Bekostigingsbesluit W.V.O.

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2003 en zichtdatum 01-08-2003.
Geldend van 01-08-2003 t/m 21-08-2003

Besluit van 30 september 1992, houdende voorschriften betreffende de uitkering van de vergoeding aan scholen, de bevoorschotting, de boekhouding, het financieel beheer en de financiële controle alsmede voorschriften betreffende de Adviesgroep, bedoeld in artikel 80 van de W.V.O.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 29 juni 1990, nr. 90010741/3181A, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 80, zesde lid, 84a, tweede lid, 96b, tweede lid, 96c, eerste en tweede lid, 96p, derde lid, 96r, eerste lid, 98, eerste lid, 106, eerste en tweede lid, en 110a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1986, 552);

Gehoord de Onderwijsraad (advies van 19 oktober 1989, nr. OR/719 Alg.);

De Raad van State gehoord (advies van 6 november 1990, nr. W05.90.0288);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 22 september 1992, nr. 92028386/3181A, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Titel 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. wet: Wet op het voortgezet onderwijs;

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, voor zover het betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

  • c. inspectie: de inspectie, bedoeld in artikel 113 of artikel 114 van de wet;

  • d. school: een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs, of een scholengemeenschap voor zover het betreft een of meer van deze scholen, tenzij het tegendeel blijkt;

  • e. inrichting voor voortgezet onderwijs: een inrichting als bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

  • f. openbare school:

    • 1°. een school in stand gehouden door een gemeente, dan wel door een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen waarin deelnemen een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid;

    • 2°. een door een openbare rechtspersoon als bedoeld in artikel 42a van de wet in stand gehouden school;

    • 3°. een door een stichting als bedoeld in artikel 42b van de wet in stand gehouden school;

  • g. bijzondere school: een door een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school;

  • h. openbare rechtspersoon: een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld als bedoeld in artikel 42a van de wet;

  • i. bevoegd gezag: voor wat betreft:

    • 1°. een openbare school:

      • a. het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit besluit, met inachtneming van door hem te stellen regelen;

      • b. het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

      • c. de openbare rechtspersoon, bedoeld in artikel 42a van de wet, dan wel

      • d. de stichting, bedoeld in artikel 42b van de wet ;

    • 2°. een bijzondere school: het schoolbestuur;

  • j. ouders: ouders, voogden of verzorgers;

  • k. teldatum: de datum van 1 oktober, bedoeld in artikel 8, tweede lid;

  • l. leerling: een leerling of cursist die op grond van artikelen 10g en 27 van de wet tot een school is toegelaten;

  • m. eerste schooldag: a. bij opening van de school aan het begin van het schooljaar: 1 augustus; b. bij opening van de school tijdens het schooljaar: de dag waarop het onderwijs aan de school is aangevangen;

  • n. leerlingenadministratie: leerlingen- of cursistenadministratie;

  • o. schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

  • p. aanvullende vergoeding: een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 85a of artikel 89 van de wet;

  • q. accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • r. leerlinggebonden budget: het budget, dat beschikbaar is op grond van artikel 77a van de wet.

Artikel 2. Opheffing van een school

Het bevoegd gezag doet binnen twee weken na een besluit tot opheffing van de school daarvan mededeling aan Onze Minister, gedeputeerde staten, de inspecteur, en indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de school is gelegen.

Titel 2. Leerlingenadministratie en leerlingentelling

Paragraaf 1. Leerlingenadministratie

Artikel 3. Inhoud van de leerlingenadministratie

  • 1 De directeur, rector of centrale directie van een school draagt er zorg voor dat een overzichtelijke administratie van de inschrijving, de uitschrijving en het verzuim van de leerlingen op de school beschikbaar is, alsmede van de gegevens van de leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de vergoeding.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de leerlingenadministratie wordt ingericht.

Artikel 4. Inschrijving

  • 1 Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet schrijft de directeur, rector of centrale directie van een school een leerling slechts in na overlegging van:

    • a. een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan zes maanden,

    • b. een schriftelijke verklaring van de ouders van de leerling, of van de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling binnen een periode van zes maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school, een school voor ander onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven, of

    • c. een schriftelijke verklaring van de ouders van de leerling, of van de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling voorafgaand aan de inschrijving op een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven en dat deze leerling daar is uitgeschreven.

  • 2 Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, wordt bewaard in de administratie van de school.

  • 3 De directeur, rector of centrale directie doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem respectievelijk haar bekend is op welke andere school, school voor ander onderwijs of instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien hem respectievelijk haar bekend is op welke instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn respectievelijk haar school, binnen één week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur, rector of centrale directie van de school, de school voor ander onderwijs of de instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969, waarop de leerling voordien was ingeschreven.

Artikel 5. Uitschrijving

  • 1 De directeur, rector of centrale directie van een school waarop de leerling staat ingeschreven, schrijft de leerling, indien deze de school verlaat, uit met ingang van de dag volgende op de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving.

  • 2 Indien de directeur, rector of centrale directie van een school waarop de leerling stond ingeschreven, binnen vier weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht een mededeling ontvangt van de directeur, rector of centrale directie van een school of een school voor ander onderwijs, van de inschrijving van de leerling op laatstbedoelde scholen, wijzigt de directeur, rector of centrale directie de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de dag van inschrijving op de andere school of de school voor ander onderwijs.

Artikel 6. Bewaren van de gegevens

De gegevens die in de leerlingenadministratie zijn opgenomen, blijven daarvan in ieder geval deel uitmaken gedurende 5 jaar nadat de desbetreffende leerling van de school is uitgeschreven.

Paragraaf 2. Leerlingentelling

Artikel 7. Leerlingentelling

  • 1 Voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de wet worden, onverminderd artikel 5, artikel 7a en artikel 14, vierde lid, de leerlingen op een school meegeteld die op de teldatum op die school als werkelijk schoolgaand staan ingeschreven, tenzij zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van de leerplichtige leerling als geldige reden aangemerkt een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet 1969. Ten aanzien van de niet-leerplichtige leerling worden als geldige reden aangemerkt dezelfde gronden als die welke leiden tot een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de vorige volzin.

  • 3 Indien de teldatum valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld, die op de teldatum als werkelijk schoolgaand stonden ingeschreven.

  • 4 Een leerling niet zijnde een cursist, kan slechts op één school voor de bekostiging meetellen.

Artikel 7a. Leerlingen in leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs

  • 1 Onverminderd artikel 7 wordt een leerling in het op grond van artikel 75c van de wet bekostigde leerwegondersteunend onderwijs in een schooljaar meegeteld

    • a. als leerling in dat onderwijs indien de regionale verwijzingscommissie voor het einde van de in artikel 14, derde lid, bedoelde termijn bepaalt dat betrokkene is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs of toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs;

    • b. als leerling van de school waaraan dat onderwijs is verbonden, in andere gevallen dan bedoeld onder a.

  • 2 Onverminderd artikel 7 wordt een leerling slechts meegeteld als leerling van een school voor praktijkonderwijs indien de regionale verwijzingscommissie heeft bepaald dat betrokkene toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs. In afwijking van de eerste volzin wordt een leerling voor wie de regionale verwijzingscommissie na 1 oktober een afwijzende beschikking heeft afgegeven onverminderd artikel 7 in het jaar van de toelating meegeteld als leerling van een school voor praktijkonderwijs indien is voldaan aan het bepaalde in artikel 10g, tweede en derde lid, van de wet en de leerling gedurende dat jaar onderwijs blijft volgen aan de school voor praktijkonderwijs of een andere school.

  • 3 Onverminderd artikel 7 wordt een leerling van een afdeling voor praktijkonderwijs in een schooljaar meegeteld

    • a. als leerling van die afdeling indien is voldaan aan het bepaalde in artikel 10g, tweede en derde lid, van de wet, en de regionale verwijzingscommissie voor het einde van de in artikel 14, derde lid, bedoelde termijn bepaalt dat betrokkene toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs en

    • b. als leerling van de school waaraan die afdeling is verbonden in andere gevallen.

Hoofdstuk 2. Vergoeding van de personeels- en exploitatiekosten

Titel 1. Vaststelling van de bedragen voor personeels- en exploitatiekosten

Artikel 8. Vaststelling van het bedrag voor personeels- en exploitatiekosten

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks het bedrag, bedoeld in artikel 96d, eerste lid, van de wet vast. Het bedrag heeft betrekking op een schooljaar.

  • 2 Bij de vaststelling van het in artikel 96d, eerste lid, van de wet bedoelde bedrag, neemt Onze Minister wat het aantal leerlingen betreft in aanmerking het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het jaar, voorafgaand aan het schooljaar waarop het in de eerste volzin bedoeld bedrag betrekking heeft, als werkelijk schoolgaand aan de school stond ingeschreven, onverminderd artikel 7.

  • 3 Het Rijk betaalt elke maand van het schooljaar in verband met de kosten voor het personeel en voor de voorzieningen ten behoeve van de exploitatie aan het bevoegd gezag van een school een gedeelte van het bedrag, bedoeld in artikel 96d, eerste lid, van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.

  • 5 In geval van oprichting, verplaatsing of splitsing van een school kan Onze Minister afwijken van de teldatum en de op die afwijkende datum getelde leerlingen toerekenen aan de nieuwe scholen. Hij kan daarbij nadere voorschriften geven.

Artikel 8a. Vaststelling bedrag leerlinggebonden budget

  • 1 Voor elke leerling met een leerlinggebonden budget die op de school is ingeschreven wordt een bedrag toegekend volgens de onderstaande tabel:

    toelaatbaar verklaard tot (voortgezet) speciaal onderwijs aan/van

    LWOO/PRO EURO

    overig EURO

    waarvan verplicht her te besteden bedrag o.g.v. art. 77a WVO EURO

    a. dove kinderen

    5950

    6575

    3850

    b. slechthorende kinderen

    3875

    5250

    2525

    d. lichamelijk gehandicapte kinderen

    5225

    6575

    3850

    e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

    3875

    5250

    2525

    f. zeer moeilijk lerende kinderen

    3875

    5250

    2525

    g. meervoudig gehandicapte kinderen

    3875

    5250

    2525

    h. cluster 4

    3875

    5250

    2525

  • 2 De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden jaarlijks per 1 augustus, telkens te rekenen met het laatstelijk aangepaste bedrag, bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de gemiddelde personeelslasten in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 9. Vaststelling van de aanvullende vergoeding personeels- en exploitatiekosten

  • 2 Het bedrag wordt in een keer betaald dan wel wordt betaald volgens een door Onze Minister te bepalen kasritme.

Artikel 10. Vergoeding deel exploitatiekosten voorafgaand aan volledige bekostiging

Het Rijk vergoedt de exploitatiekosten met ingang van de eerste schooldag van een school waarvan het bekostigd onderwijs op grond van afdeling I van titel III van de wet een aanvang neemt. Onze Minister kan op verzoek van het bevoegd gezag een door hem te bepalen deel van de exploitatiekosten gedurende een periode van ten hoogste vier maanden voor de eerste schooldag voor vergoeding in aanmerking brengen.

Artikel 11. Aanwijzingen voor aanwending verzekeringsuitkering

  • 1 Indien gebouwen ten gevolge van brand of een andere omstandigheid zodanige schade hebben opgelopen dat deze geheel of gedeeltelijk moeten worden vervangen, is met betrekking tot de uitkering ingevolge een terzake gesloten verzekeringsovereenkomst artikel 99, tweede lid, van de wet van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid is verstrekt, voorziet het bevoegd gezag op doelmatige wijze in de huisvesting of inventaris met inachtneming van de omstandigheden waarin de school verkeert.

  • 3 Indien het uitgekeerde bedrag ingevolge de verzekeringsovereenkomst minder bedraagt dat het bedrag aan schade, dient de rechtspersoon die de school in stand houdt, de schade voor eigen rekening te herstellen dan wel voor eigen rekening te voorzien in een nieuwe voorziening in de huisvesting, voor zover dat noodzakelijk is ter uitvoering van het tweede lid.

  • 4 De voorzieningen, gerealiseerd met toepassing van dit artikel, worden aangemerkt als met rijksmiddelen te zijn gerealiseerd.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid zijn slechts van toepassing op andere vormen van voortgezet onderwijs als bedoeld in afdeling IV van titel II van de wet.

Titel 2. Vergoeding van uitgaven voor nascholing

Artikel 12. Aanvang van de bekostiging

Het Rijk vergoedt de uitgaven voor nascholing van het personeel, bedoeld in artikel 96d.2 van de wet, met ingang van de eerste schooldag van een school waarvan het bekostigd onderwijs op grond van afdeling I van titel III van de wet een aanvang neemt.

Artikel 13. Vaststelling van het bedrag voor nascholing

Onze Minister stelt tegelijk met het bedrag, bedoeld in artikel 96d, eerste lid, van de wet, het bedrag vast, bedoeld in artikel 96d.2 van de wet. Het laatstbedoelde bedrag heeft betrekking op een schooljaar en wordt in dat schooljaar betaald volgens een door Onze Minister te bepalen kasritme.

Titel 3. Wijze van vaststelling en wijziging van de vergoeding

Artikel 14. Melding en terugmelding gegevens ten behoeve van vaststelling vergoeding

  • 2 Met het oog op de vaststelling van de vergoeding, bedoeld in artikel 8 en artikel 13, doet Onze Minister aan het bevoegd gezag jaarlijks overzichten toekomen van de hem ter beschikking staande gegevens over het aantal leerlingen op de teldatum dat bij de vaststelling van de vergoeding voor het daarop volgende schooljaar in aanmerking moet worden genomen. Toezending van de overzichten aan het bevoegd gezag vindt plaats voor 15 november volgend op het tijdstip waarop het bevoegd gezag ingevolge het Besluit informatievoorziening WVO de gegevens over dat aantal leerlingen aan Onze Minister meldt.

  • 3 Indien de gegevens, bedoeld in het tweede lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag onjuist zijn, kan het bevoegd gezag bij Onze Minister binnen 10 dagen na verzending van de in dat lid bedoelde overzichten de door het bevoegd gezag gecorrigeerde gegevens indienen.

  • 4 Indien als gevolg van de wijzigingen op grond van artikel 5 een wijziging optreedt in de opgave van het aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid, doet het bevoegd gezag van de school waarvan de leerling is of waarvan leerlingen zijn uitgeschreven, binnen zes weken na de uitschrijving daarvan mededeling aan Onze Minister.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid. Bij deze regeling wordt in elk geval een model vastgesteld voor correctie als bedoeld in het derde lid.

  • 6 Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli bij Onze Minister voor het daaropvolgende schooljaar in:

    • a. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de in het eerste en tweede lid bedoelde aan Onze Minister gemelde gegevens,

    • b. indien de onder a bedoelde aan Onze Minister gemelde gegevens naar het oordeel van het bevoegd gezag onjuist zijn, de door het bevoegd gezag gecorrigeerde gegevens, alsmede

    • c. een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel a of onderdeel b.

  • 7 Bij ministeriële regeling kan een model voor de in het zesde lid, onder a en c, bedoelde verklaringen worden vastgesteld. Onze Minister kan een leidraad vaststellen ten behoeve van de controle door de accountant, bedoeld in het zesde lid, onder c.

  • 8 Indien voor 1 juli in enig jaar aanvullende vergoedingen zijn vastgesteld, dient het bevoegd gezag voor die datum bij Onze Minister een verklaring in omtrent de juistheid van de in voorkomende gevallen met het oog op de vaststelling van de aanvullende vergoeding aan Onze Minister gemelde gegevens. Het zesde lid, onder b en c, en het zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15. Vaststelling en latere wijziging vergoedingen

  • 1 Onze Minister stelt de in artikel 8 en artikel 13 bedoelde vergoedingen vast zo mogelijk voor 1 maart doch uiterlijk op 15 maart voorafgaand aan het schooljaar waarop zij betrekking hebben. Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder c, daartoe aanleiding geeft, wijzigt Onze Minister de vergoeding of aanvullende vergoeding.

  • 2 De in artikel 8 bedoelde vergoedingen kunnen door Onze Minister worden gewijzigd wegens algemene salarismaatregelen of wegens andere al dan niet uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Hoofdstuk 3. Voorschriften inzake boekhouding, financieel beheer en financiële controle

Titel 1. Voorschriften betreffende de boekhouding

Artikel 16. Boekhouding

  • 1 De boekhouding van een school is zodanig ingericht dat op doelmatige wijze informatie kan worden verkregen omtrent het gevoerde financiële beheer.

  • 2 Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek van Onze Minister nadere financiële informatie met betrekking tot de school. De wijze waarop deze informatie wordt verstrekt, kan bij ministeriële regeling worden geregeld.

  • 3 Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Titel 2. Voorschriften betreffende het financieel beheer

Artikel 17. Vaststelling begroting

  • 1 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks tijdig voor het komende begrotingsjaar een begroting vast voor de school.

  • 2 De begroting behelst een raming van de baten en lasten van de school en is sluitend. De in de begroting voorziene baten uit de van het Rijk te ontvangen vergoeding komen overeen met de voor het desbetreffende jaar door Onze Minister vastgestelde vergoeding.

  • 3 Het bevoegd gezag doet de noodzakelijke uitgaven binnen de grenzen van de begroting.

  • 4 Af- en overschrijving op de uitgavenposten van de begroting kunnen door het bevoegd gezag geschieden overeenkomstig door het bevoegd gezag vastgestelde regels.

  • 5 Indien Onze Minister het bevoegd gezag daarom verzoekt, wordt de vastgestelde begroting aan Onze Minister overgelegd.

  • 6 Bij ministeriële regeling kan een model voor de inrichting van de begroting worden vastgesteld.

Titel 3. Voorschriften betreffende de financiële controle

Artikel 18. Jaarrekening

  • 1 Het bevoegd gezag stelt jaarlijks ten behoeve van de school een jaarrekening vast over het afgelopen jaar.

  • 2 In de jaarrekening legt het bevoegd gezag verantwoording af over het financieel beheer. Uit de jaarrekening blijkt dat sprake is van een rechtmatige aanwending van de rijksvergoeding. De jaarrekening omvat mede de gegevens die van belang zijn voor de verantwoording met betrekking tot de besteding van op grond van artikel 85b van de wet toegekende nascholingsgelden en van toegekende aanvullende vergoedingen.

  • 3 Het bevoegd gezag dient de vastgestelde jaarrekening voor 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar in bij Onze Minister. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het bevoegd gezag aangewezen accountant. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt het bevoegd gezag dat aan Onze Minister op diens verzoek inzage wordt geboden in de controlerapporten en de controledossiers van de accountant.

  • 4 Indien het bevoegd gezag meer dan één school in stand houdt, wordt voor deze scholen een gezamenlijke balans en een gezamenlijke exploitatierekening vastgesteld. Bij de jaarrekening is een bijlage gevoegd die inzicht biedt in het bestedingspatroon ten aanzien van de afzonderlijke scholen van het bevoegd gezag.

  • 5 Bij ministeriële regeling wordt een model voor de inrichting van de jaarrekening vastgesteld.

  • 6 Onze Minister kan een leidraad vaststellen met betrekking tot de inrichting en de uitvoering van de controle door de accountant.

Artikel 19. Onderzoek vanwege de minister

  • 1 De accountant die door Onze Minister is belast met het onderzoek van de jaarrekening en met het onderzoek van de juistheid van de gegevens, bedoeld in artikel 14, zesde en achtste lid, heeft met het oog op het verrichten van dat onderzoek toegang tot elke school. Aan de accountant wordt desgevraagd inzage in de boeken en bescheiden gegeven en worden alle inlichtingen verstrekt die deze voor de uitvoering van zijn taak nodig oordeelt.

  • 2 Onze Minister kan naast het accountantsonderzoek, bedoeld in het eerste lid, een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarrekening en naar de gegevens, bedoeld in artikel 14, zesde en achtste lid, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school. Het bevoegd gezag verstrekt aan degene die door Onze Minister met het onderzoek is belast, alle inlichtingen die deze voor de uitvoering van zijn taak nodig oordeelt en geeft desgevraagd inzage in de boeken en bescheiden.

Artikel 20. Verstrekking gegevens i.v.m. de terugstorting van niet bestede nascholingsgelden en i.v.m. aanvullende vergoedingen

  • 1 Het bevoegd gezag van een school verstrekt Onze Minister jaarlijks in de jaarrekening in verband met de terugstorting van niet bestede gelden voor nascholing, bedoeld in artikel 99, vierde lid, van de wet:

    • a. een opgave van de in de laatste drie jaren ontvangen vergoedingen voor nascholing,

    • b. een opgave van het bedrag dat het fonds, bedoeld in artikel 99, vierde lid, van de wet, omvat,

    • c. indien het bedrag, bedoeld in onderdeel b, groter is dan het bedrag, bedoeld in onderdeel a, een opgave van het verschil, en

    • d. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid en volledigheid van de opgaven, bedoeld in de onderdelen a, b en c.

  • 2 Indien aan het bevoegd gezag van een school een aanvullende vergoeding is verstrekt onder de voorwaarde dat deze vergoeding voor het bij de verstrekking aangegeven doel wordt besteed, blijkt uit de jaarrekening van de school in hoeverre deze vergoeding voor dat doel is besteed.

  • 3 Indien bij de verstrekking van een aanvullende vergoeding is bepaald dat verrekening met een bij de toekenning aangegeven vergoeding zal plaatsvinden van het positieve verschil tussen het toegekende en het daadwerkelijk bestede bedrag, maakt het bevoegd gezag in de desbetreffende jaarrekening melding van het daadwerkelijk bestede bedrag.

Artikel 21. Correctie op vergoeding

  • 1 Indien uit een op grond van artikel 19, eerste of tweede lid, ingesteld onderzoek blijkt dat de omvang van de vergoeding of aanvullende vergoeding voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister tot uiterlijk één jaar na ontvangst van de bevindingen uit dat onderzoek correcties aanbrengen op de desbetreffende vergoeding of aanvullende vergoeding. Onze Minister deelt het bevoegd gezag uiterlijk één jaar na ontvangst van deze bevindingen schriftelijk mede of en zo ja welke correcties hij aanbrengt.

  • 2 Indien uit de jaarrekening, uit de in artikel 18, derde lid, bedoelde verklaring van de accountant of uit op grond van artikel 19 ingesteld onderzoek blijkt dat de vergoeding of aanvullende vergoeding voor een school waarop de jaarrekening betrekking heeft, onrechtmatig is besteed of ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de vergoeding of aanvullende vergoeding niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de vergoeding respectievelijk aanvullende vergoeding. Onze Minister doet hiervan binnen een jaar na de ontvangst van de jaarrekening, respectievelijk binnen een jaar na ontvangst van de bevindingen uit dat onderzoek, schriftelijk mededeling aan het bevoegd gezag.

  • 3 Indien daarvoor naar zijn oordeel aanleiding is, kan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde termijn waarbinnen correcties kunnen worden aangebracht, alsmede de in het tweede lid bedoelde termijn, met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel 22. Verrekening of betaling i.v.m. correcties

Een in artikel 21, eerste lid, bedoelde correctie wordt verrekend met de vergoeding of aanvullende vergoeding waarop het bevoegd gezag aanspraak heeft of wordt, indien de correctie strekt tot verhoging van de vergoeding respectievelijk aanvullende vergoeding, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in artikel 21, eerste lid, door Onze Minister betaald.

Hoofdstuk 4. Voorschriften betreffende inrichtingen voor voortgezet onderwijs

Artikel 23. Vergoeding kosten inrichtingen voortgezet onderwijs

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot de bepaling van de omvang en inzake de wijze van vaststelling en uitkering van een vergoeding voor exploitatiekosten, personeelskosten, huisvestingskosten en inventariskosten ten behoeve van inrichtingen voor voortgezet onderwijs.

Hoofdstuk 5. Voorschriften betreffende verrekening van overschotten bij opheffing of beëindiging van de bekostiging van scholen

Artikel 24. Verrekening exploitatie-overschot bij opheffing school

  • 1 Indien een school wordt opgeheven anders dan in verband met samenvoeging met een andere school of de aanspraak op bekostiging voor een school verloren gaat, stort het bevoegd gezag het exploitatie-overschot terug in ’s Rijks kas. Het neemt daarbij het derde lid in acht.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder exploitatie-overschot verstaan:

    • a. het bedrag van de vergoedingen, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, van de wet, verminderd met de lasten over dat jaar voor zover deze als rechtmatig kunnen worden aangemerkt,

    • b. de reserveringen voor zover afkomstig uit ’s Rijks kas, met inbegrip van de ontvangen rentebaten, en

    • c. voor zover het een bijzondere school betreft, de niet bestede gedeelten van de uitkeringen op grond van de voorschriften inzake de gemeentelijke overschrijding.

  • 3 Indien het exploitatie-overschot van een bijzondere school mede is opgebouwd uit uitkeringen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, geldt als maatstaf voor de verdeling van dat deel van het exploitatie-overschot tussen Rijk en de desbetreffende gemeente de verhouding tussen het ontvangen bedrag aan vergoedingen van het Rijk en het ontvangen bedrag aan overschrijdingsuitkeringen van de gemeente in een periode van vijf jaren, voorafgaand aan het jaar van de beëindiging van de bekostiging. De verdeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 25. Geen bedrag per school in vergoeding exploitatiekosten voor scholen voortgezet onderwijs in verticale scholengemeenschappen

Indien een of meer scholen voor voortgezet onderwijs deel uitmaken van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, geldt wat de grondslag en de wijze van bekostiging van de exploitatiekosten betreft dat in afwijking van artikel 86, derde lid, van de wet niet worden verstrekt de bedragen, bedoeld onder a en b van dat lid.

's-Gravenhage , 30 september 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

J. Wallage

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de zesde november 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin