Wijzigingswet Wet op het basisonderwijs (beperking rentevergoeding schoolterreinen)

[Regeling materieel uitgewerkt per 04-07-2013.]
Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-07-1999.
Geldend van 01-06-1992 t/m 03-07-2013

Wet van 21 mei 1992, houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Overgangswet WBO, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Overgangswet ISOVSO inzake beperking van de rentevergoeding voor schoolterreinen en houdende wijziging van de vergoedingen voor schoolterreinen en gebouwen in het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is wijzigingen aan te brengen in de vergoeding voor schoolterreinen in gebruik bij scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs en voor de kosten van stichting en eerste inrichting van gebouwen ten behoeve van dit onderwijs;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel V

  • 1 De artikelen 98, derde lid, van de Wet op het basisonderwijs, E 29 en E 32 van de Overgangswet WBO zoals deze luidden op 30 april 1991 blijven van toepassing op de vergoeding voor schoolterreinen in het basisonderwijs voor zover betrekking hebbend op de periode vanaf 1 augustus 1985 tot 1 mei 1991.

  • 3 De artikelen 98, derde lid, van de Wet op het basisonderwijs, E 29, tweede lid, en E 32, tweede lid, van de Overgangswet WBO, 95, derde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en E 23 van de Overgangswet ISOVSO zoals deze luidden op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van dit artikel, blijven van toepassing op de vergoeding voor schoolterreinen in het basisonderwijs onderscheidenlijk het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs voor zover betrekking hebbend op de periode vanaf 1 mei 1991 tot de datum van inwerkingtreding van dit artikel. Bij die toepassing wordt gerekend met het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Indien Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen op een ander tijdstip dan genoemd in de tweede volzin tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in afwijking van die volzin uitgegaan van een herziening van het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.

Artikel VI

De vergoeding voor een schoolterrein die voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel is aangevangen en plaatsvindt met toepassing van artikel 98, derde lid, van de Wet op het basisonderwijs, artikel E 29, E 32 of E 43 van de Overgangswet WBO, artikel 95, derde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs of artikel E 23 van de Overgangswet ISOVSO, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit artikel gewijzigd in een vergoeding ter grootte van twee-derde deel van de rente op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten, met een lineaire aflossing en, gerekend vanaf het tijdstip waarop voor het eerst een vergoeding voor het schoolterrein werd verleend, een looptijd van 40 jaar. Bij de toepassing van de eerste volzin wordt gerekend met het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen is bevoegd om in verband met de rentestand tot bijstelling van een ingevolge de tweede volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien Onze minister tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in afwijking van de tweede volzin uitgegaan van een herziening van het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.

Artikel VII

  • 1 De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende kosten van stichting en eerste stichting van een voorziening in de huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing van artikel 98, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs, artikel E32 of E43 van de Overgangswet WBO, dan wel artikel 95, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs wordt met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding voor 1 januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de op die datum nog niet vergoede noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en, gerekend vanaf 1 januari 1992, een looptijd van 60 jaar verminderd met het aantal jaren waarover reeds een vergoeding is verleend.

  • 2 De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende kosten van stichting en eerste inrichting van een voorziening in de huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing van artikel E 23 van de Overgangswet ISOVSO wordt met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding voor 1 januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening met een lineaire aflossing voor de op die datum nog niet vergoede noodzakelijk geachte kosten, welke lening 20 jaar meer bestrijkt dan de periode waarover vanaf 1 januari 1992 nog vergoeding diende te worden verleend.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste en tweede lid wordt gerekend met het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen is bevoegd om in verband met de rentestand tot bijstelling van een ingevolge de eerste volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien Onze minister tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in afwijking van de eerste volzin uitgegaan van een herziening van het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.

Artikel VIII

  • 1 De artikelen I, tweede lid, III, tweede lid, en VII van deze wet treden in werking met ingang van de eerste dag volgend op de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werken terug tot en met 1 januari 1992.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 21 mei 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

J. Wallage

Uitgegeven de zesentwintigste mei 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin