Warenwetbesluit machines

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2013 en zichtdatum 01-04-2013.
Geldend van 01-01-2012 t/m 18-02-2016

Besluit van 30 juni 1992 houdende regelen betreffende de veiligheid van machines

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 13 december 1991, VVP/P-U 692408, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Overwegende, dat het, gelet op richtlijn 89/392/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1989, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-staten betreffende machines (PbEG L 183) en richtlijn 91/368/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1991 tot wijziging van richtlijn 89/392/EEG (PbEG L 198), noodzakelijk is regels te stellen ten aanzien van de veiligheid van machines;

Gelet op de artikelen 4, eerste lid, onderdeel a, 8, onderdelen a, b en c, 11, 12, 13 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360);

Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 18 september 1991, nr 14403/(41)5;

De Raad van State gehoord (advies van 14 april 1992, nr. W13.92.0006);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 12 juni 1992, VVP/P 921207, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aangewezen aangemelde instelling: krachtens artikel 7a van de wet in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling, dan wel een door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in het kader van de richtlijn aangewezen en bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instelling;

  • aangewezen instelling: krachtens artikel 7a van de wet aangewezen instelling;

  • drager: een deel van een hijs- en hefwerktuig voor beroepsmatig personenvervoer, waarop personen of goederen zich bevinden om naar boven of beneden te worden gebracht;

  • essentiële gezondheids- en veiligheidseisen: bepalingen betreffende het ontwerp en de bouw van machines om te zorgen voor een hoog niveau van de veiligheid of gezondheid van de mens en, in voorkomend geval, van huisdieren en de veiligheid van zaken en, indien van toepassing, de bescherming van het milieu, als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn;

  • essentiële gezondheids- en veiligheidseisen voor de bescherming van het milieu: bepalingen betreffende het ontwerp en de bouw van machines als bedoeld in afdeling 2.4 van bijlage I bij Richtlijn 2006/42/EG;

  • Europese Economische Ruimte: grondgebied waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is;

  • fabrikant: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een machine of niet voltooide machine, ontwerpt of produceert, voor eigen gebruik of ten einde haar onder zijn eigen naam of merk in de handel te brengen of, bij gebreke aan een dergelijke persoon, de natuurlijke of rechtspersoon die een machine of niet voltooide machine in de handel brengt of in bedrijf stelt;

  • gemachtigde: in de Europese Economische Ruimte gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die schriftelijk door de fabrikant is gemachtigd om namens hem alle of een deel van de in dit besluit bedoelde verplichtingen te vervullen;

  • hijs- en hefwerktuig voor beroepsmatig personenvervoer: een tijdelijk opgestelde machine die bepaalde stopplaatsen bedient, met behulp van een drager die ten opzichte van het horizontale vlak meer dan 15 graden hellend geleid beweegt of op een andere manier een vaste baan volgt, en bestemd is voor het vervoer van:

    • a. werknemers of daarmee gelijkgestelde personen;

    • b. werknemers of daarmee gelijkgestelde personen en goederen;

    • c. alleen goederen indien de drager toegankelijk is, dat wil zeggen een persoon de drager zonder probleem kan betreden en de drager is uitgerust met bedieningsapparatuur in de drager of binnen bereik van een persoon in de drager;

  • hijs- of hefgereedschappen: stroppen en hun onderdelen of niet vast met de hijs- of hefmachine verbonden onderdelen of uitrustingsstukken voor het hijsen of heffen van een last, dat tussen de machine en de last of op de last zelf wordt aangebracht, dan wel bestemd is om een integrerend deel van de last uit te maken, en dat afzonderlijk in de handel wordt gebracht;

  • hijskraan: hijswerktuig, dat is ingericht en bestemd voor het verplaatsen van vrij-hangende lasten door middel van mechanische aandrijving;

  • inbedrijfstelling: eerste gebruik in de Europese Economische Ruimte van een machine overeenkomstig het gebruiksdoel;

  • in de handel brengen: voor het eerst tegen vergoeding of gratis in de Europese Economische Ruimte ter beschikking stellen van een machine of een niet voltooide machine met het oog op de distributie of het gebruik ervan;

  • kettingen, kabels en banden: kettingen, kabels en banden die zijn ontworpen en geproduceerd voor hijs- of hefdoeleinden als onderdeel van hijs- of hefmachines of van hijs- of hefgereedschap;

  • machine:

    • a. samenstel, voorzien van of bestemd om te worden voorzien van een aandrijfsysteem,maar niet op basis van rechtstreeks gebruikte menselijke of dierlijke spierkracht, van onderling verbonden onderdelen of componenten waarvan er ten minste één kan bewegen, en die samengevoegd worden voor een bepaalde toepassing;

    • b. samenstel als bedoeld onder a, waarvan slechts de componenten voor de montage op de plaats van gebruik of voor de aansluiting op kracht- of aandrijfbronnen ontbreken;

    • c. samenstel als bedoeld onder a of b, dat gereed is voor montage en dat in de desbetreffende staat alleen kan functioneren na montage op een vervoermiddel of montage in een gebouw of bouwwerk;

    • d. samenstellen van machines als bedoeld onder a, b of c, of niet voltooide machines die om tot hetzelfde resultaat te komen zodanig zijn opgesteld en worden bestuurd dat zij als één geheel functioneren;

    • e. samenstel van onderling verbonden onderdelen of componenten waarvan er ten minste één kan bewegen en die in hun samenhang bestemd zijn voor het heffen van lasten en die uitsluitend rechtstreeks aangedreven worden door menselijke spierkracht;

    • f. verwisselbaar uitrustingsstuk;

    • g. veiligheidscomponent;

    • h. hijs- en hefgereedschappen;

    • i. kettingen, kabels en banden;

    • j. verwijderbare mechanische overbrengingsinrichting;

    • k. machine als bedoeld onder a tot en met j, die onroerend is;

    • l. hijskraan die onroerend is;

  • niet voltooide machine:

    • a. samenstel, zoals een aandrijfsysteem, dat bijna een machine vormt, maar dat niet zelfstandig een bepaalde toepassing kan realiseren, en slechts bedoeld is om te worden ingebouwd in of te worden samengebouwd met een of meer machines of andere niet voltooide machines of uitrusting, tot een machine;

    • b. niet voltooide machine als bedoeld onder a, die onroerend is;

  • richtlijn: richtlijn nr. 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van richtlijn 95/16/EG (PbEU L 157);

  • veiligheidscomponent: component die is opgenomen in bijlage V bij de richtlijn of een component:

    • a. die een veiligheidsfunctie vervult;

    • b. die afzonderlijk in de handel wordt gebracht;

    • c. waarvan het niet of verkeerd functioneren de veiligheid van personen in gevaar brengt, en

    • d. die niet nodig is voor de werking van de machine of die door gewone componenten kan worden vervangen om de machine te doen werken;

  • verwijderbare mechanische overbrengingsinrichting:

    • a. verwijderbaar onderdeel dat is bestemd voor krachtoverbrenging van een aandrijfmachine of trekker naar de eerste vaste aslager van de aangedreven machine;

    • b. een onderdeel als bedoeld onder a, inclusief de afscherming, indien dit onderdeel met de afscherming in de handel wordt gebracht;

  • verwisselbaar uitrustingsstuk: een inrichting die na inbedrijfstelling van een machine of trekker door de bediener zelf hieraan wordt gekoppeld om deze een andere of bijkomende functie te geven, voor zover deze inrichting geen gereedschap is;

  • wet: de Warenwet;

  • wijziging: een wijziging van een hijs- en hefwerktuig voor beroepsmatig personenvervoer, anders dan de wijzigingen in de vorm van uitbreidingen of varianten van het hijs- en hefwerktuig, waarvoor de afgegeven EG-verklaring van overeenstemming geldt.

Artikel 1a

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op:

    • a. veiligheidscomponenten die bestemd zijn om identieke componenten te vervangen en die geleverd zijn door de fabrikant van de oorspronkelijke machine;

    • b. specifiek voor kermissen of amusementsparken bestemd materieel;

    • c. machines die speciaal zijn ontworpen of in bedrijf zijn gesteld voor nucleaire doeleinden en waarvan een defect uitstoot van radioactiviteit tot gevolg kan hebben;

    • d. wapens, met inbegrip van vuurwapens;

    • e. landbouw- en bosbouwtrekkers voor de risico’s die vallen onder richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan en tot intrekking van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad (PbEU L171), met uitzondering van de machines die op deze voertuigen zijn aangebracht;

    • f. motorvoertuigen en hun aanhangwagens die vallen onder richtlijn 70/156/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L42), met uitzondering van de machines die op deze voertuigen zijn aangebracht;

    • g. voertuigen die vallen onder richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad (PbEU L124), met uitzondering van de machines die op deze voertuigen zijn aangebracht;

    • h. motorvoertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor wedstrijden;

    • i. vervoermiddelen voor het vervoer door de lucht, over het water of over spoornetten, met uitzondering van de machines die op deze vervoermiddelen zijn aangebracht;

    • j. zeeschepen, mobiele offshore-eenheden en machines die aan boord van deze schepen of eenheden zijn geïnstalleerd;

    • k. machines die specifiek voor militaire of politiële doeleinden zijn ontworpen en geproduceerd;

    • l. machines die specifiek zijn ontworpen en gebouwd voor onderzoeksdoeleinden voor tijdelijk gebruik in laboratoria;

    • m. mijnliften;

    • n. machines voor het verplaatsen van kunstenaars tijdens een optreden;

    • o. de volgende elektrische en elektronische apparatuur, voor zover deze valt onder richtlijn 2006/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (gecodificeerde versie) (PbEU L374):

      • 1°. huishoudelijke apparaten die voor privégebruik zijn bestemd;

      • 2°. audio- en videoapparatuur;

      • 3°. apparatuur die wordt gebruikt in de informatietechnologie;

      • 4°. gewone kantoormachines;

      • 5°. schakelmaterieel en besturingsapparatuur voor laagspanning;

      • 6°. elektromotoren;

    • p. de volgende hoogspanningsinstallaties:

      • schakelmaterieel en besturingsapparatuur;

      • 2°. transformators.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden machines en niet voltooide machines die niet voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld in de handel te brengen of in bedrijf te stellen.

  • 2 Het is verboden machines in de handel te brengen of in bedrijf te stellen anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

  • 3 Het is verboden machines en niet voltooide machines in de handel te brengen of in bedrijf te stellen anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

  • 4 Het is verboden machines en niet voltooide machines in de handel te brengen of in bedrijf te stellen, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven overeenstemmings-, beoordelings- of keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 5 Het is verboden hijskranen en hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer te verhandelen of te gebruiken, indien de bij of krachtens dit besluit voorgeschreven keuringsprocedures niet in acht zijn genomen.

  • 6 Het is verboden hijskranen en hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer te verhandelen of te gebruiken anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot het voorhanden zijn van documenten.

Artikel 2a

Besluiten bedoeld in de artikelen 21, eerste en tweede lid, en 30 van de wet die betrekking hebben op machines worden onverwijld door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekendgemaakt in de Staatscourant dan wel op andere passende wijze.

Hoofdstuk 2. Vervaardiging

Artikel 3

  • 1 De fabrikant of diens gemachtigde draagt er zorg voor dat machines zodanig zijn ontworpen, samengesteld en vervaardigd, zodanige eigenschappen hebben en van zodanige vermeldingen zijn voorzien, dat zij geen gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens en, in voorkomend geval, huisdieren of de veiligheid van zaken, wanneer zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig hun bestemming of in redelijkerwijs voorzienbare omstandigheden worden gebruikt.

  • 2 Indien op grond van de richtlijn van toepassing, draagt de fabrikant of diens gemachtigde er tevens zorg voor dat machines zodanig zijn ontworpen, samengesteld en vervaardigd, zodanige eigenschappen hebben en van zodanige vermeldingen zijn voorzien, dat zij geen gevaar opleveren voor het milieu, indien zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig hun bestemming of in redelijkerwijs voorzienbare omstandigheden worden gebruikt.

Artikel 3a

  • 1 De fabrikant of diens gemachtigde:

    • a. zorgt dat de machine voldoet aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen;

    • b. zorgt dat het technisch dossier beschikbaar is en voldoet aan bijlage VII, onder A, bij de richtlijn;

    • c. verstrekt de noodzakelijke informatie, waaronder in ieder geval de gebruiksaanwijzing;

    • d. stelt de EG-verklaring van overeenstemming op die voldoet aan bijlage II, deel 1, onder A, bij de richtlijn en zorgt dat deze de machine vergezelt;

    • e. brengt de CE-markering, bedoeld in artikel 6, op de machine aan, alvorens een machine in de handel te brengen of in bedrijf te stellen.

  • 2 De fabrikant of diens gemachtigde beschikt over of heeft toegang tot de middelen die nodig zijn om zich ervan te vergewissen dat de machine voldoet aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen.

  • 3 Indien op machines naast dit besluit ook andere besluiten, die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, van toepassing zijn, wordt door deze markering aangegeven dat de machines ook aan die andere besluiten voldoen.

  • 4 Indien de fabrikant of diens gemachtigde op grond van de in het derde lid bedoelde andere besluiten gedurende een overgangsperiode de toe te passen regeling kan kiezen, wordt door de CE-markering uitsluitend aangegeven dat de machine in overeenstemming is met de bepalingen van de door de fabrikant of diens gemachtigde toegepaste regelingen.

  • 5 De verwijzingen naar de toegepaste regelingen, zoals in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, worden in de EG-verklaring van overeenstemming vermeld.

Artikel 3b

  • 1 De fabrikant of diens gemachtigde vergewist zich, alvorens een niet voltooide machine in de handel te brengen, ervan dat:

    • a. de technische documenten, zoals beschreven in bijlage VII, onder B, bij de richtlijn, worden opgesteld;

    • b. de montagehandleiding, zoals beschreven in bijlage VI bij de richtlijn, wordt opgesteld;

    • c. de inbouwverklaring, zoals beschreven in bijlage II, deel 1, onder B, bij de richtlijn, wordt opgesteld.

  • 2 De fabrikant of diens gemachtigde voegt de montagehandleiding en de inbouwverklaring bij de niet voltooide machine totdat de inbouw is geschied, en zorgt dat deze vervolgens deel uitmaken van het technische dossier van de voltooide machine.

Artikel 3c

De CE-markering wordt niet aangebracht op machines, waarop dit besluit niet van toepassing is, tenzij de CE-markering op grond van een ander besluit mag worden aangebracht.

Artikel 4

Machines die voldoen aan de door Onze Minister die het aangaat aangewezen normen, en die met inachtneming van de procedures, genoemd in artikel 5, voorzien zijn van de in bijlage III van de richtlijn bedoelde aanduiding houdende de CE-markering en vergezeld gaan van de in bijlage II, punt A, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, bestaande uit de in die bijlage aangegeven onderdelen voor zover deze van toepassing zijn, worden vermoed te voldoen aan de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen.

Hoofdstuk 3. Keuring en certificering

Artikel 5

  • 1 De CE-markering wordt uitsluitend op de machine aangebracht, indien de fabrikant of diens gemachtigde:

    • a. voor machines die niet worden genoemd in bijlage IV bij de richtlijn, de procedure, bedoeld in bijlage VIII bij de richtlijn, toepast;

    • b. voor machines die worden genoemd in bijlage IV bij de richtlijn en die zijn vervaardigd met inachtneming van de normen, bedoeld in artikel 4, indien deze normen alle van toepassing zijnde essentiële veiligheids- en gezondheidseisen betreffen:

      • 1°. de procedure, bedoeld in bijlage VIII bij de richtlijn, toepast;

      • 2°. de procedure, bedoeld in bijlage IX bij de richtlijn, toepast en de maatregelen, bedoeld in bijlage VIII, punt 3, bij de richtlijn, neemt; of

      • 3°. de procedure, bedoeld in bijlage X bij de richtlijn, toepast;

    • c. voor machines die worden genoemd in bijlage IV bij de richtlijn en die niet of slechts ten dele zijn vervaardigd met inachtneming van de normen, bedoeld in artikel 4, of die zijn vervaardigd met inachtneming van dergelijke normen terwijl op het moment van vervaardiging van de machines deze normen niet alle van toepassing zijnde essentiële veiligheids- en gezondheidseisen betreffen:

      • 1°. de procedure, bedoeld in bijlage IX bij de richtlijn, toepast en de maatregelen, bedoeld in bijlage VIII, punt 3, bij de richtlijn, neemt; of

      • 2°. de procedure, bedoeld in bijlage X bij de richtlijn, toepast.

  • 2 De kosten verbonden aan het afgeven van een verklaring van EG- typeonderzoek of van een goedkeuring van het kwaliteitborgingssysteem zijn voor rekening van de fabrikant.

  • 6 De kosten verbonden aan het afgeven van een verklaring van EG-typeonderzoek of van een goedkeuring van het kwaliteitborgingssysteem zijn voor rekening van de fabrikant.

Artikel 5a

  • 1 De fabrikant of diens gemachtigde die voornemens is aan het model van de machine of aan te vervaardigen en in de handel te brengen machines, waarvoor door een aangewezen aangemelde instelling een verklaring van EG-typeonderzoek is afgegeven, wijzigingen aan te brengen, stelt deze instelling hiervan onverwijld in kennis.

  • 2 De aangewezen aangemelde instelling beoordeelt de wijzigingen en bevestigt de geldigheid van de bestaande verklaring van EG-typeonderzoek of stelt een nieuwe verklaring op als de overeenstemming met de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen of met de gebruiksvoorwaarden van het type door de wijzigingen in het geding kan komen. Artikel 5, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1 De in artikel 5 bedoelde aanduiding wordt duidelijk leesbaar en onuitwisbaar op de machine aangebracht, overeenkomstig de bijlagen I, punt 1.7.3, en III van de richtlijn.

  • 2 Ten aanzien van machines mogen geen vermeldingen, vaststellingen of aanduidingen worden gebezigd, welke met de in artikel 5 bedoelde aanduiding kunnen worden verward. Op de machines mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

Artikel 6a

  • 1 Indien een aangewezen aangemelde instelling vaststelt dat de fabrikant niet of niet langer aan de toepasselijke eisen van dit besluit voldoet of dat geen verklaring van EG-typeonderzoek of goedkeuring van het kwaliteitsborgingssysteem verleend had mogen worden, schort zij de verleende verklaring of goedkeuring op, dan wel trekt zij deze in of verbindt zij daar beperkingen aan, tenzij de naleving van de eisen is gewaarborgd door de toepassing van passende corrigerende maatregelen van de fabrikant.

  • 2 Indien de verklaring of goedkeuring wordt opgeschort, beperkt of ingetrokken of indien het nodig kan zijn dat Onze Minister die het aangaat maatregelen neemt, stelt de aangewezen aangemelde instelling Onze Minister die het aangaat daarvan onverwijld in kennis.

Hoofdstuk 4. Verkeer en gebruik

Artikel 6c

Artikel 2, eerste tot en met vierde lid, is niet van toepassing op het tentoonstellen en demonstreren op (jaar)beurzen, exposities en bij demonstraties van machines of niet voltooide machines die niet in overeenstemming zijn met dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat zij niet in overeenstemming zijn met dit besluit en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde in overeenstemming zijn gebracht met dit besluit. Bij demonstraties zijn alle passende veiligheidsmaatregelen genomen om de bescherming van de mens te waarborgen.

Artikel 6d

  • 1 Een hijskraan met een bedrijfslast die gelijk is aan of hoger is dan twee ton wordt ten minste eenmaal per 12 maanden gekeurd. In aanvulling daarop wordt een mobiele kraan of torenkraan, die behoort tot een bij ministeriële regeling omschreven categorie, ten hoogste 24 maanden na de eerste ingebruikneming en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste vierentwintig maanden gekeurd. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aangewezen instelling kan verlangen dat een mobiele of torenkraan in geval van door haar geconstateerde ernstige gebreken, na een kortere termijn dan de termijnen, genoemd in de eerste en tweede volzin, wordt onderzocht op de staat van veiligheid.

  • 2 De periodieke keuring, bedoeld in het eerste lid, vindt ten hoogste een maand na het verstrijken van de genoemde periode plaats indien degene die de keuring uitvoert dit uit oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk acht.

  • 3 De keuring bedoeld in het eerste lid, eerste zin, wordt uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling. In afwijking daarvan wordt de keuring bedoeld in het eerste lid, tweede zin, van een mobiele kraan of torenkraan uitgevoerd door een aangewezen instelling.

  • 4 De certificaathouder verstrekt de deskundige, Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling, desgevraagd kosteloos alle informatie die nodig is voor de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens dit artikel.

Artikel 6e

  • 1 De deskundige, bedoeld in artikel 6d, derde lid, eerste zin, Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling, geeft op verzoek een certificaat van goedkeuring af wanneer hij respectievelijk zij heeft vastgesteld dat de hijskraan, bedoeld in artikel 6d, voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, en de afhandeling van het verzoek.

  • 3 De kosten van het afgeven van een certificaat van goedkeuring zijn voor rekening van de verzoeker tot afgifte van het certificaat.

Artikel 6ea

  • 1 De afgifte van een certificaat van goedkeuring, als bedoeld in artikel 6e, wordt geweigerd indien de verzoeker niet heeft voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

  • 2 Een certificaat van goedkeuring kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de deskundige, bedoeld in artikel 6d, derde lid, eerste zin, Onze Minister of, indien Onze Minister een aangewezen instelling heeft aangewezen, deze instelling, bij het afgeven van het certificaat redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij respectievelijk zij het certificaat niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet, zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de certificaathouder verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten en omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de houder bekend was of kon zijn;

    • c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt; of

    • d. indien de certificaathouder met zijn werkzaamheden, voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij die werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

Artikel 6f

  • 1 In de nabijheid van een hijskraan als bedoeld in artikel 6d, eerste lid, bevindt zich een kraanboek. In dit boek zijn in ieder geval de resultaten van de op grond van artikel 6d uitgevoerde keuringen op adequate wijze vermeld.

  • 2 Op het certificaat van goedkeuring wordt de datum van keuring vermeld, alsmede gegevens betreffende de identificatie van de hijskraan. Het certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan bevindt zich in de nabijheid van de hijskraan.

  • 3 Het kraanboek en het certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 25 van de wet.

Artikel 6fa

  • 1 Hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer worden na elke montage op een nieuwe arbeidsplaats en vervolgens telkens na verloop van ten hoogste zes maanden, op de arbeidsplaats door een aangewezen instelling gekeurd.

  • 2 Hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer worden voor de ingebruikneming na elke herstelling of wijziging op de arbeidsplaats door een aangewezen instelling gekeurd.

  • 3 Bij de keuringen wordt getoetst of voldaan is aan de voor het desbetreffende hijs- en hefwerktuig geldende vervaardigingsvoorschriften, bedoeld in artikel 3. Indien uit de keuring blijkt dat wordt voldaan aan de voor het desbetreffende hijs- of hefwerktuig geldende vervaardigingsvoorschriften, bedoeld in artikel 3, geeft de aangewezen instelling een certificaat van goedkeuring af. Op dit certificaat wordt tevens de herkeuringstermijn aangegeven. Het certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan bevindt zich in de nabijheid van het desbetreffende hijs- of hefwerktuig.

  • 4 Als blijk van goedkeuring brengt de aangewezen instelling op een duidelijke zichtbare plaats op het desbetreffende hijs- of hefwerktuig een kenmerk aan waarop tevens de herkeuringstermijn, welke volgt uit het eerste lid, wordt aangegeven.

  • 5 In de nabijheid van het hijs- of hefwerktuig voor beroepsmatig personenvervoer bevindt zich het hijs- en hefwerktuigboek. In dit boek zijn in ieder geval de resultaten van de uitgevoerde keuringen op adequate wijze vermeld.

Hoofdstuk 5. Aangewezen instelling op verzoek

Artikel 6g. Criteria voor aanwijzing

  • 1 Als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling kan worden aangewezen de instelling die:

    • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

    • b. onafhankelijk is;

    • c. beschikt over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren te kunnen vervullen;

    • d. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden, naar behoren vastgelegd kunnen worden. Aan de hand van deze gegevens zijn de gekeurde en gecertificeerde machines afdoende te identificeren;

    • e. verzekerd is tegen wettelijke aansprakelijkheid voor de risico's die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij aangewezen wil worden;

    • f. een overeenkomst heeft gesloten met de in voorkomend geval aanwezige beheerstichting die de krachtens dit besluit geregelde certificatieschema’s beheert; en

    • g. naar behoren functioneert.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid komt voor aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling slechts in aanmerking de instelling die ten minste voldoet aan de in bijlage VII bij de richtlijn neergelegde voorwaarden.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 6h. De aanvraag tot aanwijzing

  • 1 De instelling, bedoeld in artikel 6g, dient de aanvraag tot aanwijzing in bij Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 De instelling doet de aanvraag vergezellen van een beoordeling door de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht, waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria, genoemd in artikel 6g, eerste lid, en, in geval van artikel 6g, tweede lid, van een bewijs dat is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in dat lid.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de indiening van de aanvraag, de beoordeling, het bewijs, bedoeld in het tweede lid, en de afhandeling van de aanvraag.

  • 4 De kosten van de beoordeling en het bewijs, bedoeld in het tweede lid, zijn voor rekening van de aanvragende instelling.

Artikel 6i. De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een aanwijzing

  • 1 Een aanwijzing als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling wordt geweigerd indien:

    • a. de aanvragende instelling niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6g of 6h; of

    • b. ten hoogste twaalf maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag, sprake was van een weigering om de aanvragende instelling aan te wijzen als aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling dan wel van een intrekking van een aanwijzing en de weigering of intrekking is geschied op grond van aan de aanvragende instelling toe te rekenen feiten of omstandigheden.

  • 2 De aanvraag wordt in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, eerst in behandeling genomen nadat twaalf maanden, te rekenen vanaf de dag direct na de datum van de weigering respectievelijk van de intrekking, zijn verstreken.

  • 3 Een aanwijzing kan worden geschorst, ten nadele van de aangewezen instelling of aangemelde aangewezen instelling worden gewijzigd of ingetrokken:

    • a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de aanwijzing redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan hij de aanwijzing niet of alleen met voorschriften, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet zou hebben gegeven;

    • b. op grond van door de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling verstrekte onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden, mits de onjuistheid daarvan aan de instelling bekend was of kon zijn;

    • c. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling niet meer voldoet aan het bij of krachtens artikel 6g bepaalde;

    • d. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling gedurende een aaneengesloten periode van twee jaren geen werkzaamheden waarvoor zij is aangewezen, heeft uitgevoerd; of

    • e. indien de aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling haar wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt of de taken waarvoor zij is aangewezen, niet meer naar behoren uitvoert.

Artikel 6j. Periodieke controle van een aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling

  • 1 Tijdens de looptijd van de aanwijzing stelt Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid periodiek vast of de instelling:

    • a. nog voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 6g; en

    • b. haar wettelijke verplichtingen naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren uitvoert.

  • 2 Ten behoeve van de periodieke vaststelling laat Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht een beoordeling ter zake doen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de periodieke vaststelling en de beoordeling.

  • 4 De kosten van de beoordeling zijn voor rekening van de aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling.

Artikel 6ja. Verstrekken van gegevens

  • 1 De aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling verstrekken de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht desgevraagd kosteloos alle informatie die deze nodig heeft bij de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens artikel 6j.

  • 2 Bij ministeriele regeling worden nadere regels gesteld betreffende het kosteloos verstrekken van gegevens en inlichtingen door een aangewezen instelling of aangewezen aangemelde instelling aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of de toezichthouder respectievelijk door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of de toezichthouder aan de in het eerste lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie, een aangewezen instelling of een aangewezen aangemelde instelling, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taken.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6l

Instellingen die op het tijdstip waarop artikel II, eerste, derde en vierde lid, van de Wet van 1 november 2001 tot wijziging van de Warenwet met het oog op de incorporatie van productveiligheidsvoorschriften uit de Wet op de gevaarlijke werktuigen, zulks onder intrekking van deze wet en de Stoomwet (Stb. 557) in werking treedt, door Onze Minister krachtens artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn aangewezen om de keuringen, bedoeld in artikel 6d, uit te voeren, worden aangemerkt als aangewezen instellingen.

Artikel 7

Een wijziging van een van de bijlagen van de richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, treedt voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 7a. Certificaat van goedkeuring

Een certificaat van goedkeuring, afgegeven op grond van de wet, en geldend op dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395 wordt geacht te zijn afgegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van evengenoemd besluit, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6d en 6ea.

Artikel 7b. Aangewezen (aangemelde) instelling op verzoek

  • 1 De aanwijzing als aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling op verzoek, afgegeven op grond van de wet, en geldend op de dag, voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395 worden geacht te zijn gegeven met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van evengenoemd besluit.

  • 2 Onverminderd het derde en zesde lid, vervalt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, van rechtswege vierentwintig maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de betrokken instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6g, derde lid.

  • 3 De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, met een vervaldatum, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum, vervalt van rechtswege op de oorspronkelijke vervaldatum, tenzij de betrokken instelling binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6g, derde lid, en voorafgaand aan de oorspronkelijke vervaldatum een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij de Stichting Raad voor Accreditatie te Utrecht. Alsdan blijft de aanwijzing van kracht tot uiterlijk de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege.

  • 4 De instelling waarvan de aanwijzing op grond van het bepaalde in het tweede of derde lid vervalt, kan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vragen om hernieuwde aanwijzing met inachtneming van de bij of krachtens dit besluit gestelde bepalingen, zoals die luiden met ingang van de datum van inwerkingtreding van het besluit van 7 september 2009, Stb. 395.

  • 5 In afwijking van artikel 6h, vierde lid, zijn de aan de beoordeling door de in het derde lid genoemde Stichting Raad voor Accreditatie verbonden kosten voor rekening van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, indien de instelling, bedoeld in het eerste lid, een verzoek tot beoordeling ten behoeve van een hernieuwde aanwijzing heeft ingediend bij voornoemde Stichting Raad voor Accreditatie binnen vijf maanden na de datum van inwerkingtreding van de voor het werkveld waarop de instelling werkzaam is, geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 6g, derde lid.

  • 6 Indien Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op een aanvraag tot hernieuwde aanwijzing beslist op een tijdstip, gelegen voor de in het tweede lid bedoelde vervaldatum van rechtswege, vervalt de oorspronkelijke aanwijzing met ingang van de datum van inwerkingtreding van de hernieuwde aanwijzing.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1993, met dien verstande dat machines, met uitzondering van machines waarop het Besluit machines van toepassing was, die voor de datum van inwerkingtreding voor het eerst zijn verhandeld en die voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving zoals die luidde direct voor de inwerkingtreding van dit besluit, nog tot 31 december 1994 mogen worden verhandeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage , 30 juni 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

H. J. Simons

Uitgegeven de zestiende juli 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin