Besluit van 27 augustus 1992, houdende 1e. wijziging van de bezoldigingsbedragen in
bezoldigingswetten in verband met een wijziging in de bezoldiging van het burgerlijk
rijkspersoneel per 1 april 1990; 2e. wijziging van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke
Rijksambtenaren 1984 en enige andere rechtspositionele regelingen in verband met een
algemene salarismaatregel per 1 april 1991
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 29 april 1992, nr. AB92/U480,
directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden,
afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel;
Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929 (Stb. 530), artikel 6 van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling
van de bezoldiging van de vice-president en de leden van de Raad van State, alsmede
van de voorzitter en de leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 387) en artikel 1, derde lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman (Stb. 1981, 603);
De Raad van State gehoord (advies van 7 juli 1992, nr. W04.92.0205);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 17 augustus
1992, nr. AB92/738, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie
Arbeidsvoorwaarden, afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel;
Hebben goedgevonden en verstaan: