Besluit sociaal beleidskader reorganisatie politiebestel

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 26-09-2002 en zichtdatum 01-01-2003.
Geldend van 21-12-1994 t/m heden

Besluit van 28 juli 1992, tot de vaststelling van het sociaal beleidskader reorganisatie politiebestel

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken van 4 oktober 1991, nr. PRP91/U319;

Gelet op artikel 15 van de Wet tijdelijke voorzieningen reorganisatie politiebestel (Stb. 1991, 674);

De Raad van State gehoord (advies van 8 mei 1992, nummer WO3.91.566);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken a.i., mede namens Onze Minister van Justitie van 16 juli 1992, PRP92/338;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. Onze Ministers: Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken;

  • b. ambtenaar:

    • 1°. degene die als ambtenaar is genoemd in artikel 1 van het Ambtenarenreglement voor de rijkspolitie 1975 (Stb. 1977, 172);

    • 2°. degene die als ambtenaar is genoemd in artikel 1 van het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958 (Stb. 1957, 547);

    • 3°. degene die als ambtenaar is genoemd in artikel 1 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (Stb. 1931, 248) en die werkzaam is binnen het Korps Rijkspolitie;

    • 4°. degene die door of vanwege een gemeente als ambtenaar is aangesteld om binnen een gemeentelijk politiekorps werkzaam te zijn en wiens loonkosten worden bestreden uit de op basis van het Besluit Vergoeding politiekosten 1986 (Stb. 610) verstrekte doeluitkering;

    • 5°. degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht voor onbepaalde tijd in dienst is van het Rijk en die werkzaam is binnen het Korps Rijkspolitie;

    • 6°. degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht voor onbepaalde tijd in dienst is van een gemeente en die werkzaam is binnen een gemeentelijk politiekorps;

    • 7°. degene die krachtens een ambtelijke aanstelling dan wel een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht voor onbepaalde tijd werkzaam is bij de diensten en instellingen ressorterende onder de directie Politie van het Ministerie van Justitie, met uitzondering van het Gerechtelijk Laboratorium, het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie en de rijksrecherche van de Procureurs-Generaal, fungerend directeuren van politie;

    • 8°. degene die als zodanig door Onze Ministers wordt aangewezen, voor zover hij krachtens een ambtelijke aanstelling dan wel een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bij het Ministerie van Justitie of het Ministerie van Binnenlandse Zaken werkzaam is ten behoeve van de politie;

    • 9°. degene die als zodanig door de burgemeester in overeenstemming met de Regionale Commissie, bedoeld in artikel 1 van het Besluit overleg en medezeggenschap reorganisatie politiebestel (Stb. 1991, 675), wordt aangewezen, voor zover hij krachtens een ambtelijke aanstelling dan wel een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is ten behoeve van de politie;

  • c. reorganisatie: de reorganisatie van het politiebestel, bedoeld in de Wet tijdelijke voorzieningen reorganisatie politiebestel (Stb. 1991, 674);

  • d. Rijkswachtgeldbesluit: het Rijkswachtgeldbesluit 1958 (Stb. 1986, 489);

  • e. Uitkeringsregeling: de Uitkeringsregeling 1966 (Stb. 1986, 490);

  • f. personeelsplan: het plan als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • g. politieregio: een politieregio als bedoeld in artikel 2 van de Wet tijdelijke voorzieningen reorganisatie politiebestel;

  • h. burgemeester: de burgemeester, bedoeld in artikel 2 van de Wet tijdelijke voorzieningen reorganisatie politiebestel;

  • i. korpschef: de commissaris of hoofdcommissaris van gemeentepolitie dan wel de districtscommandant van het Korps Rijkspolitie, bedoeld in artikel 7 van de Wet tijdelijke voorzieningen reorganisatie politiebestel;

  • j. Regionale Commissie: de regionale Commissie, bedoeld in artikel 1 van het Besluit overleg en medezeggenschap reorganisatie politiebestel;

  • k. Korps landelijke politiediensten: het Korps landelijke diensten, bedoeld in artikel 14 van de Wet tijdelijke voorzieningen reorganisatie politiebestel;

  • l. chef Korps landelijke politiediensten: de ambtenaar van gemeentepolitie dan wel van rijkspolitie, bedoeld in artikel 14 van de Wet tijdelijke voorzieningen reorganisatie politiebestel;

  • m. Commissie Korps landelijke politiediensten: de Commissie Korps landelijke diensten, bedoeld in artikel 1 van het Besluit overleg en medezeggenschap reorganisatie politiebestel;

Artikel 2

  • 1 Ten behoeve van de reorganisatie van het politiebestel wordt per politieregio en voor het Korps landelijke politiediensten door de burgemeester, na overleg met het regionaal overlegorgaan, bedoeld in artikel 12 van de Wet tijdelijke voorzieningen reorganisatie politiebestel, respectievelijk Onze Ministers van Justitie een personeelsplan vastgesteld inzake de inrichting en formatie van de politieregio respectievelijk het Korps landelijke politiediensten. In verband met boventalligheid van een politieregio, respectievelijk het Korps landelijke politiediensten kan een voorziening van tijdelijke aard worden getroffen, inhoudende dat in het desbetreffende formatieplan tot uiterlijk 1 januari 1996 functies van tijdelijke aard kunnen worden gecreëerd. In het personeelsplan zijn tevens opgenomen de plaatsing van ambtenaren in een vaste of tijdelijke functie, alsmede het al of niet van toepassing zijn van om-, her- of bijscholing of van voorwaarden bij de plaatsing. Het personeelsplan wordt aan de ambtenaren bekendgemaakt.

  • 2 Het personeelsplan van een politieregio treedt niet eerder in werking dan nadat dit door Onze Minister van Binnenlandse zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie is goedgekeurd.

  • 3 Het personeelsplan van het Korps landelijke politiediensten treedt niet eerder in werking dan nadat dit door Onze Minister van Binnenlandse Zaken is goedgekeurd.

Artikel 3

  • 1 Ambtenaren worden, voor zover zij niet direct in een politieregio zijn ingedeeld, voor het opstellen van een personeelsplan door Onze Minister van Justitie ingedeeld bij een politieregio of het Korps landelijke politiediensten. Voor zover het betreft indeling bij een politieregio geschiedt dit in overeenstemming met de desbetreffende burgemeester.

  • 2 Na indeling bij een politieregio of het Korps landelijke politiediensten is de desbetreffende burgemeester respectievelijk Onze Minister van Justitie verantwoordelijk voor de herplaatsing van een ambtenaar.

  • 3 De ambtenaar behoudt bij plaatsing binnen een politieregio, het Korps landelijke politiediensten, het ministerie van Justitie of het ministerie van Binnenlandse Zaken de voor hem vóór de reorganisatie bestaande vooruitzichten op de salarisschaal volgens welke hij op de datum van inwerkingtreding van het personeelsplan wordt bezoldigd.

  • 4 Door Onze Minister kunnen nadere regels gesteld worden ter zake van de plaatsing van ambtenaren en de daarbij behorende procedure.

Artikel 4

  • 1 De ambtenaar wordt als gevolg van de reorganisatie, behoudens de uitzondering bedoeld in het derde lid, geen ontslag verleend of de met hem bestaande arbeidsovereenkomst wordt niet beëindigd, anders dan met zijn instemming.

  • 2 Op de ambtenaar rust de plicht mee te werken aan het vinden van een passende functie.

  • 3 Ten aanzien van de ambtenaar die niet in een van hem redelijkerwijs te vergen mate heeft voldaan aan de in het tweede lid genoemde verplichting, kan, indien hem in verband daarmee ontslag wordt verleend of de met hem bestaande arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, het recht op wachtgeld ingevolge of op de voet van het Rijkswachtgeldbesluit dan wel uitkering ingevolge of op de voet van de Uitkeringsregeling vervallen worden verklaard.

  • 4 De bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, komt toe aan het gezag dat bevoegd is tot ontslag.

Artikel 5

  • 1 De ambtenaar kan, behoudens de uitzondering bedoeld in het tweede lid, niet anders dan met zijn instemming worden verplaatst van de ene politieregio naar de andere politieregio of naar het Korps landelijke politiediensten.

  • 2 Een ambtenaar die niet, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, in het Korps landelijke politiediensten kan worden ingedeeld, kan anders dan met zijn instemming worden verplaatst naar een politieregio. Een ambtenaar die niet, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, in een politieregio kan worden ingedeeld, kan anders dan met zijn instemming worden verplaatst naar het Korps landelijke politiediensten.

Artikel 6

Ten behoeve van de reorganisatie kunnen door de desbetreffende burgemeester of Onze Minister van Justitie voor de eigen politieregio respectievelijk het Korps landelijke politiediensten nadere regels worden vastgesteld ter uitvoering van de in dit besluit opgenomen voorzieningen.

Artikel 7

De gelden voor om-, her- en bijscholing ten behoeve van individuele ambtenaren worden toegekend overeenkomstig de door de desbetreffende burgemeester in overeenstemming met de Regionale Commissie respectievelijk Onze Minister van Justitie in overeenstemming met de Commissie Korps landelijke politiediensten vast te stellen regels.

Artikel 8

  • 1 De ambtenaar die blijkens het personeelsplan in een tijdelijke functie is geplaatst binnen de politieregio of het Korps landelijke politiediensten en die slechts in een voor hem passend te achten vaste functie kan worden geplaatst na om-, her- en bijscholing, kan worden verplicht zich om-, her- en bij te scholen mits dit hem in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen.

  • 2 De aan de om-, her- of bijscholing verbonden kosten komen ten laste van de politieregio of het Korps landelijke politiediensten waartoe de ambtenaar behoort.

  • 3 Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde ambtenaar die heeft geweigerd aan een hem met toepassing van het eerste lid opgelegde verplichting te voldoen in een van hem redelijkerwijs te vergen mate, kan, indien hem in verband daarmee ontslag wordt verleend of de met hem bestaande overeenkomst wordt beëindigd, het recht op wachtgeld ingevolge of op de voet van het Rijkswachtgeldbesluit dan wel uitkering ingevolge of op de voet van de Uitkeringsregeling vervallen worden verklaard.

  • 4 De bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, komt toe aan het gezag dat bevoegd is tot ontslag.

Artikel 9

  • 1 Eervol ontslag kan worden verleend aan de ambtenaar die zulks wenst, indien in diens functie een ambtenaar wordt geplaatst die blijkens het personeelsplan in een tijdelijke functie is geplaatst.

  • 2 Onder ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

  • 3 De op de voet van het eerste lid ontslagen ambtenaar, heeft recht op wachtgeld op de voet van het Rijkswachtgeldbesluit, dan wel op een uitkering op de voet van de Uitkeringsregeling indien overigens is voldaan aan de in genoemde regelingen gestelde voorwaarden.

Artikel 10

  • 1 De ambtenaar aan wie in verband met de reorganisatie ontslag is verleend met recht op wachtgeld, heeft recht op wachtgeld ingevolge dan wel op de voet van het Rijkswachtgeldbesluit zoals dat luidde op 1 januari 1991.

  • 2 De ambtenaar wiens arbeidsovereenkomst in verband met de reorganisatie is beëindigd met recht op een uitkering, heeft recht op een uitkering ingevolge dan wel op de voet van de Uitkeringsregeling zoals die luidde op 1 januari 1991.

  • 3 Terstond na ontslagverlening als bedoeld in het eerste lid, dan wel na beëindiging als bedoeld in het tweede lid doet de burgemeester of Onze Minister van Justitie hiervan mededeling aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

Artikel 11

  • 1 Aan de ambtenaar aan wie in verband met de reorganisatie eervol ontslag is verleend dan wel wiens arbeidsovereenkomst in verband met de reorganisatie is beëindigd, kan een diensttijd-gratificatie worden toegekend ter grootte van een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van de voor hem geldende ambtsjubileumgratificatie.

  • 2 Het eerste lid vindt geen toepassing indien de aanspraak op de ambtsjubileumgratificatie niet binnen een termijn van vijf jaren na de datum van ingang van het ontslag dan wel de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou zijn ontstaan.

Artikel 12

  • 1 De ambtenaar aan wie in de periode 1 januari 1993 tot en met 31 december 1994 met recht op wachtgeld in verband met de reorganisatie eervol ontslag is verleend en die uiterlijk op 31 december 1993 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, ontvangt een uitkering ingevolge de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag vanaf het moment dat hij de leeftijd bereikt waarop hij hiervoor in aanmerking zou zijn gekomen.

  • 2 Het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de ambtenaar een uitkering ontvangt ingevolge de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag.

Artikel 13

  • 1 De ambtenaar aan wie in de periode 1 januari 1993 tot en met 31 december 1994 met recht op wachtgeld in verband met de reorganisatie eervol ontslag is verleend en die uiterlijk op 31 december 1993 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt ontvangt een uitkering ingevolge de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden 1984, voor zover hij op grond van bij of krachtens de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden 1984 gestelde voorwaarden hiervoor in aanmerking zou zijn gekomen.

  • 2 Het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de ambtenaar een uitkering ontvangt ingevolge de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden 1984.

  • 3 Het recht op een uitkering ingevolge de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de ambtenaar een uitkering ontvangt ingevolge de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden 1984.

    Vanaf het moment dat de ambtenaar de leeftijd heeft bereikt waarop hij, krachtens artikel 12, eerste lid, in aanmerking zou zijn gekomen voor een uitkering ingevolge de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag indien hij niet reeds een uitkering zou ontvangen ingevolge de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden 1984, wordt het uitkeringspercentage waarop hij ingevolge laatstgenoemde wet recht heeft, verhoogd tot het percentage waarop hij recht zou hebben gehad indien de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag van toepassing zou zijn geweest.

Artikel 14

Artikel 15

  • 1 Door Onze Minister van Binnenlandse Zaken wordt een landelijke vacaturebank ingesteld.

  • 2 De burgemeester en Onze Minister van Justitie melden bij de vacaturebank de ambtenaren aan die bij de vaststelling van het personeelsplan niet in een vaste functie binnen de politieregio respectievelijk het Korps landelijke politiediensten kunnen worden geplaatst.

  • 3 De burgemeester en Onze Minister van Justitie zijn verplicht vacatures die niet binnen de eigen politieregio respectievelijk het Korps landelijke politiediensten kunnen worden vervuld en na de inwerkingtreding van het personeelsplan zijn ontstaan, aan te melden bij de landelijke vacaturebank.

  • 4 Openstelling van vacatures door de burgemeester of Onze Minister van Justitie buiten de eigen politieregio respectievelijk het Korps landelijke politiediensten kan eerst plaatsvinden nadat door Onze Minister van Binnenlandse Zaken daarvoor toestemming is verleend.

  • 5 Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan nadere regels ter uitvoering van dit artikel geven.

Artikel 16

  • 1 Aan de vereniging van ambtenaren die vertegenwoordigd zijn in de Commissie, bedoeld in artikel 3 van het Besluit overleg en medezeggenschap reorganisatie politiebestel, wordt door Onze Ministers gezamenlijk voor een termijn van drie jaren per vereniging per jaar een bedrag van f 15,- per lid toegekend naar de stand van zaken aan het begin van elk kalenderjaar.

  • 2 Met inachtneming van het eerste lid wordt aan elke vereniging van ambtenaren ten minste f 74.000,- toegekend.

Artikel 17

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

Tavarnelle, 28 juli 1992

Beatrix

De Minister van Justitie a.i.,

J. E. Andriessen

De Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,

J. E. Andriessen

Uitgegeven de achtste september 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin