Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-11-2003 en zichtdatum 22-11-2003.
Geldend van 15-02-2002 t/m 31-12-2003

Wet van 24 juni 1992, houdende een financiële compensatie voor langdurige militaire dienst

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een voorziening te treffen houdende een eenmalige financiële compensatie voor bepaalde groepen militairen die ten minste 5 jaar onder de wapenen zijn geweest en daarvoor in de overheidspensioenwetgeving geen vergelding ontvangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. militair: de reservist of dienstplichtige in de zin van de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen daarover vastgestelde bepalingen;

  • b. werkelijke dienst: de door de militair doorgebrachte, in de periode van 1 januari 1936 tot en met 31 december 1962 liggende werkelijke dienst in de zin van artikel A 1, eerste lid, onder i van de Algemene militaire pensioenwet, voor zover die feitelijk is doorgebracht of geacht moet worden onder de wapenen te zijn doorgebracht krachtens de Wet verbetering rechtspositie verzetsmilitairen (Stb. 1976, 19) en voor zover die ingevolge de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van de Algemene militaire pensioenwet voor pensioen geldig zou zijn;

  • c. weduwe: degene die in het tijdvak van de werkelijke dienst met de militair was gehuwd.

Artikel 2

De gewezen militair, die een werkelijke dienst aan kan wijzen van ten minste vijf jaren en voor wie geen recht of uitzicht bestaat op vergelding van die tijd met enig overheidspensioen, heeft aanspraak op een eenmalige uitkering ten bedrage van € 3403,35.

Artikel 3

Indien de in artikel 2 genoemde aanspraak in verband met het overlijden van de militair niet kan worden geëffectueerd, heeft de weduwe recht op een eenmalige uitkering, gelijk aan het bedrag dat wordt gevonden door het in dat artikel genoemde bedrag van € 3403,35 te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan dat deel van de werkelijke dienst waarin zij met de militair gehuwd is geweest en de noemer gelijk is aan de werkelijke dienst.

Artikel 4

De over de uitkering verschuldigde belasting ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 1990, 103), de Wet op de loonbelasting 1964 (Stb. 1990, 104) en premie voor de volksverzekeringen ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen (Stb. 1989, 129) komen ten laste van het Rijk.

Artikel 5

De uitkering blijft buiten beschouwing bij de verlening van bijstand ingevolge de Algemene Bijstandswet (Stb. 1973, 395) en andere, op het inkomen van de rechthebbende afgestemde publiekrechtelijke uitkeringen of verstrekkingen.

Artikel 6

Een uitkering ingevolge deze wet wordt door Onze Minister van Defensie verleend op aanvraag van de rechthebbende. De aanvraag moet en uiterlijk binnen twee jaren na de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn ontvangen.

Artikel 8

Deze wet kan worden aangehaald als: Uitkeringswet financiële compensatie langdurige militaire dienst.

Artikel 9

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 24 juni 1992

Beatrix

De Minister van Defensie,

A. L. ter Beek

Uitgegeven de veertiende juli 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin