Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2004 en zichtdatum 23-12-2024.
Geldend van 01-09-2003 t/m 31-03-2006

Besluit van 24 juni 1992, houdende regeling van Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 16 december 1991, VVP/P-U 692407, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Overwegende, dat het, gelet op richtlijn 89/686/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake persoonlijke beschermingsmiddelen (PbEG L 399), noodzakelijk is regels te stellen ten aanzien van de deugdelijke werking van persoonlijke beschermingsmiddelen;

Gelet op de artikelen 1, vierde lid, 4, eerste lid, onderdeel a, 8, onderdelen a, b en c, 11, 12, 13 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360);

Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 18 september 1991, nr. 14433/(41)5;

De Raad van State gehoord (advies van 14 april 1992, nr. W13.92.0008);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 12 juni 1992, VVP/P 921208 uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. persoonlijk beschermingsmiddel:

      • 1e. een uitrustingsstuk of -middel dat bestemd is om door een persoon te worden gedragen of vastgehouden als bescherming tegen één of meer gevaren die een bedreiging voor zijn gezondheid of zijn veiligheid kunnen vormen;

      • 2e. een geheel dat is samengesteld uit verscheidene uitrustingsstukken of -middelen die door de fabrikant onderling zijn verbonden om een persoon te beschermen tegen één of meer, mogelijk gelijktijdig optredende gevaren;

      • 3e. een uitrustingsstuk of beschermingsmiddel dat al of niet onlosmakelijk verbonden is met een niet-beschermende persoonlijke uitrusting die door een persoon wordt gedragen of vastgehouden voor het bedrijven van een bepaalde activiteit;

      • 4e. verwisselbare onderdelen van een persoonlijk beschermingsmiddel die voor de goede werking ervan onontbeerlijk zijn en die uitsluitend voor dat beschermingsmiddel worden gebruikt;

    • b. richtlijn: de richtlijn van de Raad van de Europese Economische Gemeenschappen van 21 december 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake persoonlijke beschermingsmiddelen (89/686/EEG), (PbEG L 399);

    • c. Europese Economische Ruimte: het grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;

    • d. aangewezen aangemelde instelling: een krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling;

    • e. wet: Warenwet.

  • 2 Het samen met het persoonlijk beschermingsmiddel verhandelde verbindingssysteem dat het beschermingsmiddel aan een andere, externe voorziening verbindt, ook wanneer het verbindingssysteem voor de tijdsduur dat de gebruiker aan gevaren die een bedreiging voor zijn gezondheid of veiligheid kunnen vormen, is blootgesteld, niet ononderbroken behoeft te worden gedragen of meegevoerd, wordt beschouwd als integrerend bestanddeel van het beschermingsmiddel.

  • 3 Dit besluit is niet van toepassing op:

    • a. categorieën persoonlijke beschermingsmiddelen waarvoor bij of krachtens de wet specifieke voorschriften op het gebied van de produktveiligheid zijn getroffen, die uitvoering geven aan andere richtlijnen van de Europese Gemeenschappen dan de in het eerste lid, onder c, bedoelde richtlijn alsmede wijzigingen daarvan;

    • b. de categorieën persoonlijke beschermingsmiddelen, genoemd in bijlage I van de richtlijn.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden persoonlijke beschermingsmiddelen die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften gesteld bij of krachtens dit besluit te verhandelen of te gebruiken.

  • 2 Het is verboden persoonlijke beschermingsmiddelen te verhandelen of te gebruiken, anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3 Het is verboden persoonlijke beschermingsmiddelen te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven overeenstemmingsbeoordelingsprocedures niet in acht zijn genomen.

Hoofdstuk 2. Vervaardiging

Artikel 3

Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn zodanig ontworpen, samengesteld en vervaardigd, hebben zodanige eigenschappen en zijn van zodanige vermeldingen voorzien, dat zij bij gebruik overeenkomstig hun bestemming geen gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens of voor de veiligheid van zaken, wanneer zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden. Zij voldoen aan de in bijlage II van de richtlijn opgenomen fundamentele eisen.

Artikel 4

Persoonlijke beschermingsmiddelen die voldoen aan de door Onze Minister aangewezen normen en die met inachtneming van de procedures, genoemd in artikel 5, zijn voorzien van de CE-markering, bedoeld in bijlage IV van de richtlijn, en waarvoor de EG-verklaring van overeenstemming, bedoeld in bijlage VI van de richtlijn, alsmede, indien van toepassing, de verklaring van EG-typeonderzoek, kan worden overgelegd, worden vermoed te voldoen aan het in artikel 3, tweede volzin, bepaalde.

Hoofdstuk 3. Keuring en certificering

Artikel 5

  • 1 Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn onderworpen aan een certificeringsprocedure overeenkomstig het in dit artikel bepaalde en zijn voorzien van de in bijlage IV van de richtlijn bedoelde aanduiding, houdende de CE-markering, alsmede van het identificatienummer krachtens artikel 9, eerste lid, van de richtlijn toegekend aan een aangewezen aangemelde instelling. Indien een certificeringsprocedure de afgifte van een verklaring van EG-typeonderzoek voorschrijft, is het persoonlijke beschermingsmiddel of het model van de persoonlijke beschermingsmiddelen waarop dat voorschrift betrekking heeft, gekeurd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde CE-markering wordt uitsluitend gebezigd indien:

    • a. voor het beschermingsmiddel:

      • 1e. een EG-verklaring van overeenstemming als bedoeld in bijlage VI van de richtlijn voorhanden is bij de in de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant, diens in de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde, dan wel, indien geen van beide in de Europese Economische Ruimte is gevestigd, degene die het beschermingsmiddel in de Europese Economische Ruimte op de markt brengt, en

      • 2e. een technisch dossier als bedoeld in bijlage III van de richtlijn bij één van de personen zoals aangegeven onder 1e voorhanden is, en

      • 3e. behoudens voor beschermingsmiddelen, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de richtlijn, een EG-type-onderzoekverklaring is verkregen als bedoeld in artikel 10 van de richtlijn van een aangewezen aangemelde instelling, en

    • b. de vervaardiging van het persoonlijk beschermingsmiddel geschiedt met inachtneming van één van de produktiecontrole-procedures, bedoeld in artikel 11 van de richtlijn, wanneer het een persoonlijk beschermingsmiddel betreft, dat wordt genoemd in artikel 8, vierde lid, onder a, van de richtlijn, dan wel;

    • c. wanneer het een persoonlijk beschermingsmiddel betreft dat niet wordt genoemd in artikel 8, vierde lid, onder a, van de richtlijn, voor elk vervaardigd persoonlijk beschermingsmiddel een EG-verklaring van overeenstemming als bedoeld in bijlage VI van de richtlijn voorhanden is bij de in de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant, diens in de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde, dan wel, indien geen van beide in de Europese Economische Ruimte is gevestigd, degene die het beschermingsmiddel in de Europese Economische Ruimte in de handel brengt.

  • 3 Indien persoonlijke beschermingsmiddelen uitsluitend bestemd zijn voor beroepsmatige toepassing, is het eerste lid niet van toepassing op onderdelen van de persoonlijke beschermingsmiddelen die bestemd zijn om te worden ingebouwd in persoonlijke beschermingsmiddelen of met andere onderdelen te worden samengebouwd tot één persoonlijk beschermingsmiddel, mits zij geen wezenlijk onderdeel van persoonlijke beschermingsmiddelen zijn die voor de goede werking ervan onmisbaar zijn, en op de samenstellingen dit besluit van toepassing is.

  • 4 Indien bij de vervaardiging geharmoniseerde normen niet of slechts gedeeltelijk zijn toegepast, of wanneer die normen ontbreken, wordt in de verklaring van de aangewezen aangemelde instelling de overeenstemming met de fundamentele eisen met inachtneming van de procedure van artikel 10, vierde lid, onder a, tweede gedachtestreepje en b, tweede gedachtestreepje, van de richtlijn, vermeld.

  • 5

    • a. Indien de fabrikant, diens in Nederland gevestigde gevolmachtigde, dan wel, indien geen van beiden in Nederland zijn gevestigd, degene die het persoonlijke beschermingsmiddel in Nederland op de markt brengt, voornemens is aan het model van een persoonlijke beschermingsmiddel of aan te vervaardigen en in de handel te brengen persoonlijke beschermingsmiddelen waarvoor een verklaring van typeonderzoek is afgegeven, wijzigingen aan te brengen, stelt hij de aangewezen aangemelde instelling die de verklaring van EG-typeonderzoek heeft afgegeven hiervan onverwijld in kennis.

    • b. De in onderdeel a bedoelde aangewezen aangemelde instelling beoordeelt de wijzigingen en deelt de genoemde persoon mede of de typeonderzoekverklaring voor het aldus gewijzigde persoonlijke beschermingsmiddel geldig is.

    • c. Indien de in onderdeel a bedoelde aangewezen aangemelde instelling van oordeel is dat de verklaring van EG-typeonderzoek voor het gewijzigde persoonlijke beschermingsmiddel niet geldig is, moet dit persoonlijke beschermingsmiddel aan een EG-typeonderzoek worden onderworpen.

Artikel 6

  • 1 De in artikel 5, eerste lid, bedoelde aanduiding en het in dat lid bedoelde identificatienummer zijn duidelijk leesbaar en onuitwisbaar op het persoonlijke beschermingsmiddel, dan wel, indien de kenmerken van het persoonlijke beschermingsmiddel dit onmogelijk maken, op de verpakking aangebracht.

  • 2 Ten aanzien van persoonlijke beschermingsmiddelen mogen geen vermeldingen, voorstellingen of aanduidingen worden gebezigd welke met de in artikel 5, eerste lid, bedoelde aanduiding kunnen worden verward. Op de persoonlijke beschermingsmiddelen mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

Artikel 6a

Een EG-typeonderzoekverklaring wordt door de aangewezen aangemelde instelling die haar heeft afgegeven ingetrokken indien de fundamentele eisen van bijlage II van de richtlijn zodanig zijn gewijzigd dat het model niet aan de gewijzigde eisen voldoet.

Hoofdstuk 4. Verkeer en gebruik

Artikel 6b

  • 1 Degene die een persoonlijk beschermingsmiddel verhandelt of gebruikt zorgt er voor dat dit in goede staat van onderhoud verkeert.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op degene die een persoonlijk beschermingsmiddel voorhanden heeft dat hetzij is afgekeurd, hetzij onklaar gemaakt, hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik bestemd is.

Artikel 6c

Artikel 2 is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar)beurzen, exposities en bij demonstraties van persoonlijke beschermingsmiddelen die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat ze niet in overeenstemming zijn met dit besluit en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde in overeenstemming zijn gebracht met dit besluit. Bij demonstraties zijn alle passende veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van de mens te waarborgen.

Hoofdstuk 5. Aangewezen instellingen

Artikel 6d

  • 1 Als aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen een instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

    • c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;

    • d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

    • e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde persoonlijke beschermingsmiddelen en de onderzochte kwaliteitssystemen afdoende te identificeren;

    • f. naar behoren functioneert.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid komen voor een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking instellingen die ten minste voldoen aan de in bijlage V van de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 6e

De instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.

Artikel 6f

  • 1 Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.

  • 2 Indien een instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de instelling de gegevens, bedoeld in artikel 6d, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.

Artikel 6g

  • 1 Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 6d, eerste lid, dan wel in geval van artikel 6d, tweede lid, tevens van bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria dan wel voorwaarden te ondergaan.

  • 2 Een aanwijzing kan worden geweigerd, dan wel worden gewijzigd of ingetrokken, indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften. Een aanwijzing kan worden ingetrokken indien de instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar geen werkzaamheden, waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7

  • 1 Het Redding- en Zwemvestenbesluit (Warenwet) (Stb. 1982, 469) wordt ingetrokken.

  • 2 Het Helmenbesluit (Warenwet) (Stb. 1975, 517) wordt ingetrokken.

Artikel 9

  • 1 Een wijziging van een van de bijlagen van de richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, treedt voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2 De vaststelling of wijziging van specifieke voorschriften als bedoeld in artikel 1, derde lid, onder a, wordt door Onze Minister bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant. Hij vermeldt daarbij met ingang van welke datum deze voorschriften of de wijzigingen daarvan worden toegepast met betrekking tot welke persoonlijke beschermingsmiddelen.

Artikel 10

Dit besluit kan worden aangehaald als Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen.

Artikel 11

  • 1 De artikelen 3 en 5 zijn niet van toepassing op persoonlijke beschermingsmiddelen die voldoen aan de wettelijke voorschriften zoals die luidden op 24 augustus 1993 en die voor 1 juli 1995 in de handel zijn gebracht en in gebruik genomen en voor die datum niet zijn voorzien van de CE-markering.

  • 2 Met betrekking tot persoonlijke beschermingsmiddelen als bedoeld in het eerste lid, waarop dit besluit niet wordt toegepast en waarop ingevolge een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die persoonlijke beschermingsmiddelen gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende Nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage, 24 juni 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

H. J. Simons

Uitgegeven de dertigste juli 1992

De Minister van Justitie a.i.,

J. G. M. Alders