Bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht
A. Ministerie van Justitie
1. Uitleveringswet.
2. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
3. Artikel 7, eerste en tweede lid, en afdeling 4 van Titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de artikelen 64, derde lid, 68, tweede lid, 125, tweede lid, 156, 175, derde lid, 179, tweede lid, 235, tweede lid, en 266 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de aanvraag is toegewezen.
4. De artikelen 29, 32, eerste en tweede lid, 34, derde lid, 35, tweede lid, 37, tweede lid, 38d en 43b, van de Politiewet 1993.
5. Artikel 285 van de Faillissementswet.
6. De artikelen 41, achtste lid, 59, achtste lid, en 100 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
7. Artikel 3a, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet.
B. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
1. Artikel 9 van de Financiële-verhoudingswet.
2. Hoofdstuk 2 van de Algemene wet gelijke behandeling, met uitzondering van de artikelen 16 en 17 en de op grond van artikel 21, tweede lid, gestelde regels.
3. De artikelen 49, 167, derde lid, en 179, derde lid, van de Provinciewet.
4. De artikelen 49, 169, derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet.
5. Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, met uitzondering van beslissingen ten aanzien van de algemeen secretaris en de medewerkers
van het bureau.
C. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
1. onteigeningswet.
2. Artikel 2.1, artikel 2.2, artikel 2.3, artikel 3.7, artikel 3.30, eerste lid, aanhef, artikel 3.33, eerste lid, aanhef, artikel 3.35, eerste lid, aanhef, artikel 4.1, vijfde lid, artikel 4.2, eerste lid, voor zover niet begrepen onder artikel 8.2, eerste lid, onder f, artikel 4.2, derde lid, artikel 4.3, vierde lid, artikel 4.4, eerste lid, onder a, voor zover niet begrepen onder artikel 8.2, eerste lid, onder f, en onder b en c, artikel 4.4, derde lid, artikel 6.15, eerste lid, voor zover de herziening uitsluitend betrekking heeft op onderdelen, bedoeld in
het derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
3. De bepalingen, genoemd in artikel 20.2, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer.
4. Artikel 43 van de Wet bodembescherming, voor zover inhoudende de afwijzing van een verzoek.
5. Artikel 7 van de Wet geurhinder en veehouderij.
6. De artikelen 2.27, eerste lid, 2.34, eerste lid, met uitzondering van beroep dat wordt ingesteld door het bevoegde gezag ter zake
van het besluit waarop de verklaring of aanwijzing betrekking heeft, 5.7, eerste lid, 5.8, eerste lid, laatste volzin, 5.9, eerste lid, 5.9, zesde lid, voor zover het een aanwijzing betreft ter zake van de uitvoering
van het bepaalde krachtens artikel 5.3 en 5.24, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
E. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
1. De artikelen 36, eerste lid, 37, 44, eerste lid, 45 en 70 van de Reconstructiewet Midden-Delfland.
2. De artikelen 20 tot en met 22, 72, eerste lid, 75 en 101, derde lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.
3. De artikelen 17 en 23 van de Natuurbeschermingswet 1998.
4. Artikel 58 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
G. Ministerie van Defensie
[Red: Vervallen.]
H. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1. Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.
2. De artikelen 31 en 35 van de Wet publieke gezondheid.
3. Artikel 3, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg, alsmede artikel 6, eerste lid, van die wet voor zover dit besluit is genomen ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, van die wet of in artikel 10, eerste lid, onder c, van die wet met uitzondering van de daarin bedoelde nazorg en de daarin genoemde begeleiding,
bedoeld in artikel 77hh van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 29o tot en met 29r, 29t en 29v van de Wet op de jeugdzorg.
4. Artikel 9a van de Zorgverzekeringswet, alsmede artikel 18f, eerste lid, juncto artikel 18d of artikel 18e, van die wet, voor zover een besluit is genomen over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke
premie of de hoogte daarvan.
I. Ministerie van Financiën
1. Invorderingswet 1990, met uitzondering van de artikelen 30 en 49.
2. Kostenwet invordering rijksbelastingen, met uitzondering van artikel 7.
3. De artikelen 2, eerste lid, 3, eerste en tweede lid, 4, 9, 12, en 30 van de Wet toezicht financiële verslaggeving.
4. Artikel 30, tweede lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor
de volksverzekeringen.
J. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
J. Ministerie van Economische Zaken
-
1.
Artikel 49a, eerste lid, van de Mededingingswet, voor zover de aanvraag is afgewezen, alsmede artikel 49c, tweede lid, van die wet, voor zover de intrekking of wijziging geschiedt op de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b of c, van dat artikel.
-
2. De artikelen 9b, vierde lid, 9c, derde lid, 9d, tweede en derde lid, 9e, vijfde lid, 9f, zesde lid, 20a, derde lid, 20b, derde lid, en 20c, tweede en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998.
-
3. De artikelen 39b, derde lid, 39c, derde lid, en 39d, tweede en derde lid, van de Gaswet.
-
4. De artikelen 141a, derde lid, 141b, derde lid, en 141c, tweede en derde lid, van de Mijnbouwwet.