Formatiebesluit WVO

Geraadpleegd op 11-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2014 en zichtdatum 30-11-2024.
Geldend van 01-08-2014 t/m 31-12-2014

Besluit van 13 maart 1992, houdende voorschriften inzake de berekening en toekenning van het formatiebudget t.b.v. dagscholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o., scholengemeenschappen v.w.o.-a.v.o. en v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 6 december 1991, nr. 91070609/3198, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 77, derde lid, 84, 84a, tweede lid, en 98a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1986, 552);

Gehoord de Onderwijsraad (advies van 16 juli 1991, nr. OR 91000177 S);

De Raad van State gehoord (advies van 6 februari 1992, nr. W05.91.0696);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, van 10 maart 1992, nr. 92013845/3198, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • directie: in artikel 84, eerste lid, onderdeel a, van de wet genoemde personeel;

  • formatieplaats: betrekking met de omvang van een volledige weektaak;

  • leerwegondersteunend onderwijs: onderwijs, bedoeld in artikel 10e van de wet;

  • Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor wat betreft het onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken;

  • personeelscategorie: in artikel 84 van de wet genoemde onderscheiden personeelscategorieën;

  • ratio: aantal formatieplaatsen van een bepaalde personeelscategorie per aantal leerlingen als bedoeld in artikel 84, tweede lid, van de wet;

  • samenwerkingsverband: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de wet;

  • school: school voor voortgezet onderwijs;

  • scholengemeenschap: scholengemeenschap bestaande uit twee of meer scholen;

  • schooljaar: tijdvak van 1 augustus van enig kalenderjaar tot en met 31 juli daaraanvolgend;

  • schoolsoortgroep 1: scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs, scholen voor praktijkonderwijs en scholengemeenschappen bestaande uit ten minste twee van deze schoolsoorten, inclusief het leerwegondersteunend onderwijs;

  • schoolsoortgroep 2: scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, hoger algemeen voortgezet onderwijs en scholengemeenschappen bestaande uit een combinatie van deze scholen;

  • schoolsoortgroep 3: scholengemeenschappen bestaande uit scholen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs en scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, al dan niet in combinatie met scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, inclusief het leerwegondersteunend onderwijs;

  • schoolsoortgroep 4: scholengemeenschappen bestaande uit scholen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, scholen voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs, al dan niet in combinatie met scholen voor praktijkonderwijs of scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, inclusief het leerwegondersteunend onderwijs, en

    wet: Wet op het voortgezet onderwijs.

Hoofdstuk II. De afzonderlijke elementen van de berekeningssystematiek

Artikel 2. Vast aantal formatieplaatsen voor leraren

  • 1 Het in artikel 84, derde lid, van de wet bedoelde vaste aantal formatieplaatsen in verband met de personeelscategorie van de leraren bedraagt voor de school of scholengemeenschap het aantal volgens onderstaande tabellen.

    Tabel 1. Vaste aantal formatieplaatsen school

    School

    Vaste aantal formatieplaatsen

    praktijkonderwijs

    3,14

    v.b.o.

    2,64

    m.a.v.o.

    2,43

    h.a.v.o.

    2,55

    v.w.o.

    2,55

    Tabel 2. Vaste aantal formatieplaatsen scholengemeenschap

    Scholengemeenschap

    Vaste aantal formatieplaatsen

    v.b.o.-m.a.v.o.

    4,24

    v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.

    3,97

    v.b.o.-h.a.v.o.

    3,97

    v.b.o.-h.a.v.o.-v.w.o.

    3,97

    v.b.o.-v.w.o.

    3,97

    v.b.o.-m.a.v.o.-v.w.o.

    3,97

    v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.-v.w.o

    5,36

    m.a.v.o.-h.a.v.o.

    2,65

    m.a.v.o.-h.a.v.o.-v.w.o.

    4,91

    m.a.v.o.-v.w.o.

    2,65

    h.a.v.o.-v.w.o.

    4,47

  • 2 In verband met leerwegondersteunend onderwijs dat voortkomt uit het speciaal voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel III van de wet van 25 mei 1998, Stb. 337, wordt het aantal formatieplaatsen, bedoeld in het eerste lid, voor elke voormalige school of afdeling voor speciaal voortgezet onderwijs vermeerderd als volgt:

    • a. schoolsoortgroep 1: 2,80 formatieplaatsen;

    • b. schoolsoortgroep 3: 0,38 formatieplaatsen;

    • c. schoolsoortgroep 4: 1,43 formatieplaatsen.

Artikel 3. Leerlingafhankelijk aantal formatieplaatsen

  • 1 Het in artikel 84, tweede lid, van de wet, bedoelde leerlingafhankelijke aantal formatieplaatsen wordt berekend door de desbetreffende ratio te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen van de school of scholengemeenschap.

  • 2 De ratio directie/leerling is voor alle scholen en scholengemeenschappen 1/169,12. Indien een of meer scholen onderdeel uitmaken van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, geldt een ratio adjunct-directie/leerling van 1/228,57.

  • 3 De ratio’s leraar/leerling voor scholen en voor scholengemeenschappen zijn:

    Tabel 1. Ratio leraar/leerling school

    School

    Ratio leraar/leerling

    praktijkonderwijs

    1/17,14

    v.b.o.

    1/17,14

    h.a.v.o.

    1/20,00

    m.a.v.o.

    1/20,00

    v.w.o.

    1/20,00

    Tabel 2. Ratio leraar/leerling scholengemeenschap

    Scholengemeenschap

    Ratio leraar/leerling

    v.b.o.-m.a.v.o.

    1/17,14

    v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.

    1/17,14

    v.b.o.-h.a.v.o.

    1/17,14

    v.b.o.-h.a.v.o.-v.w.o.

    1/17,14

    v.b.o.-v.w.o.

    1/17,14

    v.b.o.-m.a.v.o.-v.w.o.

    1/17,14

    v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.-v.w.o.

    1/17,14

    m.a.v.o.-h.a.v.o.

    1/20,00

    m.a.v.o.-h.a.v.o.-v.w.o.

    1/20,00

    m.a.v.o.-v.w.o.

    1/20,00

    h.a.v.o.-v.w.o.

    1/20,00

  • 4 In afwijking van het derde lid geldt voor leerlingen met een indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs voor wie de regionale verwijzingscommissie heeft bepaald dat zij op dit onderwijs zijn aangewezen een ratio leraar/leerling van 1/17,14.

  • 5 Indien een school voor praktijkonderwijs deel uitmaakt van een scholengemeenschap, geldt voor leerlingen van die school een ratio leraar/leerling van 1/17,14 en geldt voor leerlingen van de overige scholen van de scholengemeenschap de ratio leraar/leerling van tabel 2 van het derde lid.

  • 6 De ratio onderwijsondersteunend personeel/leerling is voor alle scholen en scholengemeenschappen 1/104,38.

Artikel 4. Aanvulling voor scholen onder de opheffingsnorm

In aanvulling op het aantal formatieplaatsen als bedoeld in de artikelen 2 en 3, krijgen scholen die op grond van artikel 108, vierde lid, van de wet in stand worden gehouden dan wel worden bekostigd, extra formatieplaatsen volgens onderstaande tabellen.

Omvang aanvullend aantal formatieplaatsen
 

Schoolsoortgroep 1 en schoolsoortgroep 2

Aantal leerlingen op teldatum

Aantal aanvullende formatieplaatsen leraren

0 tot 50

3

50 tot 80

2

80 tot 120

2

120 tot 170

1,5

170 tot 200

1

200 of meer

0

 

Schoolsoortgroep 3 en schoolsoortgroep 4

Aantal leerlingen op teldatum

Aantal aanvullende formatieplaatsen leraren

0 tot 50

4,2

50 tot 80

4

80 tot 120

3,5

120 tot 170

7,4

170 tot 200

6

200 tot 250

4

250 of meer

0

Artikel 5. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 6. Leerlingentelling

  • 2 Bij de vaststelling van het aantal leerlingen worden niet meegeteld:

    • a. de leerlingen die reeds met goed gevolg eindexamen aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voor voorbereidend beroepsonderwijs hebben afgelegd en zich voorbereiden op het opnieuw afleggen van het eindexamen aan een gelijksoortige school, met dien verstande dat het afleggen van het eindexamen in een bepaalde leerweg aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs door een leerling die reeds met goed gevolg het eindexamen heeft afgelegd van een andere leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs niet worden aangemerkt als het opnieuw afleggen van het eindexamen aan een gelijksoortige school, en

    • b. de leerlingen die deelnemen aan het onderwijs in het kader van contractactiviteiten als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de wet.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op een school voor praktijkonderwijs.

  • 5 Onze Minister kan in verband met de aanvang of beëindiging van de bekostiging van een school, van een scholengemeenschap of van een afdeling voor voorbereidend beroepsonderwijs, afwijken van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 6a. Verhoging bekostiging lerarenformatie praktijkonderwijs bij toename aantal leerlingen

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 6b. Herberekening lerarenformatie praktijkonderwijs bij aanzienlijke toename aantal leerlingen

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 7. Afronding

Voor de berekening van de aantallen formatieplaatsen volgens de artikelen 2 tot en met 6 worden:

uitgedrukt in een getal dat rekenkundig wordt afgerond op drie decimalen.

Hoofdstuk III. Wijze van bepaling van de bekostiging

Artikel 8. Bepaling bekostiging kosten personeel

  • 1 De bekostiging in verband met de kosten van het personeel wordt bepaald door het met toepassing van de artikelen 2 tot en met 7 berekende aantal formatieplaatsen voor de onderscheiden personeelscategorieën te vermenigvuldigen met de desbetreffende gemiddelde personeelslast, bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de wet, en de uitkomsten bij elkaar op te tellen.

  • 2 De uitkomsten van deze vermenigvuldiging en de som van de bedragen voor de onderscheiden personeelscategorieën worden uitgedrukt in een bedrag dat rekenkundig wordt afgerond op twee decimalen.

  • 3 Naast de bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt voor het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs per geïndiceerde leerling een bedrag beschikbaar gesteld voor extra ondersteuning. Dit ondersteuningsbedrag wordt jaarlijks vastgesteld door het verschil te berekenen tussen de ratio leraar/leerling van 1/8,87, vermenigvuldigd met de voor de schoolsoortgroep geldende gemiddelde personeelslast en de ratio leraar/leerling van 1/17,14, bedoeld in artikel 3, eveneens vermenigvuldigd met de voor de schoolsoortgroep geldende gemiddelde personeelslast. Het ondersteuningsbedrag, dat per schoolsoortgroep kan verschillen, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. De bekostiging op schoolniveau wordt berekend door het aantal op de teldatum ingeschreven leerlingen praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs van de school of scholengemeenschap te vermenigvuldigen met de bij ministeriële regeling vast te stellen ondersteuningsbedragen per leerling. Bij de jaarlijkse vaststelling van deze ondersteuningsbedragen wordt rekening gehouden met het beschikbare budget van het Rijk.

Hoofdstuk IV. Aanwijzing schoolsoorten in kader vervangingsfonds

[Vervallen per 01-12-2013]

Hoofdstuk V. Overige bepalingen

Artikel 10. Toepassing op cursussen

Onze Minister bepaalt de wijze waarop de hoofdstukken I tot en met III, alsmede artikel 85 van de wet toepassing vinden ten behoeve van een cursus, verbonden aan een school of scholengemeenschap, in verband met de aard, inhoud, omvang of duur van de cursus.

Artikel 11. Afwijking wegens bijzondere inrichting onderwijs

Ten behoeve van een school of scholengemeenschap met een bijzondere inrichting van het onderwijs kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag toestaan dat wordt afgeweken van de hoofdstukken I en II. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage , 13 maart 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

J. Wallage

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de eenendertigste maart 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin