Bekostigingsbesluit WVO

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2015 en zichtdatum 01-07-2019.
Geldend van 04-02-2015 t/m 31-07-2015

Besluit van 30 september 1992, houdende voorschriften betreffende de uitkering van de vergoeding aan scholen, de bevoorschotting, de boekhouding, het financieel beheer en de financiële controle alsmede voorschriften betreffende de Adviesgroep, bedoeld in artikel 80 van de W.V.O.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 29 juni 1990, nr. 90010741/3181A, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 80, zesde lid, 84a, tweede lid, 96b, tweede lid, 96c, eerste en tweede lid, 96p, derde lid, 96r, eerste lid, 98, eerste lid, 106, eerste en tweede lid, en 110a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1986, 552);

Gehoord de Onderwijsraad (advies van 19 oktober 1989, nr. OR/719 Alg.);

De Raad van State gehoord (advies van 6 november 1990, nr. W05.90.0288);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 22 september 1992, nr. 92028386/3181A, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Titel 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • aanvullende bekostiging: aanvullende bekostiging als bedoeld in artikel 85a of artikel 89 van de wet;

  • accountant: accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de wet;

  • bijzondere school: bijzondere school als bedoeld in artikel 1 van de wet;

  • eerste schooldag:

    • 1°. bij opening van de school aan het begin van het schooljaar: 1 augustus,

    • 2°. bij opening van de school tijdens het schooljaar: de dag waarop het onderwijs aan de school is aangevangen;

  • formatieplaats: een formatieplaats als bedoeld in artikel 1 van het Formatiebesluit WVO;

  • Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en, voor wat betreft het onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, Onze Minister van Economische Zaken;

  • openbare school: openbare school als bedoeld in artikel 1 van de wet;

  • ouders: ouders, voogden of verzorgers;

  • school: school voor voortgezet onderwijs;

  • scholengemeenschap: scholengemeenschap bestaande uit twee of meer scholen;

  • schooljaar: tijdvak van 1 augustus van enig kalenderjaar tot en met 31 juli daaraanvolgend;

  • teldatum: datum van 1 oktober, bedoeld in artikel 8, tweede lid;

  • uitkering: een werkloosheidsuitkering, een suppletie inzake arbeidsongeschiktheid alsmede een uitkering wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet, en

  • wet: Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2. Opheffing van een school

Het bevoegd gezag doet binnen twee weken na een besluit tot opheffing van de school daarvan mededeling aan Onze Minister, gedeputeerde staten, de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, en indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de school is gelegen.

Titel 2. Leerlingenadministratie en leerlingentelling

Paragraaf 1. Leerlingenadministratie

Artikel 3. Inhoud van de leerlingenadministratie

  • 1 De directeur, rector of centrale directie van een school draagt er zorg voor dat een overzichtelijke administratie van de inschrijving, de uitschrijving en het verzuim van de leerlingen op de school beschikbaar is, alsmede van de gegevens van de leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de leerlingenadministratie wordt ingericht.

Artikel 4. Inschrijving

  • 1 Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet schrijft de directeur, rector of centrale directie van een school een leerling slechts in na overlegging van:

    • a. een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan zes maanden,

    • b. een schriftelijke verklaring van de ouders van de leerling, of van de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling binnen een periode van zes maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school, een school voor ander onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven, of

    • c. een schriftelijke verklaring van de ouders van de leerling, of van de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling voorafgaand aan de inschrijving op een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven en dat deze leerling daar is uitgeschreven.

  • 2 Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, wordt bewaard in de administratie van de school.

  • 3 De directeur, rector of centrale directie doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem respectievelijk haar bekend is op welke andere school, school voor ander onderwijs of instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien hem respectievelijk haar bekend is op welke instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn respectievelijk haar school, binnen één week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur, rector of centrale directie van de school, de school voor ander onderwijs of de instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969, waarop de leerling voordien was ingeschreven.

  • 4 De directeur, rector of centrale directie schrijft de leerling in met ingang van de dag waarop de leerling de school voor het eerst bezoekt.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, schrijft de directeur, rector of centrale directie de leerling die de school voor het eerst bezoekt op de eerste schooldag van het schooljaar, in met ingang van 1 augustus van dat schooljaar.

Artikel 5. Uitschrijving

  • 1 De directeur, rector of centrale directie van een school waarop de leerling staat ingeschreven, schrijft de leerling, indien deze de school verlaat, uit met ingang van de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving. De directeur, rector of centrale directie schrijft de leerling die wordt uitgeschreven na de school op de laatste schooldag van het schooljaar te hebben bezocht, uit met ingang van 31 juli van dat schooljaar.

  • 2 Indien de directeur, rector of centrale directie van een school waarop de leerling stond ingeschreven, binnen vier weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht een mededeling ontvangt van de directeur, rector of centrale directie van een school of een school voor ander onderwijs, van de inschrijving van de leerling op laatstbedoelde scholen, wijzigt de directeur, rector of centrale directie de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de dag van inschrijving op de andere school of de school voor ander onderwijs.

Artikel 6. Bewaren van de gegevens

De gegevens die in de leerlingenadministratie zijn opgenomen, blijven daarvan in ieder geval deel uitmaken gedurende 5 jaar nadat de desbetreffende leerling van de school is uitgeschreven.

Paragraaf 2. Leerlingentelling

Artikel 7. Leerlingentelling

  • 1 Voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de wet worden, onverminderd artikel 5 en artikel 7a, de leerlingen op een school meegeteld die:

    • a. op de teldatum op die school als werkelijk schoolgaand staan ingeschreven, of

    • b. in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen tijdelijk buiten de school waar zij staan ingeschreven zijn geplaatst.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op leerlingen die vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid wordt ten aanzien van de leerplichtige leerling als geldige reden aangemerkt een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet 1969. Ten aanzien van de niet-leerplichtige leerling worden als geldige reden aangemerkt dezelfde gronden als die welke leiden tot een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de eerste volzin.

  • 4 Indien de teldatum valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld, die op de teldatum als werkelijk schoolgaand stonden ingeschreven.

  • 5 Een leerling kan slechts op één school voor de bekostiging meetellen.

Artikel 7a. Leerlingen in leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs

  • 1 Onverminderd artikel 7 wordt een leerling in het op grond van artikel 69 van de wet bekostigde leerwegondersteunend onderwijs in een schooljaar meegeteld

    • a. als leerling in dat onderwijs indien de regionale verwijzingscommissie voor 15 november volgend op de teldatum bepaalt dat betrokkene is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs of toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs;

    • b. als leerling van de school waaraan dat onderwijs is verbonden, in andere gevallen dan bedoeld onder a.

  • 2 Onverminderd de artikelen 7 en 7b wordt een leerling slechts meegeteld als leerling van een school voor praktijkonderwijs indien de regionale verwijzingscommissie heeft bepaald dat betrokkene toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs. In afwijking van de eerste volzin wordt een leerling voor wie de regionale verwijzingscommissie na 1 oktober een afwijzende beschikking heeft afgegeven onverminderd de artikelen 7 en 7b in het jaar van de toelating meegeteld als leerling van een school voor praktijkonderwijs indien is voldaan aan het bepaalde in artikel 10g, tweede en derde lid, van de wet en de leerling gedurende dat jaar onderwijs blijft volgen aan de school voor praktijkonderwijs of een andere school.

Artikel 7b. Leerlingen binnen samenwerkingsovereenkomst VO-BVE

  • 2 In afwijking van het eerste lid, eerste volzin, tellen leerlingen die zijn afgewezen voor een eindexamen als bedoeld in artikel 29 van de wet en aansluitend op grond van artikel 3 van het Besluit samenwerking VO-BVE voor een of meer vakken voortgezet algemeen volwassenenonderwijs volgen in plaats van voortgezet onderwijs, op de teldatum voor 50% mee, met dien verstande dat zij volledig meetellen voor de bepaling van de hoogte van de bekostiging indien het betreft lesmateriaal als bedoeld in artikel 6e van de wet.

Hoofdstuk 2. Bekostiging van de personeels- en exploitatiekosten

Titel 1. Vaststelling van de bedragen voor personeels- en exploitatiekosten

Artikel 8. Vaststelling van het bedrag voor personeels- en exploitatiekosten

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks het bedrag, bedoeld in artikel 96d, eerste lid, van de wet vast. Het bedrag heeft betrekking op een kalenderjaar.

  • 2 Bij de vaststelling van het in artikel 96d, eerste lid, van de wet bedoelde bedrag, neemt Onze Minister wat het aantal leerlingen betreft in aanmerking het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop het in de eerste volzin bedoeld bedrag betrekking heeft, als werkelijk schoolgaand aan de school stond ingeschreven, onverminderd artikel 7.

  • 3 Het Rijk betaalt elke maand van het kalenderjaar in verband met de kosten voor het personeel en voor de voorzieningen ten behoeve van de exploitatie aan het bevoegd gezag van een school een gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 96d, eerste lid, van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.

  • 5 In geval van oprichting, verplaatsing of splitsing van een school kan Onze Minister afwijken van de teldatum en de op die afwijkende datum getelde leerlingen toerekenen aan de nieuwe scholen. Hij kan daarbij nadere voorschriften geven.

Artikel 8a. Vaststelling bedrag leerlinggebonden budget

[Vervallen per 01-08-2014]

Artikel 8b. Vaststelling bedrag maatschappelijke stage

  • 1 De hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 85, vierde lid, van de wet, dat per schooljaar in verband met de maatschappelijke stage, bedoeld in artikel 6f van de wet, wordt verstrekt is:

    • a. voor elke leerling die op de school in één van de eerste vier leerjaren is ingeschreven € 70;

    • b. voor elke leerling die op de school in het vijfde of zesde leerjaar is ingeschreven € 0.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is de hoogte van het daar bedoelde bedrag in de schooljaren 2011–2012 tot en met 2014–2015 € 60.

  • 3 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en in het tweede lid wordt in twee termijnen betaald, in november en daaropvolgend in maart van het schooljaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

  • 4 De bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en in het tweede lid worden jaarlijks voor 1 augustus, telkens te rekenen met de laatstelijk aangepaste bedragen, bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de gemiddelde personeelslasten in het voortgezet onderwijs.

  • 5 Het eerste lid is tevens van toepassing op het praktijkonderwijs, met dien verstande dat voor «leerjaren» wordt gelezen: inschrijvingsjaren.

Artikel 9. Vaststelling van de aanvullende bekostiging personeels- en exploitatiekosten

  • 2 Het bedrag wordt in een keer betaald dan wel wordt betaald volgens een door Onze Minister te bepalen kasritme.

Artikel 10. Bekostiging deel exploitatiekosten voorafgaand aan volledige bekostiging

Het Rijk bekostigt de exploitatiekosten met ingang van de eerste schooldag van een school waarvan het bekostigd onderwijs op grond van afdeling I van titel III van de wet een aanvang neemt. Onze Minister kan op verzoek van het bevoegd gezag een door hem te bepalen deel van de exploitatiekosten gedurende een periode van ten hoogste vier maanden voor de eerste schooldag voor bekostiging in aanmerking brengen.

Artikel 11. Aanwijzingen voor aanwending verzekeringsuitkering

[Vervallen per 06-04-2005]

Titel 3. Wijze van vaststelling en wijziging van de bekostiging

Artikel 14. Melding gemiddelde leeftijd leraren voor vaststelling bekostiging; accountantscontrole

[Vervallen per 06-04-2005]

Artikel 14a. Terugmelding gegevens aantal leerlingen op de teldatum; accountantscontrole

  • 1 Ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging, bedoeld in artikel 8, doet Onze Minister aan het bevoegd gezag jaarlijks voor 15 januari volgend op de teldatum overzichten toekomen van de gegevens, bedoeld in artikel 103b, tweede lid, onderdelen b, c, d, e, h en i, van de wet, over het aantal leerlingen op de teldatum dat bij de vaststelling van de bekostiging voor het daarop volgende kalenderjaar in aanmerking wordt genomen.

  • 2 Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli bij Onze Minister voor het daaropvolgende schooljaar in:

    • a. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in artikel 103b, tweede lid, onderdelen b, c, d, e, h en i, van de wet, van de leerlingen op de teldatum die het aan Onze Minister heeft gemeld, of

    • b. indien de onder a bedoelde gegevens naar het oordeel van het bevoegd gezag onjuist zijn, de door het bevoegd gezag gecorrigeerde gegevens, alsmede

    • c. een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel a of onderdeel b.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan een model voor de in het tweede lid, onder a en c, bedoelde verklaringen worden vastgesteld. Onze Minister kan een leidraad vaststellen ten behoeve van de controle door de accountant, bedoeld in het tweede lid, onder c.

  • 4 Indien voor 1 juli in enig jaar aanvullende bekostiging is vastgesteld, dient het bevoegd gezag voor die datum bij Onze Minister een verklaring in omtrent de juistheid van de in voorkomende gevallen voor de vaststelling van de aanvullende bekostiging aan Onze Minister gemelde gegevens. Het tweede lid, onder b en c, en het derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15. Vaststelling en latere wijziging bekostiging

  • 1 Onze Minister maakt de in artikel 8 bedoelde bekostiging bekend voorafgaand aan het kalenderjaar, waarop deze betrekking heeft. Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in de artikelen 14a, tweede lid, onder c, daartoe aanleiding geeft, wijzigt Onze Minister de bekostiging of aanvullende bekostiging.

  • 2 De in artikel 8 bedoelde bekostiging kan door Onze Minister worden gewijzigd wegens algemene salarismaatregelen of wegens andere al dan niet uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 15a. Aanleveren gegevens volgens de ILT-procedure

[Vervallen per 12-10-2011]

Artikel 15b. Melding en terugmelding ILT-gegevens voor vaststelling bekostiging

[Vervallen per 12-10-2011]

Artikel 15c. Overgangsbepaling voor scholengemeenschap mavo-aoc

[Vervallen per 01-08-2008]

Artikel 15d. Overgangsbepaling voor scholen voor praktijkonderwijs die op 31 juli 2006 op grond van artikel 9 van het Besluit RVC’s, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging zijn aangewezen

[Vervallen per 01-08-2008]

Hoofdstuk 2a. Berekeningswijze rijksbijdrage voor taken kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven inzake leer-werktrajecten vmbo

Artikel 15e. Berekeningswijze rijksbijdrage voor taken kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven inzake leer-werktrajecten vmbo

De rijksbijdrage, bedoeld in artikel 10b5, tweede lid, van de wet omvat een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leer-werkovereenkomst als bedoeld in artikel 10b3 van de wet waarbij het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven partij is, welke overeenkomst is gesloten in het schooljaar voorafgaand aan het jaar waarop de rijksbijdrage betrekking heeft. Per leerling per leer-werkplek telt niet meer dan één leer-werkovereenkomst mee in de berekening van de rijksbijdrage op grond van de eerste volzin.

Hoofdstuk 2b. Verrekening kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid

Artikel 15f. Vermindering bekostiging

  • 1 Onze Minister brengt op de bekostiging, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, van de wet voor een school voor een kalenderjaar een bedrag in mindering volgens de volgende formule:

    (PI/PL) x (A + B + C + D)

    In deze formule wordt verstaan onder:

    PI: de bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in Titel III, afdeling II, hoofdstuk II, paragraaf 2 van de wet, voor zover gebaseerd op de formatieplaatsen, van de desbetreffende school voor het desbetreffende kalenderjaar;

    PL: de bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in Titel III, afdeling II, hoofdstuk II, paragraaf 2 van de wet, voor zover gebaseerd op de formatieplaatsen, van de scholen voor het desbetreffende kalenderjaar;

    A: de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de scholen voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd voor 1 augustus 1995;

    B: de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de scholen voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd in de periode tussen 31 juli 1995 en 1 januari 2007 en waarvoor de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b van de wet, zoals luidend op 31 december 2006, heeft ingestemd op grond van artikel 96o, derde lid, tweede volzin, van de wet, zoals luidend op 31 december 2006, met het ten laste van bedoelde rechtspersoon brengen van de kosten van deze uitkeringen;

    C: een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de scholen voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd op of na 1 januari 2007, waarbij ten aanzien van de verschillende soorten uitkeringen verschillende percentages kunnen worden vastgesteld;

    D: de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van een school die de taken beëindigt, anders dan op grond van een samenvoeging, een bestuursoverdracht als bedoeld in artikel 42c van de wet indien het een openbare school betreft, en artikel 50 van de wet indien het een bijzondere school betreft, of een splitsing, indien het bevoegd gezag van deze school niet tevens een andere school onder zijn bestuur heeft.

  • 2 Onze Minister brengt tevens op de bekostiging van een school voor het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar in mindering:

    • a. de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de desbetreffende school voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd in de periode tussen 31 juli 1995 en 1 januari 2007 en waarvoor de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b van de wet, zoals luidend op 31 december 2006, niet heeft ingestemd op grond van artikel 96o, derde lid, tweede volzin, van de wet, zoals luidend op 31 december 2006, met het ten laste van bedoelde rechtspersoon brengen van de kosten van deze uitkeringen, en

    • b. een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de desbetreffende school voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd op of na 1 januari 2007, waarbij het percentage bedoeld in het eerste lid, onder C, en het in dit onderdeel bedoelde percentage samen 100 bedraagt.

  • 3 De uitkomsten van de in het eerste en tweede lid bedoelde berekeningen worden rekenkundig afgerond op hele eurocenten.

  • 4 Indien een school is opgeheven, wordt het desbetreffende bevoegd gezag belast indien deze nog ten minste één andere school onder zijn bestuur heeft.

  • 5 Over het moment en de wijze van in mindering brengen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven.

Artikel 15g. Voorlopige inhouding; definitieve vaststelling

  • 1 Onze Minister gaat gedurende het kalenderjaar waarop de verminderingen op de bekostiging, bedoeld in artikel 15f, eerste lid, betrekking hebben, per maand over tot een voorlopige inhouding op de bekostiging.

  • 2 De definitieve vaststelling van de verminderingen, bedoeld in het eerste lid, vindt plaats zo snel als mogelijk is na afloop van het desbetreffende jaar.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften over de wijze van toepassing van het eerste en tweede lid worden gegeven.

Hoofdstuk 3. Voorschriften inzake boekhouding, financieel beheer en financiële controle

Titel 1. Voorschriften betreffende de boekhouding

Artikel 16. Boekhouding

  • 1 De boekhouding van een school is zodanig ingericht dat op doelmatige wijze informatie kan worden verkregen omtrent het gevoerde financiële beheer.

  • 2 Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek van Onze Minister nadere financiële informatie met betrekking tot de school. De wijze waarop deze informatie wordt verstrekt, kan bij ministeriële regeling worden geregeld.

  • 3 Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Titel 2. Voorschriften betreffende het financieel beheer

Artikel 17. Vaststelling begroting

  • 1 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks tijdig voor het komende begrotingsjaar een begroting vast voor de school.

  • 2 De begroting behelst een raming van de baten en lasten van de school en is sluitend. De in de begroting voorziene baten uit de van het Rijk te ontvangen bekostiging komen overeen met de voor het desbetreffende jaar door Onze Minister vastgestelde bekostiging.

  • 3 Het bevoegd gezag doet de noodzakelijke uitgaven binnen de grenzen van de begroting.

  • 4 Af- en overschrijving op de uitgavenposten van de begroting kunnen door het bevoegd gezag geschieden overeenkomstig door het bevoegd gezag vastgestelde regels.

  • 5 Indien Onze Minister het bevoegd gezag daarom verzoekt, wordt de vastgestelde begroting aan Onze Minister overgelegd.

  • 6 Bij ministeriële regeling kan een model voor de inrichting van de begroting worden vastgesteld.

Titel 3. Voorschriften betreffende de financiële controle

Artikel 18. Jaarrekening

  • 1 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks ten behoeve van de school een jaarrekening vast over het afgelopen jaar.

  • 2 In de jaarrekening legt het bevoegd gezag verantwoording af over het financieel beheer. Uit de jaarrekening blijkt dat sprake is van een rechtmatige aanwending van de rijksbekostiging. De jaarrekening omvat mede de gegevens die van belang zijn voor de verantwoording met betrekking tot de besteding van toegekende aanvullende bekostiging.

  • 3 Het bevoegd gezag dient de vastgestelde jaarrekening voor 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar in bij Onze Minister. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het bevoegd gezag aangewezen accountant. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt het bevoegd gezag dat aan Onze Minister op diens verzoek inzage wordt geboden in de controlerapporten en de controledossiers van de accountant.

  • 4 Indien het bevoegd gezag meer dan één school in stand houdt, wordt voor deze scholen een gezamenlijke balans en een gezamenlijke exploitatierekening vastgesteld. Bij de jaarrekening is een bijlage gevoegd die inzicht biedt in het bestedingspatroon ten aanzien van de afzonderlijke scholen van het bevoegd gezag.

  • 5 Bij ministeriële regeling wordt een model voor de inrichting van de jaarrekening vastgesteld.

  • 6 Onze Minister kan een leidraad vaststellen met betrekking tot de inrichting en de uitvoering van de controle door de accountant.

Artikel 20. Verstrekking gegevens i.v.m. aanvullende bekostiging

  • 1 Indien aan het bevoegd gezag van een school een aanvullende bekostiging is verstrekt onder de voorwaarde dat deze bekostiging voor het bij de verstrekking aangegeven doel wordt besteed, blijkt uit de jaarrekening van de school in hoeverre deze bekostiging voor dat doel is besteed.

  • 2 Indien verrekening plaatsvindt of zal plaatsvinden van het daadwerkelijk bestede bedrag met de vastgestelde aanvullende bekostiging, maakt het bevoegd gezag in de desbetreffende jaarrekening melding van het daadwerkelijk bestede bedrag.

Artikel 21. Onderzoek vanwege de minister en correctie en in mindering brengen op de bekostiging

  • 1 Onverminderd de bevoegdheid van de Inspectie van het onderwijs op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze Minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving, naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school.

  • 2 Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister correcties aanbrengen op de bekostiging. Onze Minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.

  • 3 Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 103, eerste lid, van de wet, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 103, vierde lid, van de wet of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging, onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 22. Betaling i.v.m. correcties

Een in artikel 21, tweede lid, bedoelde correctie wordt, indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in artikel 21, tweede lid, door Onze Minister betaald.

Hoofdstuk 4. Voorschriften inzake samenvoeging

Artikel 23. Dóórlopen bekostiging in geval van samenvoeging of afsplitsing per 1 augustus

Bij samenvoeging van scholen als bedoeld in artikel 71, tweede of derde lid, van de wet of afsplitsing van een of meer scholen van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel c, van de wet, op 1 augustus van enig kalenderjaar worden:

  • a. de bekostiging van de personeelskosten op grond van de artikelen 84 en 84b van de wet,

  • b. de bekostiging van de exploitatiekosten op grond van artikel 86 van de wet, en

  • c. aanvullende bekostiging op grond van de artikelen 85a of 89 van de wet, van alle bij de samenvoeging betrokken scholen dan wel van de bij de afsplitsing betrokken scholengemeenschap gehandhaafd tot het einde van dat kalenderjaar.

Hoofdstuk 5. Voorschriften betreffende verrekening van overschotten bij opheffing of beëindiging van de bekostiging van scholen

Artikel 24. Verrekening exploitatie-overschot bij opheffing school

  • 1 Indien een school wordt opgeheven anders dan in verband met samenvoeging met een andere school of de aanspraak op bekostiging voor een school verloren gaat, stort het bevoegd gezag het exploitatie-overschot terug in ’s Rijks kas. Het neemt daarbij het derde lid in acht.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder exploitatie-overschot verstaan:

    • a. het bedrag van de bekostiging, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, van de wet, verminderd met de lasten over dat jaar voor zover deze als rechtmatig kunnen worden aangemerkt,

    • b. de reserveringen voor zover afkomstig uit ’s Rijks kas, met inbegrip van de ontvangen rentebaten, en

    • c. voor zover het een bijzondere school betreft, de niet bestede gedeelten van de uitkeringen op grond van de voorschriften inzake de gemeentelijke overschrijding.

  • 3 Indien het exploitatie-overschot van een bijzondere school mede is opgebouwd uit uitkeringen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, geldt als maatstaf voor de verdeling van dat deel van het exploitatie-overschot tussen Rijk en de desbetreffende gemeente de verhouding tussen het ontvangen bedrag aan bekostiging van het Rijk en het ontvangen bedrag aan overschrijdingsuitkeringen van de gemeente in een periode van vijf jaren, voorafgaand aan het jaar van de beëindiging van de bekostiging. De verdeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 25. Geen bedrag per school in bekostiging exploitatiekosten voor scholen voortgezet onderwijs in verticale scholengemeenschappen

Indien een of meer scholen voor voortgezet onderwijs deel uitmaken van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, geldt wat de grondslag en de wijze van bekostiging van de exploitatiekosten betreft dat in afwijking van artikel 86, derde lid, van de wet niet worden verstrekt de bedragen, bedoeld onder a en b van dat lid.

Hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 27. Overgangsbekostiging samenwerkingsverband

  • 1 De overgangsbekostiging voor personele en materiële kosten, bedoeld in artikel X, zesde lid van de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en de financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) wordt berekend als volgt:

    • a. voor iedere leerling die op 1 oktober van het daaraan voorafgaande schooljaar was ingeschreven op een vestiging van een school behorend tot het samenwerkingsverband en voor wie op dat moment een leerlinggebonden budget beschikbaar was, ontvangt het samenwerkingsverband bekostiging volgens onderstaande tabel:

      Toelaatbaar verklaard tot (voortgezet) speciaal onderwijs aan/van:

      Bedrag indien leerling was ingeschreven op lwoo/pro

      (prijspeil 1-8-2013)

      Bedrag indien leerling was ingeschreven op overig vo

      (prijspeil 1-8-2013)

      Lichamelijk gehandicapte kinderen

      € 1.626,42

      € 3.223,28

      Langdurig zieke kinderen met lichamelijk handicap

      € 1.596,84

      € 3.223,28

      Zeer moeilijk lerende kinderen

      € 1.596,92

      € 3.223,28

      Kinderen met syndroom van Down

      € 5.103,82

      € 5.103,82

      Cluster 4

      € 1.596,84

      € 3.223,28

      Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend

      € 1.596,84

      € 3.223,28

      [Red: Met ingang van 1 augustus 2014:]

      Toelaatbaar verklaard tot (voortgezet) speciaal onderwijs aan/van:

      Bedrag LWOO/PRO

      Bedrag overig VO

      Lichamelijk gehandicapte kinderen

      € 1.643,24

      € 3.256,61

      Langdurig zieke kinderen met lichamelijke handicap

      € 1.613,35

      € 3.256,61

      Zeer moeilijk lerende kinderen

      € 1.613,35

      € 3.256,61

      Zeer moeilijk lerende kinderen met het syndroom van Down

      € 5.067,04

      € 5.067,04

      Cluster 4

      € 1.613,35

      € 3.256,61

      Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend

      € 1.613,35

      € 3.256,61

    • b. naast de in onderdeel a bedoelde bekostiging ontvangt het samenwerkingsverband als overgangsbekostiging een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per leerling.

Artikel 27a. Overgangsbepaling her te besteden bedrag

  • 2 Het bedrag per leerling, bedoeld in het eerste lid, is op basis van het prijspeil 1 augustus 2013 weergegeven in onderstaande tabel:

    Lichamelijk gehandicapte kinderen

    € 2.960,16

    Langdurig zieke kinderen met lichamelijk handicap

    € 4.577,04

    Zeer moeilijk lerende kinderen

    € 2.960,16

    Cluster 4

    € 2.960,16

    Lichamelijk gehandicapt en zeer moeilijk lerend

    € 2.960,16

Artikel 28. Overleg over niet herplaatst personeel

  • 1 Het samenwerkingsverband is gehouden om, wanneer een bevoegd gezag of een personeelsorganisatie daarom verzoekt, met dat bevoegd gezag en de personeelsorganisaties een op overeenstemming gericht overleg te voeren over het personeel dat in het derde schooljaar waarin artikel 77a van de wet is vervallen, nog niet zal zijn herplaatst en dat niet als gevolg van natuurlijk verloop zal zijn uitgestroomd op of voor 1 augustus 2016.

  • 2 Een bevoegd gezag als bedoeld in het eerste lid is, het bevoegd gezag van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een centrale dienst of een school die het budget ten behoeve van aanvullende zorg voor leerlingen in het samenwerkingsverband ontving, bedoeld in artikel 77, vierde lid, van de wet, waarbij het personeel in het schooljaar 2014–2015 in dienst is.

  • 3 Het personeel, bedoeld in het eerste lid, is het personeel dat op 1 mei 2012 als ambulant begeleider in dienst was bij een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een regionaal expertisecentrum als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een centrale dienst.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van personeel, niet zijnde ambulant begeleiders, dat op 1 mei 2012 is dienst was bij een samenwerkingsverband als bedoeld in de wet, een school die het budget ten behoeve van aanvullende zorg voor leerlingen in het samenwerkingsverband ontving, bedoeld in artikel 77, vierde lid, van de wet of een regionaal expertisecentrum als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en dat in het eerste schooljaar waarin artikel 77a van de wet is vervallen, niet zal zijn herplaatst.

's-Gravenhage , 30 september 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

J. Wallage

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de zesde november 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin