Wijzigingswet Wet op het voortgezet onderwijs, enz. (invoering basisvorming in voortgezet [...] en invoering voorbereidend beroepsonderwijs)

Geraadpleegd op 28-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-01-2003.
Geldend van 19-11-1999 t/m heden

Wet van 27 mei 1992, houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het basisonderwijs in verband met de invoering van basisvorming in het voortgezet onderwijs, de invoering van kerndoelen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs en de invoering van het voorbereidend beroepsonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat een algehele verhoging van het peil van het jeugdonderwijs noodzakelijk is;

dat het gewenst is het moment van de verplichte studie- en beroepskeuze uit te stellen;

dat het met het oog daarop gewenst is het onderwijsprogramma in de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs te moderniseren en gedeeltelijk te harmoniseren tot een basisvorming voor alle leerlingen, en kerndoelen in te voeren voor het basisonderwijs en voor de basisvorming in het voortgezet onderwijs;

dat het gewenst is het beroepsvoorbereidend karakter van het lager beroepsonderwijs te versterken;

dat het met het oog op het voorgaande gewenst is te komen tot breder samengestelde en grotere scholen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel IV. Overgangsbepalingen basisvorming

  • A

    • 1. Een school, die aansluitend op het basisonderwijs en op grond van de Experimentenwet onderwijs (Stb. 1970, 370) experimenteert, wordt met ingang van 1 augustus 1993 een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, van het schooltype waartoe de school behoorde voor de aanvang van het experiment.

    • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, vijfde lid van de Experimentenwet onderwijs kan Onze minister, op verzoek van het bevoegd gezag van een school waarvoor de termijn, bedoeld in dat artikel is verstreken, goedkeuren dat die termijn wordt verlengd tot 1 augustus 1993.

    • 3. Onze minister kan ten behoeve van een school als bedoeld in het eerste lid, met het oog op de omzetting van de school in een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, voorschriften geven omtrent de periode waarbinnen het onderwijs aan de school wordt ingericht volgens de bepalingen van de Wet op het voortgezet onderwijs, de inrichting van het onderwijs en de eindexamens. Hij kan daarbij afwijken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 22 en 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • B Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen draagt er zorg voor dat voor 1 augustus 1999 evaluatie plaats vindt van de invoering van basisvorming in het voortgezet onderwijs en van de invoering van kerndoelen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs.

Artikel V. Overgangsbepalingen voorbereidend beroepsonderwijs

  • B

    • 1. Een school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs wordt met ingang van 1 augustus 1992 een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met de afdeling die correspondeert met het onderwijs dat op 31 juli 1992 aan de school werd gegeven. Indien de school meer dan 1 afdeling wenst, verleent Onze minister hiervoor toestemming indien uit een ontwerp-leerplan en de -lesroosters voor de periode na de omzetting aannemelijk wordt, dat de school in staat is per afdeling dat leerlingen gedurende de cursus tenminste 24 wekelijkse lesuren onderwijs te geven in de voorgeschreven op het beroep gerichte vakken en indien kan worden aangetoond dat gedurende twee schooljaren voorafgaand aan 1 augustus 1991, met de gekozen afdelingen corresponderend onderwijs is verzorgd. Indien de tweede volzin toepassing vindt, zendt de school het ontwerp-leerplan en de -lesroosters voor een door Onze minister vast te stellen tijdstip aan de inspectie, bedoeld in artikel 113 of 114 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Onze minister beslist voor een door hem vast te stellen tijdstip nadat hij het advies van de inspectie ingewonnen heeft. Deze termijn kan door Onze minister worden verlengd tot uiterlijk een door hem vast te stellen tijdstip. Van deze verlenging wordt mededeling gedaan aan de school.

    • 2. Een afdeling voor individueel huishoud- en nijverheidsonderwijs wordt omgezet in een gelijksoortige afdeling voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs.

    • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kan een school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs met uitsluitend de vrije studierichting met ingang van 1 augustus 1992 een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met een van de afdelingen, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, de onderdelen h, i of j van de Wet op het voortgezet onderwijs worden. Onze minister kan afwijking van het bepaalde in de vorige volzin toestaan indien de school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs met uitsluitend de vrije studierichting door middel van een ontwerp-leerplan en de -lesroosters voor de periode na de omzetting kan aantonen dat de school in staat is voor meerdere afdelingen de leerlingen gedurende de cursus tenminste 24 wekelijkse lesuren onderwijs te geven in de voorgeschreven op het beroep gerichte vakken.

    • 4. Indien een school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs naast het overig onderwijsaanbod een vrije studierichting kent komt deze vrije studierichting niet voor omzetting naar een afdeling als bedoeld in artikel 10a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs in aanmerking.

    • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan Onze minister goedkeuren dat een school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs met uitsluitend de studierichting verzorging, met ingang van 1 augustus 1992 een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met een van de afdelingen, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, de onderdelen i of j van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt.

    • 6. Ten aanzien van een scholengemeenschap waarin een school voor lager huishoud- en nijverheidsonderwijs is opgenomen, zijn het eerste tot en met vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

  • C

    • 1. Een school voor lager technisch onderwijs, onderscheidenlijk een school voor lager landbouwonderwijs wordt met inbegrip van de daaraan verbonden afdelingen respectievelijk afdeling voor individueel onderwijs met ingang van 1 augustus 1992 een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met behoud van de afdelingen die op 31 juli 1992 op grond van de artikelen 24 en 27 van het Besluit l.b.o./l.a.v.o. (Stb. 1973, 167) aan de school waren verbonden.

    • 2. Een school voor lager economisch en administratief onderwijs wordt met ingang van 1 augustus 1992 een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met de afdelingen verkoop en administratie.

    • 3. Een school voor lager middenstandsonderwijs wordt met ingang van 1 augustus 1992 een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met een afdeling handel.

    • 4. Een school voor lager beroepsonderwijs, aangewezen op grond van artikel 24, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt met ingang van 1 augustus 1992 een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met de afdeling, bedoeld in artikel 10a, tweede lid, onderdeel p, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

    • 5. Ten aanzien van een scholengemeenschap waarin een school voor lager beroepsonderwijs is opgenomen, zijn het eerste tot en met het vierde lid van overeenkomstige toepassing.

    • 6. Een school voor individueel lager beroepsonderwijs wordt met ingang van 1 augustus 1992 een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met uitsluitend een gelijksoortige afdeling of gelijksoortige afdelingen voor individueel voorbereidend beroepsonderwijs.

  • E

    • 1. De besluiten die op grond van artikel 26 van de Wet op het voortgezet onderwijs zijn genomen, volgens de op 31 juli 1992 geldende voorschriften, blijven na 31 juli 1992 van kracht, behoudens het bepaalde in het tweede lid.

    • 2. De besluiten, bedoeld in het eerste lid, kunnen door Onze minister worden ingetrokken dan wel worden gewijzigd.

Artikel VI

  • B [Red: Vervallen.]

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, coleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 27 mei 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

J. Wallage

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de elfde juni 1992

De Minister van Justitie a.i.,

W. Kok