In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. DRINS:
-
aldrin, dieldrin, endrin of isodrin;
- b. aldrin:
-
de chemische verbinding 1,2,3,4,10,10-hexachloor-1,4,4a,5,8,8a-hexahydro-1,4-endo-5,8-exodimethano-naftaleen
(Cas nr. 309-00-2);
- c. dieldrin:
-
de chemische verbinding 1,2,3,4,10,10-hexachloor-6,7-epoxy-1,4,4a,5,6,7,8,8a-octahydro-1,4-endo-5,8-exo-dimethano-naftaleen
(Cas nr. 60-57-1);
- d. endrin:
-
de chemische verbinding 1,2,3,4,10,10-hexachloor-6,7-epoxy-1,4,4a,5,6,7,8,8a-octahydro-1,4-endo-5,8-endo-dimethano-naftaleen
(Cas nr. 72-20-8);
- e. isodrin:
-
de chemische verbinding 1,2,3,4,10,10-hexachloor-1,4,4a,5,8,8a-hexahydro-1,4-endo-5,8-endo-dimethano-naftaleen
(Cas nr. 465-73-6);
- f. verwerken van DRINS:
-
elk industrieel proces waarbij DRINS of DRINS bevattende stoffen worden geproduceerd,
omgezet of gebruikt, of waarbij DRINS of DRINS bevattende stoffen vrijkomen;
- g. bestaand bedrijf:
-
bedrijf dat DRINS verwerkt, dat op 24 juni 1989 in werking is en waarvan de capaciteit
voor het verwerken van DRINS na 24 juni 1989 niet aanzienlijk is uitgebreid;
- h. nieuw bedrijf:
-
bedrijf dat DRINS verwerkt en geen bestaand bedrijf is;
- i. bijlage I:
-
bij deze regeling behorende bijlage I;
- j. bijlage II:
-
bij deze regeling behorende bijlage II.
Voor een nieuw bedrijf gelden, als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie
DRINS voorkomend in afvalwater dat in oppervlaktewateren wordt gebracht, de grenswaarden
die overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van toepassing van de beste
bestaande technieken, met dien verstande dat voor een nieuw bedrijf behorende tot
een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken, die gewichtshoeveelheid en concentratie
in ieder geval niet hoger is dan de in die bijlage opgenomen grenswaarde die op de
betrokken bedrijfstak van toepassing is.
Voor een bestaand bedrijf gelden als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en
concentratie DRINS voorkomend in afvalwater dat in oppervlaktewateren wordt gebracht:
-
a. indien dat bedrijf behoort tot een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken: de
in die bijlage voor die bedrijfstak opgenomen grenswaarde;
-
b. indien dat bedrijf niet behoort tot een in bijlage I genoemde bedrijfstak: de grenswaarden
die op 24 juni 1989 overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van de toepassing
van de beste bestaande technieken.
De wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie DRINS, bedoeld in de
artikelen 2 en 3, dient ten minste te voldoen aan de in bijlage II daaraan gestelde
eisen.
De Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
van 12 december 1988, houdende regelen met betrekking tot grenswaarden voor aldrin,
dieldrin, endrin en isodrin (Stb. 588) wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling grenswaarden voor DRINS in afvalwater.
bedrijfstak
|
grenswaarde gewicht (g per ton)*
|
concentratie (µg/l)**
|
Produkten van aldrin, dieldrin of endrin en eventueel fomulering van deze verbindingen
op dezelfde plaats
|
3
|
2
|
*
a. Voor de genoemde bedrijfstak worden de grenswaarden voor lozing van aldrin, dieldrin
of endrin gegeven per ton totale produktiecapaciteit van aldrin, dieldrin of endrin;
*en **
b. De grenswaarden gelden op het punt waar het aldrin, dieldrin of endrin bevattende
afvalwater het bedrijfsterrein verlaat. Alle afvalstromen die verontreinigd kunnen
zijn met aldrin, dieldrin of endrin dienen bij de beoordeling of aan de grenswaarden
wordt voldaan, betrokken te zijn.
c. De grenswaarden geven de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie
aldrin, dieldrin of endrin aan, die gemiddeld per maand mag worden geloosd. Daarbij
geldt dat de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie op één dag indien
mogelijk niet meer dan twee maal en ten hoogste vijf maal de in de tabel aangegeven
waarden mag bedragen.
d. De grenswaarden zijn van toepassing op de totale lozing van aldrin, dieldrin of
endrin. Als het effluent afkomstig van de produktie of het gebruik van aldrin, dieldrin
of endrin (inclusief de formulering van deze verbindingen) tevens isodrin bevat, zijn
de grenswaarden van toepassing op de totale lozing van aldrin, dieldrin, endrin of
isodrin.
Vereisten waaraan de wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie DRINS,
bedoeld in de artikelen 2 en 3, ten minste dient te voldoen.
1. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet geschiedt op het punt
waar het DRINS bevattende afvalwater het terrein van het betrokken bedrijf verlaat.
Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet mag geschieden op een punt
dat ligt vóór het punt waar de grenswaarden gelden, indien al het van het bedrijf
afkomstige water dat met de betrokken stof verontreinigd kan zijn bij die metingen
in aanmerking wordt genomen en indien uit regelmatige controlemetingen blijkt dat
de metingen een goed beeld geven van de hoeveelheden die worden geloosd op het punt
waar de grenswaarden gelden of altijd een hogere uitkomst geven.
2. Voor de meting van de geloosde hoeveelheid afvalwater (in m3/dag) wordt een methode
gehanteerd, waarvan de onnauwkeurigheid in de debietmeting kleiner is dan 10%. Dit
kan door ijking worden vastgesteld.
3. De bemonstering van het afvalwater wordt zodanig uitgevoerd dat een monster wordt
verkregen dat representatief is voor de geloosde totale hoeveelheid afvalwater gedurende
24 uur.
4. De frequentie van meting en bemonstering is zodanig dat een representatief beeld
wordt verkregen van de concentratie en van de totale hoeveelheid DRINS die gedurende
een maand wordt geloosd.
5. Het monster wordt in behandeling genomen zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende
bestanddelen zijn verwijderd.
De referentiemethode voor het meten van DRINS is gaschromatografie met detectie door
elekronenvangst, na extractie met een geschikt oplosmiddel. De bepalingsdrempel ligt
voor elke stof afzonderlijk, naar gelang van het aantal storende begeleidende stoffen
in het monster, bij 400 ng/l voor afvalwater. Hierbij wordt onder de bepalingsdrempel
verstaan de kleinste met een gegeven werkwijze in een monster kwantitatief bepaalbare
hoeveelheid die nog van nul kan worden onderscheiden. De analyse moet zodanig worden
uitgevoerd dat wordt voldaan aan de volgende eisen ten aanzien van de precisie en
de systematische afwijking:
a. de precisie: tweemaal de waarde van de standaardafwijking van een serie meetuitkomsten
is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.
b. de systematische afwijking: het verschil tussen de werkelijke waarde en de waarde
van het rekenkundig gemiddelde van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk
aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel. Voor de vaststelling
van de precisie en de systematische afwijking van de toegepaste meetmethode wordt
gebruik gemaakt van een oplossing waarin DRINS voorkomt in nauwkeurig bekende concentraties
die ten hoogste 10% mogen afwijken van tweemaal de bepalingsdrempel. Deze oplossing
dient qua matrix zoveel mogelijk overeen te komen met het te onderzoeken monster.
De serie meetuitkomsten, bedoeld onder a en b, bestaat uit ten minste 10 enkelvoudige
meetuitkomsten. Deze meetuitkomsten worden verkregen uit metingen, verricht nadat
steeds de gehele analytische opwerking is doorlopen (volgens een gelijke procedure,
door dezelfde waarnemer, met dezelfde middelen en dezelfde hulpstoffen) en onder zoveel
mogelijk gelijke omstandigheden als bij de behandeling van het monster.