Formatiebesluit W.V.O.

Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 07-11-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 01-01-2002

Besluit van 13 maart 1992, houdende voorschriften inzake de berekening en toekenning van het formatiebudget t.b.v. dagscholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o., scholengemeenschappen v.w.o.-a.v.o. en v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 6 december 1991, nr. 91070609/3198, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 77, derde lid, 84, 84a, tweede lid, en 98a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1986, 552);

Gehoord de Onderwijsraad (advies van 16 juli 1991, nr. OR 91000177 S);

De Raad van State gehoord (advies van 6 februari 1992, nr. W05.91.0696);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, van 10 maart 1992, nr. 92013845/3198, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

DEEL I. VOORTGEZET ONDERWIJS

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1 In deel I van dit besluit wordt verstaan onder:

    Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en wat het landbouwonderwijs betreft Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

    wet: deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    school: een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs;

    scholengemeenschap: een scholengemeenschap bestaande uit twee of meer scholen;

    schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend;

    personeelscategorie: de in artikel 84 van de wet genoemde onderscheiden personeelscategorieën;

    directie: het in artikel 84, eerste lid, onderdeel a, van de wet genoemde personeel;

    ratio: de ratio, bedoeld in artikel 3, eerste lid;

    gemiddelde personeelslast: de gemiddelde personeelslast, bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de wet;

    formatieplaats: een betrekking met de omvang van een volledige weektaak.

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de wet voor de vaststelling van het beleid met betrekking tot de formatie van de verschillende categorieën personeel en het bepalen van de formatie, functies en taken van het personeel, wordt in geval van een scholengemeenschap onder het personeel van de school verstaan het personeel van de scholengemeenschap.

Hoofdstuk II. De afzonderlijke elementen van de berekeningssystematiek

Artikel 2. Vast aantal formatieplaatsen voor leraren

Het in artikel 84, derde lid, van de wet bedoelde vaste aantal formatieplaatsen in verband met de personeelscategorie van de leraren bedraagt, onverminderd artikel 6, tweede lid, voor de school of scholengemeenschap het aantal volgens onderstaande tabellen.

Vaste aantal formatieplaatsen categoriale school

School:

Formatieplaatsen:

v.b.o. met aantal v.b.o.-afdelingen:

 

1 of 2

1,73

3 of meer

2,44

m.a.v.o.

1,98

h.a.v.o.

2,07

atheneum

2,07

gymnasium

2,07

lyceum

3,28

Vaste aantal formatieplaatsen scholengemeenschappen

Scholengemeenschap:

Formatieplaatsen:

 

2,15

2,68

3,20

3,41

3,45

3,89

3,95

4,67

4,70

v.b.o.-m.a.v.o.

       

x

       

v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.

   

x

           

v.b.o.-h.a.v.o.

   

x

           

v.b.o.-h.a.v.o.-v.w.o.

   

x

           

v.b.o.-v.w.o.

   

x

           

v.b.o.-m.a.v.o.-v.w.o.

   

x

           

v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.-v.w.o. met aantal v.b.o.-afdelingen:

                 

– 1 of 2

   

x

           

– 3, 4 of 5

           

x

   

– 6 of meer

               

x

m.a.v.o.-h.a.v.o.

x

               

m.a.v.o.-h.a.v.o.-atheneum

     

x

         

m.a.v.o.-h.a.v.o.-gymnasium

     

x

         

m.a.v.o.-h.a.v.o.-lyceum

             

x

 

m.a.v.o.-atheneum

x

               

m.a.v.o.-gymnasium

x

               

m.a.v.o.-lyceum

     

x

         

h.a.v.o.-atheneum

 

x

             

h.a.v.o.-gymnasium

 

x

             

h.a.v.o.-lyceum

         

x

     

Artikel 3. Leerlingafhankelijk aantal formatieplaatsen

  • 1 Het in artikel 84, tweede lid, onderdeel a, van de wet, bedoelde leerlingafhankelijke aantal formatieplaatsen wordt, onverminderd artikel 6, tweede lid, berekend door de desbetreffende ratio te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen van de school of scholengemeenschap. Een ratio is een breuk die de normatieve relatie weergeeft tussen enerzijds een formatieplaats van een bepaalde personeelscategorie en anderzijds een aantal leerlingen.

  • 2 De ratio directie/leerling is voor alle scholen en scholengemeenschappen 1/186,64. Indien een of meer scholen een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs vormen met een daar bedoeld regionaal opleidingencentrum, geldt een ratio adjunct-directie/leerling van 1/252,25.

  • 3 De ratio’s leraar/leerling zijn voor scholen, voor scholengemeenschappen en voor afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs:

    Scholen:

    Ratio:

    v.b.o

    1/21,41

    h.a.v.o.

    1/24,63

    m.a.v.o.

    1/24,63

    atheneum

    1/24,63

    gymnasium

    1/24,63

    lyceum

    1/24,63

    Scholengemeenschappen:

    Ratio:

    v.b.o.-m.a.v.o.

    1/21,89

    v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.

    1/21,28

    v.b.o.-h.a.v.o.

    1/21.28

    v.b.o.-h.a.v.o.-v.w.o.

    1/21,28

    v.b.o.-v.w.o.

    1/21,28

    v.b.o.-m.a.v.o.-v.w.o.

    1/21,28

    v.b.o.-m.a.v.o.-h.a.v.o.-

     

    v.w.o.

    1/21,28

    m.a.v.o.-h.a.v.o.

    1/24,60

    m.a.v.o.-h.a.v.o.-atheneum

    1/24,60

    m.a.v.o.-h.a.v.o.-gymnasium

    1/24,60

    m.a.v.o.-h.a.v.o.-lyceum

    1/24,60

    m.a.v.o.-atheneum

    1/24,60

    m.a.v.o.-gymnasium

    1/24,60

    m.a.v.o.-lyceum

    1/24,60

    h.a.v.o.-atheneum

    1/24,63

    h.a.v.o.-gymnasium

    1/24,63

    h.a.v.o.-lyceum

    1/24,63

  • 4 De ratio onderwijsondersteunend personeel/leerling is voor alle scholen en scholengemeenschappen 1/113,33.

Artikel 4. Opslagpercentages

  • 3 Behalve de in artikel 84, tweede lid, onderdeel b, van de wet, bedoelde opslagen wordt de omvang van de formatie, berekend met toepassing van artikel 2 en artikel 3, eerste en derde lid, met uitzondering van toepassing van artikel 6, tweede lid, ten behoeve van personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie verhoogd met:

    • a. 4,2% voor een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, een scholengemeenschap waarvan deel uitmaken een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, of een scholengemeenschap waarvan deel uitmaken een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs en een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

    • b. 3,6% voor een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

    • c. 3,9% voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs en een scholengemeenschap waarvan deel uitmaken een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs;

    • d. 5,1% voor een scholengemeenschap waarvan deel uitmaken een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, met uitzondering van een scholengemeenschap als bedoeld in onderdeel c.

Artikel 5. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

[Vervallen per 01-08-1998]

Artikel 6. Leerlingentelling

  • 1 Het in artikel 3, eerste lid, bedoelde aantal leerlingen is het aantal leerlingen van de school of scholengemeenschap dat als werkelijk schoolgaand als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. was ingeschreven op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de in artikel 85 van de wet bedoelde vergoeding wordt vastgesteld.

  • 2 De som van het aantal formatieplaatsen, genoemd in artikel 2, en het aantal, berekend met toepassing van artikel 3, eerste en derde lid, wordt in verband met fluctuaties in de leerlingenaantallen gedurende de achtereenvolgende schooljaren vermenigvuldigd met de uitkomst van de formule

    Bijlage 12129.png
  • 3 In het tweede lid zijn Lt-1 en Lt-2 de aantallen leerlingen van de school of scholengemeenschap die als werkelijk schoolgaand als bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. waren ingeschreven op 1 oktober van het eerste schooljaar onderscheidenlijk op 1 oktober van het tweede schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de in artikel 85 van de wet bedoelde vergoeding wordt vastgesteld.

  • 4 Bij de vaststelling van het aantal leerlingen worden niet meegeteld:

    • a. de leerlingen die reeds met goed gevolg eindexamen aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs of voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs hebben afgelegd en zich voorbereiden op het opnieuw afleggen van het eindexamen aan een gelijksoortige school, en

    • b. de leerlingen die deelnemen aan het onderwijs in het kader van contractactiviteiten als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de wet.

  • 6 Onze Minister kan in verband met de aanvang of beëindiging van de bekostiging van een school, van een scholengemeenschap of van een afdeling voor voorbereidend beroepsonderwijs of individueel voorbereidend beroepsonderwijs, afwijken van het eerste tot en met vijfde lid.

Artikel 7. Afronding

  • 1 Ten behoeve van de berekening van de aantallen formatieplaatsen volgens de artikelen 2 tot en met 6 worden:

    • a. de aan de hand van artikel 3 berekende aantallen formatieplaatsen,

    • b. de som van de krachtens de artikelen 2 en 3, eerste en derde lid, berekende aantallen formatieplaatsen,

    • c. de uitkomst van de in artikel 4 bedoelde vermenigvuldigingen, en

    • d. de uitkomst van de berekening volgens artikel 6, tweede lid, uitgedrukt in een getal dat wordt afgerond op vier decimalen, waarbij de vierde decimaal indien de vijfde decimaal 5 of meer bedraagt naar boven wordt afgerond en indien deze minder dan 5 bedraagt naar beneden wordt afgerond.

  • 2 De uitkomst van de in artikel 6, tweede lid, genoemde formule wordt uitgedrukt in een getal dat wordt afgerond op twee decimalen, waarbij de tweede decimaal indien de derde decimaal 5 of meer bedraagt naar boven wordt afgerond en indien deze minder dan 5 bedraagt naar beneden wordt afgerond.

Hoofdstuk III. Wijze van bepaling van de vergoeding

Artikel 8. Bepaling vergoeding kosten personeel

  • 1 De vergoeding in verband met de kosten van het personeel wordt bepaald door het met toepassing van de artikelen 2 tot en met 7 berekende aantal formatieplaatsen voor de onderscheiden personeelscategorieën te vermenigvuldigen met de desbetreffende gemiddelde personeelslast en de uitkomsten bij elkaar op te tellen.

  • 2 De uitkomsten van deze vermenigvuldiging en de som van de bedragen voor de onderscheiden personeelscategorieën worden uitgedrukt in een bedrag dat wordt afgerond op twee decimalen, waarbij de tweede decimaal indien de derde decimaal 5 of meer bedraagt naar boven wordt afgerond en indien deze minder dan 5 bedraagt naar beneden wordt afgerond.

Hoofdstuk IV. Aanwijzing schoolsoorten in kader vervangingsfonds

Artikel 9. Aanwijzing schoolsoorten vervangingsfonds

De bevoegde gezagsorganen van scholen en van scholengemeenschappen zijn aangesloten bij de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98a van de wet.

Hoofdstuk V. Overige bepalingen

Artikel 10. Toepassing op cursussen

Onze Minister bepaalt de wijze waarop de hoofdstukken I tot en met III, alsmede artikel 85 van de wet toepassing vinden ten behoeve van een cursus, verbonden aan een school of scholengemeenschap, in verband met de aard, inhoud, omvang of duur van de cursus.

Artikel 11. Afwijking wegens bijzondere inrichting onderwijs

Ten behoeve van een school of scholengemeenschap met een bijzondere inrichting van het onderwijs kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag goedkeuren dat wordt afgeweken van de hoofdstukken I en II. Onze Minister beslist binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

DEEL II. VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 12. Begripsbepalingen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In deel II van dit besluit wordt verstaan onder:

wet: deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

school: een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 125 van de wet, tenzij het tegendeel blijkt;

bevoegd gezag: wat betreft

  • a. een openbare school of instelling: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

  • b. een bijzondere school of instelling: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 175 van de wet;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend;

teldatum: een van de data, bedoeld in artikel 234 van de wet;

schoolsoort: soort school als bedoeld in artikel 131, van de wet, verdeeld als aangegeven in artikel 125, tweede lid, van de wet;

leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond: leerling:

  • a. die behoort tot de Molukse bevolkingsgroep;

  • b. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Griekenland, Italië, het voormalige Joegoslavië, Kaapverdië, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië of Turkije;

  • c. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba;

  • d. van wie ten minste een van de ouders of voogden door Onze Minister van Justitie als vluchteling is toegelaten op grond van artikel 15 van de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40);

  • e. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit een ander niet-Engelstalig land buiten Europa, echter met uitzondering van Indonesië;

vakonderwijs: onderwijs dat gegeven wordt door een leraar die uitsluitend is benoemd voor het geven van bepaalde onderwijsactiviteiten of vakken;

groepsonderwijs: onderwijs dat gegeven wordt door een leraar die niet is benoemd voor het geven van vakonderwijs;

ambulante begeleiding: de begeleiding door een aan een school verbonden leraar van een of meer leerlingen in het voortgezet onderwijs die zonder deze begeleiding zou onderscheidenlijk zouden zijn aangewezen op het onderwijs dat de school verzorgt, alsmede de ondersteuning van een school voor voortgezet onderwijs bij de opvang van zodanige leerlingen door een leraar, orthopedagoog, psycholoog of logopedist van de school;

formatiebudget: het formatiebudget, bedoeld in artikel 235, eerste lid, van de wet.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 632, datum inwerkingtreding 24-12-2002, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot 01-04-2001.

Begripsbepalingen

In deel II van dit besluit wordt verstaan onder:

wet: deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

school: een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 125 van de wet, tenzij het tegendeel blijkt;

bevoegd gezag: wat betreft

  • a. een openbare school of instelling: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

  • b. een bijzondere school of instelling: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 175 van de wet;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend;

teldatum: een van de data, bedoeld in artikel 234 van de wet;

schoolsoort: soort school als bedoeld in artikel 131, van de wet, verdeeld als aangegeven in artikel 125, tweede lid, van de wet;

leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond: leerling:

  • a. die behoort tot de Molukse bevolkingsgroep;

  • b. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Griekenland, Italië, het voormalige Joegoslavië, Kaapverdië, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië of Turkije;

  • c. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba;

  • d. van wie ten minste een van de ouders of voogden als vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000;

  • e. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit een ander niet-Engelstalig land buiten Europa, echter met uitzondering van Indonesië;

vakonderwijs: onderwijs dat gegeven wordt door een leraar die uitsluitend is benoemd voor het geven van bepaalde onderwijsactiviteiten of vakken;

groepsonderwijs: onderwijs dat gegeven wordt door een leraar die niet is benoemd voor het geven van vakonderwijs;

ambulante begeleiding: de begeleiding door een aan een school verbonden leraar van een of meer leerlingen in het voortgezet onderwijs die zonder deze begeleiding zou onderscheidenlijk zouden zijn aangewezen op het onderwijs dat de school verzorgt, alsmede de ondersteuning van een school voor voortgezet onderwijs bij de opvang van zodanige leerlingen door een leraar, orthopedagoog, psycholoog of logopedist van de school;

formatiebudget: het formatiebudget, bedoeld in artikel 235, eerste lid, van de wet.

Artikel 13. Opbouw formatiebudget scholen

  • 1 Het formatiebudget waarop het bevoegd gezag van een school per schooljaar aanspraak heeft, bestaat uit:

  • 2 De omvang van het formatiebudget is gelijk aan de som van de aantallen formatierekeneenheden zoals voor de school berekend op grond van de artikelen 14 tot en met 35.

Artikel 14. Formatie reguliere taken van de school

De formatie voor de vervulling van reguliere taken van de school, bedoeld in artikel 13, eerste lid onderdeel a, bestaat uit:

  • a. de normatieve formatie,

  • b. een opslag in verband met formatieve fricties,

  • c. een opslag vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting, en

  • d. een opslag vanwege herbezetting in verband met toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.

Artikel 15. Normatieve formatie

De normatieve formatie van de school, bedoeld in artikel 14, onderdeel a, omvat de formatie voor het onderwijzend personeel en de schoolleiding, en de formatie voor het onderwijsondersteunend personeel.

Artikel 16. Wijze van afronding

Indien in dit besluit sprake is van:

  • a. afronding van een getal, worden de decimalen verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5, en worden de decimalen verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5;

  • b. afronding naar boven van een getal, worden de decimalen verwaarloosd en wordt het getal verhoogd met 1;

  • c. afronding op een veelvoud van een aantal minuten, vindt afronding naar beneden plaats indien bij het quotiënt van de uitkomst van de formule of formules en dat aantal minuten het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5 en vindt afronding naar boven plaats indien bij dat quotiënt het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5.

Hoofdstuk II. Formatie personeel scholen

Artikel 17. Berekening formatie onderwijzend personeel en schoolleiding

  • 1 De formatie van een school met betrekking tot het onderwijzend personeel met inbegrip van de schoolleiding wordt berekend aan de hand van de formule A = B * D + B * E + G.

  • 2 In de formules, genoemd in dit artikel en in artikel 25, vierde lid, is:

    A de formatie, uitgedrukt in minuten en afgerond op een veelvoud van 480 minuten;

    B het aantal leerlingen op de teldatum;

    D het aantal minuten groeps- of vakonderwijs per week aan een school dat voor de desbetreffende schoolsoort per leerling is aangegeven in artikel 24;

    E het aantal minuten vakonderwijs per week dat voor de desbetreffende schoolsoort per leerling is aangegeven in artikel 24;

    F het aantal minuten per week dat ten behoeve van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond op de teldatum wordt vastgesteld aan de hand van artikel 34;

    G het aantal minuten per week dat, uitgaande van het aantal formatieplaatsen, ten behoeve van de schoolleiding wordt vastgesteld aan de hand van artikel 25, tweede lid, waarbij G niet groter kan zijn dan 3600; het aantal formatieplaatsen, bedoeld in de vorige zinsnede, is de uitkomst van de formule (B x D + B x E + F + H + I) : 2400, naar boven afgerond;

    H het aantal minuten per week dat ten behoeve van ambulante begeleiding wordt vastgesteld aan de hand van artikel 21 juncto artikel 26;

    I de som van de formatie, bedoeld in artikel 23, eerste lid, ten behoeve van het onderwijsondersteunend personeel;

  • 3 De uitkomst van de formules B * D en B * E wordt telkens afgerond op een veelvoud van 15 minuten.

  • 4 Het aantal minuten vakonderwijs, bedoeld in het tweede lid bij de factor E, dat is berekend op grond van het eerste en tweede lid juncto artikel 24, wordt besteed aan het geven van vakonderwijs.

Artikel 18. Verhoging formatie bij toename aantal leerlingen

  • 1 De formatie, bedoeld in de artikelen 17, 21, 23 en 34 wordt opnieuw berekend indien het verschil tussen

    • a. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar, en

    • b. het aantal leerlingen, bedoeld bij de factor B in artikel 7, tweede lid, gelijk is aan of groter is dan de kleinste factor N, bedoeld in de tabel in artikel 24 die op de school van toepassing is.

  • 2 Indien in het voorafgaande schooljaar toepassing is gegeven aan artikel 19, wordt in afwijking van het eerste lid de formatie, bedoeld in de artikelen 17, 21, 23 en 34, opnieuw berekend indien het verschil tussen

    • a. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar, en

    • b. het aantal leerlingen op 16 januari van het voorafgaande schooljaar gelijk is aan of groter is dan de kleinste factor N, bedoeld in de tabel in artikel 24, die op de school van toepassing is.

  • 3 Aanspraak op verhoging van de formatie ingevolge het eerste en tweede lid, ontstaat met ingang van 1 januari van het schooljaar.

Artikel 19. Herberekening formatie bij aanzienlijke tussentijdse toename aantal leerlingen

  • 1 De formatie, bedoeld in de artikelen 17, 21, 23 en 34, wordt opnieuw berekend indien het verschil tussen

    • a. het aantal leerlingen op 16 januari van het schooljaar, en

    • b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar onderscheidenlijk het aantal leerlingen op de teldatum die op grond van artikel 234, tweede lid, van de wet van toepassing is,

    gelijk is aan of groter is dan de helft van de kleinste factor N, bedoeld in de tabel in artikel 24, die op de school van toepassing is.

  • 2 Aanspraak op verhoging van de formatie ingevolge het eerste lid, ontstaat met ingang van 1 augustus van het daarop volgende schooljaar.

Artikel 20. Nieuwe school

  • 1 Tenzij Onze Minister anders beslist, wordt ten behoeve van een nieuwe school acht weken voor de opening van de school 1 formatieplaats voor de directeur en, afhankelijk van het aantal te verwachten leerlingen, bedoeld bij de factor B in artikel 17, tweede lid, formatie voor de overige leden van de commissie van onderzoek, bedoeld in artikel 161, tweede lid, van de wet, voor een psychologisch assistent en voor een administratief medewerker toegekend.

  • 2 De formatieplaats voor de directeur, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in 265 formatierekeneenheden.

Artikel 21. Berekening formatie ambulante begeleiding

  • 1 De formatie van een school ten behoeve van de ambulante begeleiding wordt berekend aan de hand van de formule H =J * K.

  • 2 In de formule, bedoeld in het eerste lid, is:

    H het aantal minuten per week, afgerond op een veelvoud van 60 minuten;

    J het aantal leerlingen op de teldatum voor wie de school ingevolge artikel 48 van het Inrichtingsbesluit W.V.O. aanspraak kan maken op ambulante begeleiding;

    K het aantal minuten per week per ambulant begeleide leerling, bedoeld in artikel 26.

Artikel 22. Categorieën onderwijsondersteunend personeel

Voor de toepassing van de artikelen 23 en 27 worden de volgende categorieën onderwijsondersteunend personeel onderscheiden:

  • a. administratief medewerker,

  • b. conciërge,

  • c. [Red: vervallen,]

  • d. [Red: vervallen,]

  • e. [Red: vervallen,]

  • f. [Red: vervallen,]

  • g. logopedist,

  • h. maatschappelijk deskundige,

  • i. orthopedagoog,

  • j. psycholoog,

  • k. psychologisch assistent,

  • l. medisch specialist, en

  • m. [Red: vervallen,]

  • n. [Red: vervallen,]

  • o. akoepedist.

Artikel 23. Berekening formatie onderwijsondersteunend personeel als bedoeld in artikel 22

  • 1 De formatie van een school met betrekking tot het onderwijsondersteunend personeel wordt per categorie, genoemd in artikel 22, eerste lid, berekend aan de hand van de formule I' = B * P, afgerond op een veelvoud van 15 minuten. De omvang van de gehele formatie van een school met betrekking tot het onderwijsondersteunend personeel, genoemd in artikel 22, eerste lid, wordt berekend aan de hand van de formule I = de som van de afzonderlijke I'.

  • 2 In de formules, bedoeld in het eerste lid, is:

    I de formatie van de school ten behoeve van het onderwijsondersteunend personeel, genoemd in artikel 22, eerste lid;

    I' de formatie per categorie onderwijsondersteunend personeel, genoemd in artikel 22, eerste lid, uitgedrukt in minuten en per school afgerond op een veelvoud van 15 minuten;

    B het aantal leerlingen op de teldatum;

    P het aantal minuten per week dat per categorie onderwijsondersteunend personeel voor de desbetreffende schoolsoort per leerling is aangegeven in artikel 27.

  • 3 Bij de berekening van de formatie, bedoeld in het eerste lid, kan het aantal minuten voor de categorie conciërge van het onderwijsondersteunend personeel voor een school niet meer bedragen dan 3600.

Hoofdstuk III. Tabellen scholen

Artikel 24. Tabel formatie groeps- en vakonderwijs en groepsgrootte

D

E

N

 

groepsgrootte

a. moeilijk lerende kinderen

224

10

14

b. kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden

210

10

14

D = aantal minuten per week per leerling voor groepsonderwijs of vakonderwijs

E = aantal minuten per week per leerling voor vakonderwijs

Artikel 25. Tabel formatie schoolleiding

  • 1 De formatie voor de schoolleiding wordt deels berekend in minuten en deels uitgedrukt in formatierekeneenheden. De berekening van de formatie in minuten geschiedt aan de hand van het schema in het tweede lid en de berekening van de formatierekeneenheden geschiedt aan de hand van het schema in het derde lid juncto het vierde lid.

  • 2

    Aantal formatieplaatsen

    G (aantal minuten per week)

    1 tot en met 4

    800

    5

    1 000

    6

    1 200

    7

    1 400

    8

    1 650

    9

    1 900

    10

    2 100

    11

    2 200

    en vervolgens voor elke formatieplaat boven het aantal van 11, 75 minuten per week waarbij G niet groter kan zijn dan

    3 600

  • 3

    Q

    Aantal formatierekeneenheden

    < 12

    65

    12 < = Q < 24

    98

    Q > = 24

    171

  • 4 In het schema, bedoeld in het derde lid, is:

    Q het totale aantal formatieplaatsen voor onderwijzend personeel en schoolleiding, en voor onderwijsondersteunend personeel, berekend aan de hand van de formule Q = (B x D + B x E + F + G + H + I ) : 2400, afgerond naar boven.

Artikel 26. Tabel formatie ambulante begeleiding

Schoolsoort

voortgezet onderwijs dat aansluit op het basisonderwijs alsmede aan leerlingen die een opleiding voor middelbaar beroepsonderwijs volgen als bedoeld in artikel 15a, derde lid onderdeel a, van de Wet op het voortgezet onderwijs

...............................................

K (aantal minuten per week)

a. moeilijk lerende kinderen

126

b. kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden

126

Artikel 27. Tabel formatie onderwijsondersteunend personeel als bedoeld in artikel 22

P (aantal minuten per week per leerling)

a

b

g en o

h

i en j

k

a. moeilijk lerende kinderen

8,75

16

12,5

3,5

6,5

2,5

b. kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden

8,75

16

12,5

3,5

6,5

2,5

a* = administratief medewerker

b* = conciërge

g* = logopedist,

h* = maatschappelijk deskundige,

i* = orthopedagoog,

j* = psycholoog,

k* = psychologisch assistent,

Hoofdstuk IV. Opslagen scholen

Artikel 28. Opslag i.v.m. formatieve fricties

De opslag in verband met rechtspositionele aanspraken van personeel bij vermindering van de formatie bedraagt voor de school 18 formatierekeneenheden.

Artikel 29. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. arbeidsduurverkorting en i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen.

  • 1 De aantallen formatierekeneenheden voor het onderwijzend personeel en schoolleiding en de aantallen formatierekeneenheden voor speciale doeleinden, berekend op grond van artikel 35, eerste lid, worden verhoogd met 8,11% vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting.

  • 2 De aantallen formatierekeneenheden voor onderwijsondersteunend personeel, berekend op grond van artikel 35, tweede lid, worden verhoogd met 5,68% vanwege herbezetting in verband met arbeidsduurverkorting.

  • 3 Het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van artikel 35 en verhoogd op grond van het eerste en het tweede lid, wordt tevens verhoogd met het aantal formatierekeneenheden dat behoort bij het gedeelte van de betrekkingsomvang dat kan worden herbezet in verband met toepassing van de regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  • 4 De uitkomst van het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van het eerste, het tweede en het derde lid, wordt telkens afgerond.

Artikel 30. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. uitbreiding arbeidsduurverkorting

  • 1 In verband met uitbreiding van de arbeidsduurverkorting wordt een verhoging van de aantallen formatierekeneenheden berekend en vastgesteld met inachtneming van de volgende leden.

  • 2 De percentages, genoemd in artikel 29, eerste en tweede lid, worden verhoogd met:

    • a. wat betreft het onderwijzend personeel en de schoolleiding: 1,69%, en

    • b. wat betreft het onderwijsondersteunend personeel: 1,05%.

  • 3 De aantallen formatierekeneenheden worden verhoogd met 60% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhogingen, genoemd in het tweede lid.

  • 4 Onverminderd het derde lid, heeft het bevoegd gezag op een daartoe strekkende aanvraag aanspraak op een verhoging met ten hoogste 40% van het aantal formatierekeneenheden dat overeenkomt met de verhogingen, genoemd in het tweede lid, voor zover het bevoegd gezag voor het desbetreffende aantal formatierekeneenheden ten minste tot en met 31 juli van het lopende schooljaar dan wel, indien het onderwijsgevend personeel betreft en de benoeming ingaat op of na 1 maart van het lopende schooljaar, ten minste tot en met de laatste dag voor de zomervakantie personeel benoemt dat ten minste een maand in het genot is van een ten laste van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen komende werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld, en dat nog ten minste een half jaar recht op een dergelijke uitkering of wachtgeld zou hebben. De in de eerste volzin bedoelde aanvraag wordt ingediend uiterlijk op 31 juli van het lopende schooljaar.

  • 4a De in het vierde lid bedoelde aanspraak bestaat eveneens indien het bevoegd gezag door herbezetting van het desbetreffende aantal formatierekeneenheden een ontslag voorkomt in het geval waarin zich een negatieve mutatie van de formatieve ontwikkeling voordoet die groter is dan de omvang van het natuurlijk verloop. Voorwaarden voor de toepassing van de eerste volzin zijn dat:

    • a. het ontslag volledig en onvermijdelijk voortvloeit uit de daling van het aantal formatierekeneenheden, verminderd met de daling wegens natuurlijk verloop en andere ontslagen,

    • b. het bevoegd gezag verklaart dat de betrokkene bij vrijkomende formatieruimte wordt geplaatst in het in artikel I-P76, tweede lid, onderdeel a, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel bedoelde deel van de formatie,

    • c. het bevoegd gezag verklaart over te gaan tot melding aan het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsvoorzieningswet, van elke gehele of gedeeltelijke formatieplaats die in de loop van het schooljaar bij de school of scholen van het bevoegd gezag beschikbaar komt en voor de vervulling waarvan bemiddeling door het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening wenselijk is. en

  • 5 Onze Minister kan, voor zover de begrotingswetgever daartoe de middelen ter beschikking heeft gesteld, van de voorwaarde, bedoeld in het vierde lid, ontheffing verlenen indien:

    • a.

      • 1°. het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten, overeenkomt met 4 uren of minder,

      • 2°. geen werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, wordt genoten door een personeelslid van het bevoegd gezag, en

      • 3°. het bevoegd gezag geen beslissing neemt als bedoeld in artikel 40, eerste lid, voor het laagste tarief, genoemd in de in artikel 235, derde lid, van de wet bedoelde ministeriële regeling, of

    • b. voor het met het desbetreffende aantal formatierekeneenheden dat het bevoegd gezag kan herbezetten overeenkomende aantal uren geen personeelslid in het werkgebied van een Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening kan worden benoemd dat in het genot is van een werkloosheidsuitkering of herplaatsingswachtgeld als bedoeld in het vierde lid, of

    • c. de benoeming van het personeelslid niet in overeenstemming is met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt.

  • 6 Onze Minister stelt, op voordracht van de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel en organisaties van gemeente- en schoolbesturen, een commissie in, die hem adviseert omtrent een aanvraag van het bevoegd gezag tot toepassing van het vijfde lid. De commissie bestaat uit vier leden. Het bevoegd gezag dient de in de eerste volzin bedoelde aanvraag in tussen 15 juli van het voorafgaande schooljaar en 15 augustus daaropvolgend.

  • 7 Onze Minister besluit binnen zes weken na ontvangst van een aanvraag van het bevoegd gezag, dan wel binnen twee weken na ontvangst van het advies van de commissie, bedoeld in het zesde lid. Indien de beschikking niet binnen de in de eerste volzin genoemde termijnen kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 8 Artikel 29, derde lid, is van toepassing.

Artikel 31. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. toepassing regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen

[Vervallen per 19-11-1999]

Hoofdstuk V. Formatie speciale doeleinden scholen

Artikel 33. Berekening formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie

  • 1 De formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie wordt vastgesteld door de som van de aantallen formatierekeneenheden berekend op grond van de artikelen 17 en 34 te vermenigvuldigen met 2,3%.

  • 2 De uitkomst van de berekening op grond van het eerste lid wordt vervolgens afgerond.

Artikel 34. Berekening formatie onderwijsachterstandenbestrijding

Voor de bestrijding van onderwijsachterstanden wordt voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond een aantal minuten formatie berekend aan de hand van het schema:

Aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

aantal minuten per week

1 tot en met 4

0

5

84

en vervolgens voor elke leerling boven het aantal van 5, 84 minuten per week

 

Hoofdstuk VI. Omrekening minuten en uren in formatierekeneenheden bij scholen

Artikel 35. Omrekening minuten in formatierekeneenheden

  • 1 Voor de omrekening in formatierekeneenheden van de formatie voor onderwijzend personeel en schoolleiding en de formatie voor speciale doeleinden, wordt het aantal minuten formatie gedeeld door 2400 en wordt de uitkomst daarvan vermenigvuldigd met 200.

  • 2 Voor de omrekening in formatierekeneenheden van de formatie voor onderwijsondersteunend personeel wordt het aantal minuten formatie gedeeld door 2400 en wordt de uitkomst daarvan vermenigvuldigd met het getal, behorend bij de desbetreffende categorie, opgenomen in de tabel in artikel 36, derde lid, onderdeel b. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin is voor de administratief medewerker met een functie, waarbij de maximumschaal 3 behoort alsmede voor de klassenassistent met een functie, waarbij de maximumschaal 3 behoort, het getal 144.

  • 3 De uitkomst van de som van het aantal formatierekeneenheden, berekend op grond van het eerste en tweede lid wordt telkens afgerond.

Hoofdstuk VII. Besteding formatiebudget scholen

Artikel 36. Algemene verbruikstabel formatierekeneenheden

  • 1 Bij het opnemen van functies in de formatie van de school, wordt voor de functies die zijn opgenomen in de tabel in het derde lid, op basis van de bij de onderscheiden functies behorende maximumschaal het aantal formatierekeneenheden verbruikt dat is aangegeven in die tabel.

  • 2 Indien een functie waarvan de omvang kleiner is dan die van een normbetrekking, wordt opgenomen in de formatie van de school, wordt het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in het eerste lid, naar evenredigheid verminderd en op rekenkundige wijze afgerond op 2 decimalen.

  • 3 Verbruikstabel functies schoolleiding, onderwijsgevend en onderwijsondersteunend personeel

    functie (normbetrekking)

    maximumschaal behorend bij een functie*

    verbruik van formatierekeneenheden

    a. schoolleiding en leraren

       

    1. directeur

    11

    265

    2. directeur

    12

    306

    3. adjunct-directeur

    10

    233

    4. adjunct-directeur

    11

    265

    5. leraar

    10

    200

    6. leraar in opleiding

    vast salarisbedrag

    81

         

    b. onderwijsondersteunend personeel

       

    1. administratief medewerker

    3

    137

    1a. administratief medewerker

    4

    144

    2. psychologisch assistent

    4

    144

    3. conciërge

    3

    137

    4. technisch assistent

    5

    150

    5. logopedist

    8

    188

    6. maatschappelijk deskundige

    8

    188

    7. orthopedagoog/psycholoog

    11

    265

    * maximumschaal als bedoeld in artikel I-P1 onderdeel d van hoofdstuk I-P van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Stb. 1985, 110).

  • 4 Bij het opnemen van andere functies in de formatie van de school dan genoemd in de tabel in het derde lid, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de tabel in artikel I-P78 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing is.

  • 5 Het totale verbruik van formatierekeneenheden van de school wordt berekend door de som te bepalen van het verbruik van formatierekeneenheden per functie die in de formatie is opgenomen en de uitkomst daarvan af te ronden.

Artikel 37. Wijziging besteding formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie

Wijziging in de besteding van de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie mag niet leiden tot kosten van uitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.

Artikel 38. Maandelijks verbruik formatierekeneenheden

Indien het verbruik van het aantal formatierekeneenheden in een maand afwijkt van het aantal formatierekeneenheden, dat op grond van het formatiebudget beschikbaar is voor de school, kan een bevoegd gezag het te weinig of te veel verbruikte aantal formatierekeneenheden van die maand besteden onderscheidenlijk minder besteden in een of meer andere maanden van het schooljaar.

Artikel 39. Voorwaarden overdracht formatierekeneenheden

  • 1 Het bevoegd gezag van een school kan telkens voor de periode van een schooljaar van het beschikbare formatiebudget formatierekeneenheden overdragen aan een andere school, een instelling als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs van hetzelfde bevoegd gezag of van een ander bevoegd gezag.

  • 2 Indien overdracht van formatierekeneenheden als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt, delen het bevoegd gezag van de overdragende school en dat van de ontvangende school of de ontvangende instelling als bedoeld in het eerste lid deze overdracht en het aantal formatierekeneenheden dat het betreft voor 15 mei voorafgaand aan het desbetreffende schooljaar mee aan Onze Minister. Het bevoegd gezag kan voor 1 oktober van een schooljaar een nadere beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen en voor die datum aan Onze Minister meedelen hoeveel formatierekeneenheden worden overgedragen.

  • 3 Indien het bevoegd gezag van een school ingevolge artikel 18 op 1 januari van een schooljaar aanspraak kan maken op verhoging van de formatie, kan het bevoegd gezag in afwijking van het eerste lid voor de periode van 1 januari tot en met 31 juli van het desbetreffende schooljaar de toename in formatierekeneenheden overdragen aan een andere school, een instelling als bedoeld in het eerste lid, een een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs van hetzelfde bevoegd gezag of van een ander bevoegd gezag.

  • 4 Indien overdracht van formatierekeneenheden als bedoeld in het derde lid plaatsvindt, delen het bevoegd gezag van de overdragende school en dat van de ontvangende school of de ontvangende instelling als bedoeld in het eerste lid deze overdracht en het aantal formatierekeneenheden dat het betreft voor 1 november van het desbetreffende schooljaar mee aan Onze Minister.

  • 5 Overdracht van formatierekeneenheden mag niet leiden tot kosten van ontslaguitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.

Artikel 40. Voorwaarden verzilvering niet verbruikte formatierekeneenheden

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het bevoegd gezag van een school kan telkens voor de periode van een schooljaar beslissen minder formatierekeneenheden te besteden dan voor die school mogelijk zou zijn op grond van het beschikbare formatiebudget, tot ten hoogste:

    • a. 10% van het voor de school beschikbare formatiebudget daaronder niet begrepen de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie en het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor de bekostiging van de vervanging van het personeel dat gebruik maakt van het verlof op grond van artikel I-C41, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel,

    • b. de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie, en

    • c. het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor het betalen van vergoedingen aan een school voor voortgezet onderwijs voor de inzet van personeel, en

    • d. het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor de bekostiging van de vervanging van het personeel dat gebruik maakt van het verlof op grond van artikel I-C41, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

    In dat geval keert Onze Minister aan het bevoegd gezag van de school een bedrag uit dat overeenkomt met de geldswaarde van de gedurende het schooljaar niet verbruikte formatierekeneenheden.

  • 3 Het bevoegd gezag neemt een besluit als bedoeld in het eerste lid voor 15 mei voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar en deelt dit voor die datum mee aan Onze Minister. Bij die mededeling wordt tevens vermeld, hoeveel formatierekeneenheden het betreft. Het bevoegd gezag kan voor 1 oktober van een schooljaar een nader besluit als bedoeld in het eerste lid nemen en voor die datum aan Onze Minister meedelen hoeveel formatierekeneenheden worden verzilverd, met dien verstande dat dit nader besluit niet kan inhouden dat in totaal minder formatierekeneenheden worden verzilverd dan overeenkomstig de eerste en tweede volzin is medegedeeld aan Onze Minister.

  • 4 Indien het bevoegd gezag van een school ingevolge artikel 18 op 1 januari van een schooljaar aanspraak kan maken op verhoging van de formatie, kan het bevoegd gezag besluiten de toename in formatierekeneenheden niet te besteden, tot ten hoogste het aantal formatierekeneenheden dat wordt verkregen door de toename te vermenigvuldigen met het percentage dat resulteerde in de mededeling bedoeld in het tweede lid daaronder niet begrepen de formatie genoemd in het eerste lid, eerste volzin, onderdeel b, en de uitkomst daarvan af te ronden. In dat geval keert Onze Minister aan het bevoegd gezag van de school een bedrag uit dat overeenkomt met de geldswaarde van deze niet verbruikte formatierekeneenheden.

  • 5 Het bevoegd gezag neemt een besluit als bedoeld in het vierde lid voor 1 november van het desbetreffende schooljaar en deelt dit besluit en het aantal formatierekeneenheden dat het betreft voor die datum mee aan Onze Minister.

  • 6 De geldswaarde van de formatierekeneenheden voor speciale doeleinden die zijn verzilverd, wordt besteed aan de speciale doeleinden waarvoor die rekeneenheden waren bestemd.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 367, datum inwerkingtreding 17-07-2002, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

Voorwaarden verzilvering niet verbruikte formatierekeneenheden

1 Het bevoegd gezag van een school kan telkens voor de periode van een schooljaar beslissen minder formatierekeneenheden te besteden dan voor die school mogelijk zou zijn op grond van het beschikbare formatiebudget, tot ten hoogste:

  • a. 10% van het voor de school beschikbare formatiebudget daaronder niet begrepen de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie en het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor de bekostiging van de vervanging van het personeel dat gebruik maakt van het verlof op grond van artikel I-C41, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel,

  • b. de formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie, en

  • c. het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor het betalen van vergoedingen aan een school voor voortgezet onderwijs voor de inzet van personeel, en

  • d. het aantal formatierekeneenheden dat nodig is voor de bekostiging van de vervanging van het personeel dat gebruik maakt van het verlof op grond van artikel I-C41, zevende lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

In dat geval keert Onze Minister aan het bevoegd gezag van de school een bedrag uit dat overeenkomt met de geldswaarde van de gedurende het schooljaar niet verbruikte formatierekeneenheden.

2 Het verzilveren van formatierekeneenheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, mag niet leiden tot kosten van ontslaguitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.

3 Het bevoegd gezag neemt een beslissing als bedoeld in het eerste lid voor 15 mei voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar en deelt dit voor die datum mee aan Onze Minister. Bij die mededeling wordt tevens vermeld, hoeveel formatierekeneenheden het betreft. Het bevoegd gezag kan voor 1 oktober en voor 1 februari van een schooljaar een nadere beslissing als bedoeld in het eerste lid nemen en voor die data aan Onze Minister meedelen hoeveel formatierekeneenheden worden verzilverd, met dien verstande dat deze nadere beslissingen niet kunnen inhouden dat minder formatierekeneenheden worden verzilverd dan voor 15 mei of voor 1 oktober aan Onze Minister is meegedeeld.

4 Indien het bevoegd gezag van een school ingevolge artikel 18 op 1 januari van een schooljaar aanspraak kan maken op verhoging van de formatie, kan het bevoegd gezag beslissen de toename in formatierekeneenheden niet te besteden, tot ten hoogste het aantal formatierekeneenheden dat wordt verkregen door de toename te vermenigvuldigen met het percentage dat resulteerde in de mededeling bedoeld in het tweede lid daaronder niet begrepen de formatie genoemd in het eerste lid, eerste volzin, onderdeel b, en de uitkomst daarvan af te ronden. In dat geval keert Onze Minister aan het bevoegd gezag van de school een bedrag uit dat overeenkomt met de geldswaarde van deze niet verbruikte formatierekeneenheden.

5 Het bevoegd gezag neemt een beslissing als bedoeld in het vierde lid voor 1 november van het desbetreffende schooljaar en deelt deze beslissing en het aantal formatierekeneenheden dat het betreft voor die datum mee aan Onze Minister.

6 De geldswaarde van de formatierekeneenheden voor speciale doeleinden die zijn verzilverd, wordt besteed aan de speciale doeleinden waarvoor die rekeneenheden waren bestemd.

Hoofdstuk VIII. Overgangsbepalingen

Artikel 41. Opslag vanwege herbezetting i.v.m. arbeidsduurverkorting voor het schooljaar 1992-1993

In afwijking van artikel 20a, eerste lid, geldt voor het schooljaar 1992-1993 een percentage van 2,6%.

Artikel 42. Opslag t.b.v. schoolspecifiek formatie- en personeelsbeleid voor de schooljaren 1993-1994 en 1994-1995

In afwijking van artikel 20b geldt:

  • a. voor het schooljaar 1993-1994 een percentage van 0,644%, en

  • b. voor het schooljaar 1994-1995 een percentage van 1,085%.

Artikel 43. Voorwaarden verzilvering niet verbruikte formatierekeneenheden voor het schooljaar 1992-1993

Ten aanzien van het schooljaar 1992-1993 is de termijnstelling, bedoeld in artikel 26, vierde lid, niet van toepassing.

Artikel 44. Voorwaarden overdracht formatierekeneenheden en verzilvering niet verbruikte formatierekeneenheden voor het schooljaar 1993-1994

In afwijking van de artikelen 25, vierde lid, en 26, vierde lid, doen de bevoegde gezagsorganen voor het schooljaar 1993-1994 de mededelingen als bedoeld in die artikelleden voor 1 april 1994.

Artikel 45. Berekening formatie voor personeelsbeleid, kwaliteitsverbetering en innovatie voor de schooljaren 1994-1995, 1995-1996 en 1996-1997

In afwijking van artikel 22a, eerste lid, geldt:

  • a. voor het schooljaar 1994-1995 een percentage van 1,2%, met dien verstande dat na de afronding op grond van artikel 22a, tweede lid, de uitkomst van deze berekening wordt verminderd met de uitkomst van de berekening op grond van artikel 20b juncto artikel 26b, onderdeel b,

  • b. voor het schooljaar 1995-1996 een percentage van 1,7%, en

  • c. voor het schooljaar 1996-1997 een percentage van 2,2%.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage , 13 maart 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

J. Wallage

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de eenendertigste maart 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin