrijfstak en die grenswaarde van toepassing is.

Artikel 3

Voor een bestaand bedrijf gelden als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie TRI voorkomend in afvalwater dat wordt geloosd:

  • a. indien dat bedrijf behoort tot een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken: de in die bijlage voor die bedrijfstak opgenomen grenswaarde, met ingang van de in die bijlage opgenomen datum die daarop van toepassing is;

  • b. indien dat bedrijf niet behoort tot een in bijlage I genoemde bedrijfstak: de grenswaarden die op 31 januari 1992 overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van de toepassing van de beste bestaande technieken.

Artikel 4

De wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie TRI, bedoeld in de artikelen 2 en 3, dient ten minste te voldoen aan de in bijlage II daaraan gestelde eisen.

Artikel 6

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling grenswaarden voor TRI in afvalwater.

's-Gravenhage, 3 januari 1992

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. G. M. Alders

de achtentwintigste januari 1992
De

Minister

van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I

Bedrijfstak toepassing

Grenswaarden gewicht (g per ton) (*) (*)

concentratie (mg/l) (*) (*)

van

per

1. Produktie van TRI en van PER

10 2,5

2 0,5

1-1-1993 1-1-1995

2. Gebruik van TRI voor ontvetting van metalen

 

0,1

1-1-1993

Bijlage II

Vereisten waaraan de wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie TRI, bedoeld in de artikelen 2 en 3, ten minste dient te voldoen.

1. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet geschiedt op het punt waar het TRI bevattende afvalwater het terrein van het betrokken bedrijf verlaat. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet mag geschieden op een punt dat ligt vóór het punt waar de grenswaarden gelden, indien al het van het bedrijf afkomstige water dat met de betrokken stof verontreinigd kan zijn bij die metingen in aanmerking wordt genomen en indien uit regelmatige controlemetingen blijkt dat de metingen een goed beeld geven van de hoeveelheden die worden geloosd op het punt waar de grenswaarden gelden of altijd een hogere uitkomst geven.

2. Voor de meting van de geloosde hoeveelheid afvalwater (in m3/dag) wordt een methode gehanteerd, waarvan de onnauwkeurigheid in de debietmeting kleiner is dan 10%. Dit kan door ijking worden vastgesteld.

3. De bemonstering van het afvalwater wordt zodanig uitgevoerd dat een monster wordt verkregen dat representatief is voor de geloosde totale hoeveelheid afvalwater gedurende 24 uur.

4. De frequentie van meting en bemonstering is zodanig dat een representatief beeld wordt verkregen van de concentratie en van de totale hoeveelheid TRI die gedurende een maand wordt geloosd.

5. Het monster wordt in behandeling genomen zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd. De referentiemethode voor het meten van TRI is gaschromatografie met detectie door elektronenvangst, na extractie met een geschikt oplosmiddel. De bepalingsdrempel ligt voor TRI tussen 0,1 en 10 µg/l in afvalwater naar gelang van het aantal storende begeleidende stoffen in het monster. Hierbij wordt onder de bepalingsdrempel verstaan de kleinste met een gegeven werkwijze in een monster kwantitatief bepaalbare hoeveelheid die nog van nul kan worden onderscheiden. De analyse moet zodanig worden uitgevoerd dat wordt voldaan aan de volgende eisen ten aanzien van de precisie en de systematische afwijking:

a. de precisie: tweemaal de waarde van de standaardafwijking van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.

b. de systematische afwijking: het verschil tussen de werkelijke waarde en de waarde van het rekenkundig gemiddelde van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.

Voor de vaststelling van de precisie en de systematische afwijking van de toegepaste meetmethode wordt gebruik gemaakt van een oplossing waarin TRI voorkomt in nauwkeurig bekende concentraties die ten hoogste 10% mogen afwijken van tweemaal de bepalingsdrempel. Deze oplossing dient qua matrix zo veel mogelijk overeen te komen met het te onderzoeken monster. De serie meetuitkomsten als bedoeld onder a. en b. bestaat uit ten minste 10 enkelvoudige meetuitkomsten. Deze meetuitkomsten worden verkregen uit metingen, verricht nadat steeds de gehele analytische opwerking is doorlopen (volgens een gelijke procedure, door dezelfde waarnemer met dezelfde middelen en dezelfde hulpstoffen) en onder zo veel mogelijk gelijke omstandigheden als bij de behandeling van het monster.

De TRI-concentraties kunnen worden bepaald in verhouding tot de hoeveelheid AOX, EOX of VOX, mits is aangetoond dat deze methoden gelijkwaardige resultaten geven en totdat de algemene richtlijn betreffende oplosmiddelen is aangenomen.