Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van
16 december 1991, VVP/P-U 692407, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van
Economische Zaken, Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister
van Verkeer en Waterstaat;
Overwegende, dat het, gelet op richtlijn 89/686/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1989 betreffende de onderlinge
aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake persoonlijke beschermingsmiddelen
(PbEG L 399), noodzakelijk is regels te stellen ten aanzien van de deugdelijke werking
van persoonlijke beschermingsmiddelen;
Gelet op de artikelen 1, vierde lid, 4, eerste lid, onderdeel a, 8, onderdelen a, b en c, 11, 12, 13 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360);
Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 18 september 1991, nr. 14433/(41)5;
De Raad van State gehoord (advies van 14 april 1992, nr. W13.92.0008);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van 12 juni 1992, VVP/P 921208 uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van
Economische Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister
van Verkeer en Waterstaat;
Hebben goedgevonden en verstaan: