Wijzigingswet Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (Wet milieubeheer)

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-02-2005.
Geldend van 01-01-1995 t/m heden

Wet van 2 juli 1992, tot uitbreiding en wijziging van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne en daarmee samenhangende wijzigingen van andere wetten (milieubeleidsplanning en milieukwaliteitseisen; provinciale milieuverordening; totstandkoming algemene maatregelen van bestuur)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op een doelmatige bescherming van het milieu wenselijk is, bestaande wettelijke regelingen met betrekking tot plannen inzake onderdelen van het milieubeleid en met betrekking tot milieukwaliteitseisen en provinciale verordeningen ter bescherming van onderdelen van het milieu zoveel mogelijk te integreren in een algemene regeling ter zake in de Wet milieubeheer, die mede kan strekken ter uitvoering van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1978, 78/319/EEG (PbEG L 48) en van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 1990, 90/313/EEG ( PbEG L 158), alsmede de in die wet en in andere wetten voorkomende bepalingen inzake de totstandkoming van algemene maatregelen van bestuur ter bescherming van het milieu, te harmoniseren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel XVI

  • 2 Het nationale milieuprogramma, bedoeld in artikel 4.7 van die wet, wordt uiterlijk gelijktijdig met de begroting voor het jaar 1995 aan de Staten-Generaal overgelegd.

  • 3 Provinciale staten stellen de provinciale milieuverordening, bedoeld in artikel 1.2 van die wet, en het provinciale milieubeleidsplan en het provinciale milieuprogramma, bedoeld in artikel 4.9, onderscheidenlijk 4.14 van die wet, uiterlijk twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, onderscheidenlijk artikel I, onderdeel A, hoofdstuk 4, van deze wet voor het eerst vast. Bij de eerste vaststelling van de verordening, bedoeld in artikel 1.2 van die wet, is artikel 1.3, tweede lid, van die wet niet van toepassing.

  • 5 Het gemeentelijke rioleringsplan, bedoeld in artikel 4.22 van die wet, wordt uiterlijk in 1993 voor het eerst vastgesteld.

Artikel XIX

  • 2 De ingevolge de artikelen 4 tot en met 14, 21, 25 en 26 van de Afvalstoffenwet, 117 tot en met 121 en 123 van de Wet geluidhinder, 12 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en 33 tot en met 35 en 37 tot en met 40 van de Wet bodembescherming, zoals deze bepalingen luidden voor de inwerkingtreding van de desbetreffende onderdelen van deze wet, geldende bevoegdheden en verplichtingen blijven met betrekking tot een provincie bestaan tot het tijdstip waarop in die provincie een provinciaal milieubeleidsplan als bedoeld in artikel 4.9 van de Wet milieubeheer is vastgesteld.

  • 3 De ingevolge de artikelen 141 van de Wet geluidhinder en 2 tot en met 16 van de Interimwet bodemsanering, zoals deze bepalingen luidden voor de inwerkingtreding van de desbetreffende onderdelen van deze wet, geldende bevoegdheden en verplichtingen blijven met betrekking tot een provincie bestaan tot het tijdstip waarop in die provincie een provinciaal milieuprogramma als bedoeld in artikel 4.14 van de Wet milieubeheer is vastgesteld.

  • 4 Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kan op een daartoe strekkend schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van gedeputeerde staten van een provincie:

    • a. een door provinciale staten voor het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet vastgesteld plan met betrekking waartoe geheel of nagenoeg geheel aan de ingevolge die bepalingen geldende eisen is voldaan, gelijkstellen met een provinciaal milieubeleidsplan of een provinciaal milieuprogramma;

    • b. van een ingevolge het tweede of derde lid voor het provinciaal bestuur geldende verplichting ontheffing verlenen, indien aannemelijk gemaakt wordt dat binnen een jaar na het tijdstip waarop aan een zodanige verplichting had moeten zijn voldaan, een provinciaal milieubeleidsplan, onderscheidenlijk een provinciaal milieuprogramma zal worden vastgesteld.

Artikel XXI

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 2 juli 1992

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. G. M. Alders

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de achttiende augustus 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin