De evaluatie van de Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1978, 581) heeft geleid tot een heroriëntatie op het samenstel van regelingen inzake
de openbaarheid van bestuur. Gekozen is voor het zoveel mogelijk ineenschuiven van
de wet, het Besluit openbaarheid van bestuur (Stb. 1979, 590), de Aanwijzingen inzake Openbaarheid van bestuur, vastgesteld bij besluit
van de Minister-President van 21 december 1979, nr. 292146, Staatscourant 1980, nr. 6 gerectificeerd bij Stcrt. 1980, nr. 11, en de uitvoeringsregelingen bij de ministeries. De openbaarheid van
bestuur is thans materieel zoveel mogelijk geregeld in een vernieuwde Wet openbaarheid
van bestuur (Stb. 1991, 703), hierna te noemen de WOB. De WOB voorziet in artikel 14, onder a , in de mogelijkheid dat voor de centrale overheid bij Algemene Aanwijzingen voor
de Rijksdienst nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering en de
toepassing van de wet.
De WOB maakt aanwijzingen van een beperktere strekking mogelijk dan de aanwijzingen ter
uitvoering van de vervallen wet. In tegenstelling tot die laatste aanwijzingen bevatten
de nieuwe aanwijzingen geen herhaling van wat al in de WOB is geregeld.
De aanwijzingen hebben betrekking op de toepassing van de WOB door de ministers en de onder hun verantwoordelijkheid werkzame instelling, diensten
en bedrijven. Zij bevatten slechts procedurele voorschriften met betrekking tot het
tot stand brengen van ministeriële uitvoeringsregelingen waarin de voorschriften betreffende
de toepassing van de wet zijn neergelegd. De aanwijzingen beogen de totstandkoming
van geharmoniseerde uitvoeringsregelingen bij de ministeries te bevorderen. Zij verplichten
de ministers tot het vaststellen van een regeling aan de hand van een bij de aanwijzingen
behorende modelregeling. De regelingen dienen in ieder geval de in het model opgenomen
onderwerpen te regelen. Met de modelregeling wordt bereikt dat in tegenstelling tot
de huidige situatie alle uitvoeringsregelingen eenzelfde formele grondslag krijgen.