Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van
19 juli 1991, DGVgz/VVP/L-U-691341, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van
Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Overwegende, dat uitvoering moet worden gegeven aan de Richtlijn van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de
wetgevingen van de Lid-Staten inzake voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen
(89/398/EEG) (PbEG L 186);
Gelet op de artikelen 1, vijfde lid, 4, eerste lid, onder a en b, 5, eerste lid, onder c, 6, onder d, 8, onder a, b en c, 12 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360) en op artikel II, eerste lid, van de Wijzigingswet 1988 Warenwet (Stb.
358);
Gehoord de Adviescommissie Warenwet (advies van 19 maart 1991, nr. 14359/(3)5);
Gehoord de Raad van State (advies van 4 december 1991, nr. W13.91.0458);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van 6 april 1992, DGVgz/VVP/L-692524, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister
van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan: