Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van
6 maart 1991, VVP/P U 690231, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken
en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Overwegende, dat het, mede gelet op richtlijn 85/536/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 december 1985, betreffende de besparing
van ruwe olie door het gebruik van vervangingscomponenten in benzine (PbEG L 334), laatstelijk gewijzigd door richtlijn 87/441/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen (PbEG L 238), noodzakelijk is regels te stellen ten aanzien van de samenstelling van benzine;
Overwegende dat het voorts, mede ter uitvoering van enkele onderdelen van richtlijn 85/210/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1985 betreffende de onderlinge
aanpassing van de wetgevingen van de lid-staten inzake het loodgehalte van benzine
(PbEG L 96), laatstelijk gewijzigd door richtlijn 87/416/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen (PbEG L 225), noodzakelijk is regels te stellen ten aanzien van aanduidingen betreffende
ongelode superbenzine en wenselijk is regels te stellen inzake te bezigen vermeldingen
inzake het octaangetal van benzine;
Gelet op de artikelen 1, vierde lid, 4, eerste lid, onderdelen a en b, 8, onderdelen b en c, 12 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360);
Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 19 december 1989, nr. 14 178/(47)5;
De Raad van State gehoord (advies van 21 augustus 1990, nr. W 13.91.0149);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van 8 april 1992, VVP/P-92727, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische
Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Hebben goedgevonden en verstaan: