Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van
25 september 1991, VVP/L/U-691763, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van
Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Overwegende, dat uitvoering moet worden gegeven aan de Richtlijn van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing
van de wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke
voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (89/107/EEG) (PbEG L 40);
Overwegende, dat het voor de inzichtelijkheid van de wetgeving gewenst is dat de regels
met betrekking tot de toelating van levensmiddelenadditieven zoveel mogelijk worden
geconcentreerd in één Warenwetbesluit;
Overwegende, dat het om die reden tevens gewenst is dat de gebruiksvoorwaarden in
of krachtens zodanig Warenwetbesluit dienen te worden vastgesteld;
Gelet op de artikelen 4, eerste lid, onderdeel a, 6, onderdeel a, 8, onderdelen a, b en c, 12 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360);
Gehoord de Adviescommissie Warenwet (advies van 12 december 1990, nr. 14245/(1)5);
De Raad van State gehoord (advies van 4 december 1991, nr. W13.91.0538);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van 11 maart 1992 VVP/L-92371, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van
Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan: