Regeling grenswaarden voor chloroform in afvalwater

Geraadpleegd op 24-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 30-04-1992 en zichtdatum 30-04-1992.
Geldend van 30-04-1992 t/m 21-12-2009

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 15 april 1992, houdende grenswaarden voor chloroform voorkomend in afvalwater dat in oppervlaktewateren wordt gebracht

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Overwegende, dat het noodzakelijk is grenswaarden vast te stellen voor chloroform voorkomend in afvalwater dat in oppervlaktewateren wordt gebracht ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1988, tot wijziging van bijlage II van Richtlijn 86/280/EEG betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen, 88/347/EEG (PbEG L 158);

Gelet op artikel 1a, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1981, 573);

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. chloroform:

de chemische verbinding CHCl3 (Cas nr. 67-66-3);

b. verwerken van chloroform:

elk industrieel proces waarbij chloroform of chloroform bevattende stoffen worden geproduceerd, omgezet of gebruikt, of waarbij chloroform of chloroform bevattende stoffen vrijkomen;

g. bestaand bedrijf:

bedrijf dat chloroform verwerkt, dat op 24 juni 1989 in werking is en waarvan de capaciteit voor het verwerken van chloroform na 24 juni 1989 niet aanzienlijk is uitgebreid;

h. nieuw bedrijf:

bedrijf dat chloroform verwerkt en geen bestaand bedrijf is;

i. bijlage I:

bij deze regeling behorende bijlage I;

j. bijlage II:

bij deze regeling behorende bijlage II.

Artikel 2

Voor een nieuw bedrijf gelden, als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie chloroform voorkomend in afvalwater dat in oppervlaktewateren wordt gebracht, de grenswaarden die overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van toepassing van de beste bestaande technieken, met dien verstande dat voor een nieuw bedrijf behorende tot een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken, die gewichtshoeveelheid en concentratie in ieder geval niet hoger is dan de in die bijlage opgenomen grenswaarde die op de betrokken bedrijfstak van toepassing is.

Artikel 3

Voor een bestaand bedrijf gelden als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie chloroform voorkomend in afvalwater dat in oppervlaktewateren wordt gebracht:

  • a. indien dat bedrijf behoort tot een van de in bijlage I genoemde bedrijfstakken: de in die bijlage voor die bedrijfstak opgenomen grenswaarde;

  • b. indien dat bedrijf niet behoort tot een in bijlage I genoemde bedrijfstak: de grenswaarden die op 31 december 1989 overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van de toepassing van de beste bestaande technieken.

Artikel 4

De wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie chloroform, bedoeld in de artikelen 2 en 3, dient ten minste te voldoen aan de in bijlage II daaraan gestelde eisen.

Artikel 5

De Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 december 1988, houdende regelen met betrekking tot grenswaarden voor chloroform (Stb. 589) wordt ingetrokken.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling grenswaarden voor chloroform in afvalwater.

's-Gravenhage, 15 april 1992

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. G. M. Alders

de achtentwintigste april 1992
De

Minister

van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I

bedrijfstak

grenswaarden gewicht (g per ton)*

concentratie (mg/l)**

1. Produktie van chloormethanen uit methanol of uit een combinatie van methanol en methaan (d.w.z. door hydrochloring van methanol, gevolgd door chlorering van methylchloride)

10

1

2. Produktie van chloormethanen dor chlorering van methaan

7,5

1

*1

a. Voor de onder 1 en 2 genoemde bedrijfstakken worden de grenswaarden voor lozing van chloroform gegeven per ton totale produktiecapaciteit van chloormethanen;

*en **

b. De grenswaarden gelden op het punt waar het chloroform bevattende afvalwater het bedrijfsterrein verlaat. In het geval dat gebruik wordt gemaakt van een procédé met open beluchting van afvalwater dat chloroform bevat, dient ook bovenstrooms van de betrokken installaties aan de grenswaarden te worden voldaan. Alle afvalstromen die verontreinigd kunnen zijn met chloroform dienen bij de beoordeling of aan de grenswaarden wordt voldaan, betrokken te zijn.

c. De grenswaarden geven de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie chloroform aan, die gemiddeld per maand mag worden geloosd. Daarbij geldt dat de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie op één dag ten hoogste twee maal de in de tabel aangegeven waarden mag bedragen.

Bijlage II

Vereisten waaraan de wijze van meting van de gewichtshoeveelheid en concentratie chloroform, bedoeld in de artikelen 2 en 3, ten minste dient te voldoen.

1. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet geschiedt op het punt waar het chloroform bevattende afvalwater het terrein van het betrokken bedrijf verlaat. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet mag geschieden op een punt dat ligt vóór het punt waar de grenswaarden gelden, indien al het van het bedrijf afkomstige water dat met de betrokken stof verontreinigd kan zijn bij die metingen in aanmerking wordt genomen en indien uit regelmatige controlemetingen blijkt dat de metingen een goed beeld geven van de hoeveelheden die worden geloosd op het punt waar de grenswaarden gelden of altijd een hogere uitkomst geven.

2. Voor de meting van de geloosde hoeveelheid afvalwater (in m3/dag) wordt een methode gehanteerd, waarvan de onnauwkeurigheid in de debietmeting kleiner is dan 10%. Dit kan door ijking worden vastgesteld.

3. De bemonstering van het afvalwater wordt zodanig uitgevoerd dat een monster wordt verkregen dat representatief is voor de geloosde totale hoeveelheid afvalwater gedurende 24 uur.

4. De frequentie van meting en bemonstering is zodanig dat een representatief beeld wordt verkregen van de concentratie en van de totale hoeveelheid chloroform die gedurende een maand wordt geloosd.

5. Het monster wordt in behandeling genomen zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd. De referentiemethode voor het meten van chloroform is gaschromatografie, toegepast na een passende monstemame en voorbehandeling van het monster. Voor concentraties lager dan 0,5 mg/l wordt daarbij uitgegaan van detectie door elektronenvangst. In dat geval ligt de bepalingsdrempel op 0,1 µg/l. Voor een concentratie hoger dan 0,5 mg/l is een bepalingsdrempel van 0,1 mg/l voldoende. Hierbij wordt onder de bepalingsdrempel verstaan de kleinste met een gegeven werkwijze in een monster kwantitatief bepaalbare hoeveelheid die nog van nul kan worden onderscheiden. De analyse moet zodanig worden uitgevoerd dat wordt voldaan aan de volgende eisen ten aanzien van de precisie en de systematische afwijking:

a. de precisie: tweemaal de waarde van de standaardafwijking van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.

b. de systematische afwijking: het verschil tussen de werkelijke waarde en de waarde van het rekenkundig gemiddelde van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.

Voor de vaststelling van de precisie en de systematische afwijking van de toegepaste meetmethode wordt gebruik gemaakt van een oplossing waarin chloroform voorkomt in nauwkeurig bekende concentraties die ten hoogste 10% mogen afwijken van tweemaal de bepalingsdrempel. Deze oplossing dient qua matrix zoveel mogelijk overeen te komen met het te onderzoeken monster. De serie meetuitkomsten, bedoeld onder a en b, bestaat uit ten minste 10 enkelvoudige meetuitkomsten.

Deze meetuitkomsten worden verkregen uit metingen, verricht nadat steeds de gehele analytische opwerking is doorlopen (volgens een gelijke procedure, door dezelfde waarnemer, met dezelfde middelen en dezelfde hulpstoffen) en onder zoveel mogelijk gelijke omstandigheden als bij de behandeling van het monster.