Besluit beheer sociale-huursector

[Regeling vervallen per 01-07-2015.]
Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 06-01-2014 en zichtdatum 04-04-2014.
Geldend van 01-01-2014 t/m 17-02-2014

Besluit van 9 oktober 1992, houdende regels betreffende instellingen, werkzaam in het belang van de volkshuisvesting

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 28 april 1992, nr. MJZ28492056, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 70, 71, 81 en 82 van de Woningwet (Stb. 1991, 439) en artikel 9 van de Huurprijzenwet woonruimte (Stb. 1986, 331);

Gehoord de Raad voor de Volkshuisvesting (advies van 6 maart 1992, nr. 197);

De Raad van State gehoord (advies van 28 augustus 1992, nr. W08.92.0192);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 oktober 1992, nr. MJZ08092001, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting: Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, bedoeld in artikel 71 van de Woningwet;

    • b. woongelegenheid: woning, standplaats, woonwagen, en instelling waarin aan ten minste vijf personen van 65 jaar of ouder duurzaam verblijf en verzorging wordt verschaft;

    • c. voorziening: bouwkundige of bouwtechnische maatregel aan een woongelegenheid die strekt tot verbetering van de indeling of het woongerief, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijke opheffing van technische gebreken, of tot bouwkundige splitsing of samenvoeging;

    • d. huurprijs: prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woongelegenheid, uitgedrukt in een bedrag per maand;

    • e. onrendabele investeringen: investeringen tegenover welke geen opbrengsten staan of opbrengsten staan die blijkens de raming daarvan niet kostendekkend zijn.

  • 3 Voor de toepassing van dit besluit wordt onder de bewoner, naast de huurder, verstaan degene die met instemming van de huurder zijn hoofdverblijf in de gehuurde woongelegenheid heeft.

  • 4 Voor de toepassing van dit besluit valt het verslagjaar in de zin van dit besluit samen met het kalenderjaar.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven met het oog op de nakoming van voor Nederland verbindende besluiten van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschap inzake staatssteun of compensatie in de zin van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan toegelaten instellingen.

  • 2 Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid vervalt met ingang van de dag die een jaar ligt na de datum waarop zij in werking is getreden. Zij blijft na die dag van kracht voor zover op die dag een voorstel van wet bij de Staten-Generaal is ingediend dat, of een algemene maatregel van bestuur in het Staatsblad is geplaatst die in regeling van het betrokken onderwerp voorziet, en voor zover voor een juiste nakoming als bedoeld in het eerste lid regeling bij wet of bij algemene maatregel van bestuur niet noodzakelijk is. Na de indiening van een zodanig wetsvoorstel of de plaatsing in het Staatsblad van een zodanige algemene maatregel van bestuur vervalt zij op het tijdstip waarop dat wetsvoorstel wordt verworpen of, na tot wet te zijn verheven, in werking treedt, respectievelijk die algemene maatregel van bestuur wordt ingetrokken of in werking treedt.

  • 3 De werkingsduur van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid kan eenmalig met ten hoogste een jaar worden verlengd. De tweede en derde zin van het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Onverminderd artikel 120b van de Woningwet zijn gedragingen in strijd met voorschriften als bedoeld in het eerste lid strijdig met het belang van de volkshuisvesting.

Artikel 2a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor de toepassing van dit besluit verbindt een toegelaten instelling zich met een andere rechtspersoon of vennootschap, indien:

  • a. die andere rechtspersoon of vennootschap een dochtermaatschappij als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van haar wordt;

  • b. zij in die andere rechtspersoon deelneemt in de zin van artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of;

  • c. zij anderszins financiële of bestuurlijke banden met een bestaande andere rechtspersoon of vennootschap aangaat, stemrechten in de algemene vergadering van een bestaande andere rechtspersoon verwerft of een andere rechtspersoon of vennootschap opricht of doet oprichten, op een zodanige wijze dat daardoor een duurzame band met die rechtspersoon of vennootschap ontstaat.

Hoofdstuk II. Toelating, wijziging van de statuten en fusies

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Afdeling 1. De toelating

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

§ 1. De procedure

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 2 De aanvraag omvat:

    • a. de gronden waarop deze rust;

    • b. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van de vereniging of de stichting of van de notariële akte waarin de statuten van de vereniging na haar oprichting zijn opgenomen, en van de notariële akten waarin statutenwijzigingen zijn opgenomen;

    • c. het bewijs, dat de vereniging of de stichting is ingeschreven in een openbaar register, gehouden door de Kamer van Koophandel;

    • d. het bewijs, dat een authentiek afschrift van de akte van oprichting of van de notariële akte waarin de statuten zijn opgenomen, dan wel een authentiek uittreksel van die akte, authentieke afschriften van de notariële akten waarin statutenwijzigingen zijn opgenomen en de statuten als laatstelijk gewijzigd ten kantore van de Kamer zijn neergelegd, en

    • e. zodanige bescheiden, dat Onze Minister een juist en volledig inzicht verkrijgt in de financiële situatie van de vereniging of de stichting.

  • 3 Indien de oprichting van de vereniging of de stichting, al dan niet gezamenlijk met de oprichting van een of meer andere verenigingen of stichtingen, is geschied met het oogmerk om de werkzaamheden te gaan verrichten die ter plaatse worden verricht door een afzonderlijk organisatie-onderdeel van de gemeente dat is belast met de exploitatie van van gemeentewege gebouwde of verworven woongelegenheden en om daartoe die woongelegenheden in eigendom te verkrijgen, omvat de aanvraag voorts een rapport van bevindingen omtrent de financiële transacties tussen dat organisatie-onderdeel enerzijds en de algemene dienst en andere organisatie-onderdelen van de gemeente anderzijds, uitgebracht door een als openbaar accountant optredende accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of door een organisatie waarin zodanige accountants samenwerken. Het rapport omvat alle zodanige transacties over het tijdvak dat loopt vanaf 1 januari 1991 tot een dag die ten hoogste een maand ligt voor het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend, die naar het oordeel van de accountant mogelijk niet in het belang van de volkshuisvesting zijn verricht, en die over het genoemde tijdvak afzonderlijk of gezamenlijk meer dan 1 procent van de financiële middelen van het in de eerste volzin eerstgenoemde organisatie-onderdeel per 31 december 1990, en afzonderlijk of gezamenlijk ten minste € 25 000 bedragen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag om een toelating als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet stelt Onze Minister de gemeente waar de vereniging of de stichting haar woonplaats heeft, alsmede elke gemeente waar zij bij toelating naar verwachting feitelijk werkzaam zal zijn, in de gelegenheid haar zienswijze over de gevolgen van de toelating voor de volkshuisvesting ter plaatse aan hem kenbaar te maken. Die gemeenten kunnen binnen acht weken nadien hun zienswijzen aan Onze Minister doen toekomen.

  • 2 Binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag om een toelating als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet stelt Onze Minister voorts het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting in de gelegenheid zijn zienswijze over de financiële aspecten van de toelating aan hem kenbaar te maken. Het fonds kan binnen acht weken nadien zijn zienswijze aan Onze Minister doen toekomen.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister doet binnen acht weken na ontvangst van de zienswijzen, bedoeld in artikel 5, een voordracht voor een koninklijk besluit tot toelating of tot weigering van de toelating. Hij betrekt die zienswijzen bij zijn voordracht.

  • 2 Indien een gemeente haar zienswijze of het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting zijn zienswijze niet of niet tijdig aan Onze Minister heeft doen toekomen, doet Onze Minister een voordracht als bedoeld in het eerste lid binnen acht weken na het verstrijken van de termijnen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin.

  • 3 Het koninklijk besluit wordt in de Staatscourant geplaatst.

§ 2. De voorwaarden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Buiten het geval, bedoeld in artikel 70, tweede lid, tweede volzin, van de Woningwet wordt de toelating geweigerd, indien de statuten van de vereniging of de stichting niet voorzien in:

    • a. de vermelding van de gemeente of een aanduiding van de gemeenten waar zij werkzaam is;

    • b. de instelling van een orgaan waaraan het toezicht op het bestuur is opgedragen, welk orgaan:

      • 1°. in staat is dat toezicht voortdurend uit te oefenen;

      • 2°. bevoegd is tot het nemen van maatregelen die voor uitoefening van dat toezicht nodig zijn, en daartoe de uitvoering van besluiten van het bestuur kan schorsen, en

      • 3°. niet is gehouden over zijn handelingen verantwoording aan het bestuur af te leggen;

    • c. de bepaling dat met personen die zitting hebben in het orgaan, bedoeld in onderdeel b , geen arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bestaan;

    • d. de bepaling dat het zitting hebben in het bestuur of in het orgaan, bedoeld in onderdeel b, onverenigbaar is met het lidmaatschap van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of van het college van gedeputeerde staten van de provincie waar de vereniging of de stichting haar woonplaats heeft, of van een gemeente of een provincie waar zij feitelijk werkzaam is, of van een orgaan van een organisatie die zich ten doel heeft gesteld de belangen van gemeenten of provincies te behartigen;

    • e. regels inzake de wijze waarop de huurders van de woongelegenheden van de vereniging of de stichting en in het belang van die huurders werkzame organisaties invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van het bestuur van die vereniging of stichting of van het orgaan, bedoeld in onderdeel b , welke regels in elk geval inhouden, dat het bestuur die huurders en zodanige organisaties in de gelegenheid stelt om, ten aanzien van ten minste twee vrijkomende plaatsen in het bestuur of orgaan, een bindende voordracht uit te brengen voor benoeming in dat bestuur of orgaan van een persoon uit hun kring, waarbij, in geval van een vereniging, wordt bepaald op welke wijze de betrokken benoeming tot stand komt ingeval aan de voordracht het bindende karakter is ontnomen;

    • f. de bepaling dat de algemene vergadering van een vereniging slechts een besluit kan nemen om aan een voordracht als bedoeld in onderdeel e het bindende karakter te ontnemen, indien op die vergadering een aantal stemmen kan worden uitgebracht dat ten minste de helft bedraagt van het aantal stemmen dat door de stemgerechtigden gezamenlijk kan worden uitgebracht;

    • g. de bepaling dat het orgaan, bedoeld in onderdeel b , de opdracht verleent tot het onderzoek, bedoeld in artikel 27, eerste lid, eerste volzin, en dat, indien het orgaan niet daartoe overgaat, dit geschiedt door de algemene vergadering of, indien deze niet daartoe overgaat, het bestuur van de vereniging, dan wel door het bestuur van de stichting;

    • h. de bepaling dat de opdracht, bedoeld in onderdeel g , kan worden ingetrokken door het orgaan dat deze heeft verleend, en dat een zodanige door het bestuur verleende opdracht tevens kan worden ingetrokken door het orgaan, bedoeld in onderdeel b ;

    • i. de bepaling dat de vereniging of de stichting voor wijziging van de statuten de voorafgaande instemming van Onze Minister behoeft, en daartoe iedere voorgenomen wijziging daarvan aan hem voorlegt, en

    • j. bepalingen omtrent de ontbinding van de vereniging of de stichting, welke inhouden, dat:

      • 1°. het bestuur de ontbinding onverwijld aan Onze Minister meedeelt;

      • 2°. na ontbinding de vereffening geschiedt door een of meer vereffenaars, te benoemen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de ontbonden vereniging of stichting haar woonplaats had, op welke vereffenaars dat college toezicht houdt en welke vereffenaars door dat college kunnen worden geschorst of ontslagen, in welk laatste geval het een of meer nieuwe vereffenaars benoemt;

      • 3°. indien de onroerende zaken gelegen zijn binnen het werkgebied van een of meer toegelaten instellingen, de vereffenaar de goederen en de schulden van de ontbonden vereniging of stichting bij voorrang aan die toegelaten instellingen aanbiedt ter gehele of gedeeltelijke overneming, en, voor zover die toegelaten instellingen die goederen of schulden niet overnemen, hij die goederen of schulden ter gehele of gedeeltelijke overneming aanbiedt aan de gemeente waar de onroerende zaken gelegen zijn, en, voor zover de gemeente die goederen of schulden niet overneemt, hij de huurders van de tot die zaken behorende woongelegenheden in de gelegenheid stelt deze in eigendom te verkrijgen;

      • 4°. indien de ontbonden vereniging of stichting op het tijdstip van ontbinding geen onroerende zaken bezat, de vereffenaar de goederen en de schulden van die vereniging of stichting ter overneming aanbiedt aan de gemeente waar die vereniging of stichting haar woonplaats had;

      • 5°. voor zover wegens het niet aanvaarden van de aanbiedingen, bedoeld onder 3° en 4°, de goederen en de schulden niet zijn overgenomen, de vereffenaar de goederen van de ontbonden vereniging of stichting te gelde maakt en haar schulden voldoet en

      • 6°. de vereffenaar de middelen die zijn overgebleven na het overeenkomstig onderdeel 3°, 4° of 5° te gelde maken van de goederen van de ontbonden vereniging of stichting, en na het voldoen van haar schulden, stort in het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting.

  • 2 De toelating wordt voorts geweigerd, indien de statuten een bepaling bevatten waaraan:

    • a. personen waarop het eerste lid, onderdeel d, van toepassing is het recht kunnen ontlenen om personen te benoemen in het bestuur van de vereniging of de stichting, of in het orgaan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of om personen voor een zodanige benoeming voor te dragen, of

    • b. het recht kan worden ontleend tot het verkrijgen van de eigendom van onroerende zaken van de vereniging of de stichting op een andere wijze dan die, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, onder 3° en 4°.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel d, en het tweede lid, onderdeel a, zijn, voorzover het betreft het lidmaatschap van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente of van het college van gedeputeerde staten van de provincie waar de vereniging of de stichting haar woonplaats heeft, of van een gemeente of een provincie waar zij feitelijk werkzaam is, niet van toepassing op een vereniging of stichting als bedoeld in artikel 4, derde lid, eerste volzin, indien door die vereniging of stichting op of na 1 januari 1993 en voor 1 mei 1996 een aanvraag om toelating bij Onze Minister is ingediend.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toelating wordt bovendien geweigerd, indien naar het oordeel van Onze Minister de vereniging of de stichting niet voldoende financieel draagkrachtig is of de financiële continuïteit van die vereniging of stichting niet voldoende is gewaarborgd.

  • 2 De toelating van een vereniging of stichting als bedoeld in artikel 4, derde lid, eerste volzin, wordt bovendien geweigerd, indien het rapport van bevindingen, bedoeld in die volzin, daar naar het oordeel van Onze Minister aanleiding toe geeft, of indien transacties als bedoeld in die volzin die hebben plaatsgevonden op of na de dag waarop dat rapport is uitgebracht daar naar zijn oordeel aanleiding toe geven.

  • 3 De toelating kan voorts worden geweigerd op grond van gebreken in de akte van oprichting.

Afdeling 2. Wijziging van de statuten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister stemt slechts in met een voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling, indien die wijziging voldoet aan artikel 7, er niet toe leidt dat de toegelaten instelling niet voldoet aan artikel 8, eerste lid, en ook overigens naar zijn oordeel het belang van de volkshuisvesting zich niet daartegen verzet.

  • 2 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling gevolgen heeft voor haar financiële situatie, stelt Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van die wijziging het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting in de gelegenheid zijn zienswijze over de financiële aspecten van die wijziging aan hem kenbaar te maken. Het fonds kan binnen vier weken nadien zijn zienswijze aan Onze Minister doen toekomen.

  • 3 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling betrekking heeft op haar werkgebied, kan Onze Minister, binnen acht weken na ontvangst van die wijziging, de gemeenten waar zij na die wijziging naar verwachting feitelijk werkzaam zal zijn in de gelegenheid stellen hun zienswijzen over de gevolgen van die wijziging voor de volkshuisvesting ter plaatse aan hem kenbaar te maken. Die gemeenten kunnen binnen vier weken nadien hun zienswijzen aan Onze Minister doen toekomen.

  • 4 Onze Minister kan instemmen met een voorgenomen wijziging van statuten van een toegelaten instelling zonder toepassing van een of meer van de ingevolge het eerste lid aan die instemming verbonden vereisten, indien die wijziging uitsluitend een uitbreiding van haar werkgebied inhoudt.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling geen gevolgen heeft voor haar financiële situatie en voorts hetzij geen betrekking heeft op haar werkgebied, hetzij geen aanleiding heeft gegeven tot toepassing van artikel 9, derde lid, neemt Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van die wijziging een beslissing omtrent instemming daarmee.

  • 2 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling gevolgen heeft voor haar financiële situatie, neemt Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van de zienswijze, bedoeld in artikel 9, tweede lid, een beslissing omtrent instemming met die wijziging. Hij betrekt die zienswijze bij zijn beslissing. Indien het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting zijn zienswijze niet of niet tijdig aan Onze Minister heeft doen toekomen, neemt hij een beslissing als bedoeld in de eerste volzin binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 9, tweede lid, tweede volzin.

  • 3 Indien de voorgenomen wijziging van de statuten van de toegelaten instelling betrekking heeft op haar werkgebied en aanleiding heeft gegeven tot toepassing van artikel 9, derde lid, neemt Onze Minister binnen acht weken na ontvangst van de zienswijzen, bedoeld in dat lid, een beslissing omtrent instemming met die wijziging. Hij betrekt die zienswijzen bij zijn beslissing. Indien een gemeente haar zienswijze niet of niet tijdig aan Onze Minister heeft doen toekomen, neemt hij een beslissing als bedoeld in de eerste volzin binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 9, derde lid, tweede volzin.

Afdeling 3. Fusies

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 10a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Indien bij een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek hetzij een rechtspersoon die geen toegelaten instelling is het vermogen van een toegelaten instelling onder algemene titel verkrijgt, hetzij door twee toegelaten instellingen of mede door een toegelaten instelling een nieuwe rechtspersoon wordt opgericht, stemt Onze Minister slechts in met die fusie, indien die rechtspersoon toepassing heeft gegeven aan artikel 4, eerste lid, en toetsing van de in dat artikellid bedoelde aanvraag aan de artikelen 4, tweede lid, en 5 tot en met 8 heeft geleid tot een toelating van die rechtspersoon, als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet.

Artikel 10b

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Indien bij een fusie als bedoeld in artikel 309 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een toegelaten instelling het vermogen van een andere rechtspersoon onder algemene titel verkrijgt, zijn de artikelen 9, eerste, tweede en derde lid, en 10 van overeenkomstige toepassing op die fusie.

Hoofdstuk III. De werkzaamheden van toegelaten instellingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling is uitsluitend werkzaam op het gebied van de volkshuisvesting. Zij neemt bij haar werkzaamheden het bepaalde in de paragrafen 2 tot en met 6 in acht.

  • 2 Het gebied van de volkshuisvesting omvat, behoudens de artikelen 12a, tweede lid, en 12b, tweede lid, uitsluitend:

    • a. het bouwen, verwerven, bezwaren en slopen van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;

    • b. het in stand houden van en het treffen van voorzieningen aan haar woongelegenheden en onroerende aanhorigheden, en aan woongelegenheden en onroerende aanhorigheden van derden;

    • c. het in stand houden en verbeteren van de direct aan de woongelegenheden en aanhorigheden, bedoeld in onderdeel b , grenzende omgeving;

    • d. het beheren, toewijzen en verhuren van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;

    • e. het vervreemden van woongelegenheden en onroerende aanhorigheden;

    • f. het aan bewoners van bij de toegelaten instelling in beheer zijnde woongelegenheden verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning, alsmede het, aan personen die te kennen geven een zodanige woongelegenheid te willen betrekken, verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met het huisvesten van die personen, en

    • g. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met f .

Artikel 11a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De werkzaamheden van de toegelaten instelling dragen bij aan de uitvoering van de artikelen 12 tot en met 22 overeenkomstig dit besluit.

  • 2 De toegelaten instelling verbindt zich slechts met een andere rechtspersoon of vennootschap, indien dit noodzakelijk is om te voldoen aan het eerste lid.

Artikel 11c

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling vervreemdt haar woongelegenheden, indien de verkrijger daarvan geen toegelaten instelling is, slechts tegen een prijs van ten minste 90 procent van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van die woongelegenheden, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 2 In bij ministeriële regeling aangegeven gevallen kan de toegelaten instelling haar woongelegenheden vervreemden tegen een lagere verkoopprijs dan die, bedoeld in het eerste lid, indien de verkrijger daarvan een natuurlijke persoon is die in die woning zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben, en wordt voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden.

  • 3 Onze Minister kan op een daartoe strekkende aanvraag van een toegelaten instelling voor andere vervreemdingen van woongelegenheden als bedoeld in het eerste lid of in de in het tweede lid bedoelde ministeriële regeling, toestemming verlenen indien het belang van de volkshuisvesting zich naar zijn oordeel daartegen niet verzet. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de aanvraag om toestemming, voor zover die toestemming betrekking heeft op de vervreemding van woongelegenheden aan natuurlijke personen die daarin hun hoofdverblijf hebben of zullen hebben.

Artikel 11d

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling meldt aan Onze Minister haar voornemens tot het vervreemden van onroerende zaken aan en het op onroerende zaken vestigen van een recht van erfpacht, van opstal of van vruchtgebruik en tot de overdracht van de economische eigendom van onroerende zaken, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer ten behoeve van:

    • a. natuurlijke personen en

    • b. rechtspersonen of vennootschappen die geen toegelaten instelling zijn.

  • 2 Een melding als bedoeld in het eerste lid geschiedt bij een afzonderlijke schriftelijke mededeling, welke de gegevens bevat die door Onze Minister noodzakelijk worden geacht om het betrokken voornemen te kunnen beoordelen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen beperkingen op de in het eerste lid bedoelde meldingsplicht worden aangebracht, indien naar het oordeel van Onze Minister voldoende vast is komen te staan dat de daardoor niet meer te melden voornemens zullen passen in het volkshuisvestingsbeleid en dat voldoende invloed van de gemeente op die voornemens zal zijn gewaarborgd.

Artikel 11e

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister bevestigt binnen twee weken de ontvangst van een melding als bedoeld in artikel 11d, eerste lid. Hij stelt voorts, binnen twee weken na ontvangst van een melding van een voornemen als bedoeld in artikel 11d, eerste lid, tot het vervreemden van onroerende zaken, elke gemeente waar die zaken gelegen zijn in de gelegenheid haar zienswijze over de gevolgen van dat voornemen voor de volkshuisvesting ter plaatse aan hem kenbaar te maken, indien dat voornemen niet is opgenomen in afspraken als bedoeld in artikel 25f, tweede lid. Hij kan voorts, binnen twee weken na ontvangst van een melding van een voornemen als bedoeld in artikel 11d, eerste lid, tot het vestigen van rechten als bedoeld in dat lid, toepassing geven aan de tweede volzin. De gemeenten kunnen binnen drie weken nadien hun zienswijzen aan Onze Minister doen toekomen. Onze Minister doet onverwijld mededeling aan de betrokken toegelaten instelling van de ontvangst van die zienswijzen.

  • 2 Indien de zienswijzen van de in het eerste lid bedoelde gemeenten niet binnen drie weken nadat Onze Minister hen tot het geven daarvan in de gelegenheid heeft gesteld in zijn bezit zijn, stelt hij onverwijld een termijn van ten hoogste drie weken binnen welke die gemeenten hun zienswijzen alsnog aan hem kunnen doen toekomen en doet daarvan, en van de ontvangst van die zienswijzen, onverwijld mededeling aan de betrokken toegelaten instelling.

  • 3 De toegelaten instelling kan het betrokken voornemen uitvoeren, indien:

    • a. Onze Minister niet binnen drie weken na ontvangst van de zienswijzen, bedoeld in het eerste lid, aan de toegelaten instelling een aanwijzing als bedoeld in artikel 41, eerste lid, heeft gegeven die de uitvoering van het betrokken voornemen verbiedt;

    • b. uit een schriftelijke mededeling van Onze Minister blijkt dat hij daartegen geen bezwaar heeft of

    • c. elf weken zijn verstreken vanaf de ontvangst van de melding van dat voornemen door Onze Minister, zonder dat hetzij uit een aanwijzing als bedoeld in artikel 41, eerste lid, is gebleken dat hij daartegen bezwaar heeft, hetzij uit een mededeling als bedoeld in de tweede volzin van het vierde lid is gebleken dat hij daartegen bezwaar zou kunnen hebben.

  • 4 Onze Minister kan, indien de melding daartoe naar zijn oordeel aanleiding geeft, de in onderdeel a van het derde lid genoemde termijn met ten hoogste twee weken verlengen. Hij deelt een verlenging binnen de in onderdeel a van het derde lid genoemde termijn mee aan de betrokken toegelaten instelling en de gemeenten die een zienswijze als bedoeld in het eerste lid aan hem hebben doen toekomen.

Artikel 11f

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling neemt bij haar werkzaamheden het in de betrokken gemeenten geldende volkshuisvestingsbeleid in acht.

Artikel 11g

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling stelt na overleg met de huurders van haar woongelegenheden of hun vertegenwoordigers een reglement vast met betrekking tot de bijdragen, bedoeld in de artikelen 220, vijfde lid, en 275, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarin in elk geval de hoogte van die bijdragen is vastgelegd.

§ 2. De kwaliteit van de woongelegenheden van de toegelaten instelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling zet de middelen voor het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdelen a, b en c, zodanig in, dat zo veel mogelijk wordt voldaan aan de eisen die ter plaatse in het belang van de huisvesting van de bevolking redelijkerwijs kunnen worden gesteld aan de kwaliteit van woongelegenheden.

§ 2a. Leefbaarheid

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 12a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling draagt bij aan de leefbaarheid in de buurten en wijken waar haar woongelegenheden gelegen zijn.

  • 2 Ter uitvoering van het eerste lid kan de toegelaten instelling, naast de werkzaamheden, genoemd in de artikelen 11, tweede lid, en 12b, tweede lid, uitsluitend overgaan tot:

    • a. het bouwen, verwerven, bezwaren en slopen van andere gebouwen dan woongelegenheden;

    • b. het in stand houden van en het treffen van voorzieningen aan andere gebouwen dan woongelegenheden;

    • c. het in stand houden en verbeteren van de omgeving buiten de directe nabijheid van woongelegenheden;

    • d. het verhuren van andere gebouwen dan woongelegenheden;

    • e. het vervreemden van andere gebouwen dan woongelegenheden;

    • f. het verrichten van andere werkzaamheden die ten goede komen aan het woongenot in een buurt of wijk en

    • g. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met f .

  • 3 De toegelaten instelling verricht werkzaamheden als bedoeld in de onderdelen a tot en met g van het tweede lid slechts, indien zij zich daarbij de uitvoering van het eerste lid als enige of voornaamste doel stelt.

§ 2b. Wonen en zorg

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 12b

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling draagt bij aan het volgens redelijke wensen tot stand brengen van huisvesting voor ouderen, gehandicapten en personen die zorg of begeleiding behoeven.

  • 2 Ter uitvoering van het eerste lid kan de toegelaten instelling, naast de werkzaamheden, genoemd in de artikelen 11, tweede lid, en 12a, tweede lid, uitsluitend overgaan tot:

    • a. het bouwen en exploiteren van woon-zorgcomplexen en de daarbij behorende gemeenschappelijke ruimten en fysieke zorginfrastructuur, van projecten voor begeleid wonen, en van vastgoed met een woon- of verblijffunctie voor de bewoners van instellingen in de verzorging, verpleging of opvang;

    • b. het leveren van een bijdrage aan de totstandkoming van arrangementen met betrekking tot wonen, zorg- en dienstverlening, die, zoveel mogelijk naar wens van de in het eerste lid bedoelde personen, het zelfstandig wonen bevorderen;

    • c. het vervullen van een bemiddelende rol voor bewoners met betrekking tot zorg- en dienstverlening of

    • d. de werkzaamheden die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het verrichten van de werkzaamheden, genoemd in de onderdelen a tot en met c.

§ 3. Het verhuren van de woningen van de toegelaten instelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 2 De toegelaten instelling bouwt of verwerft woningen op een zodanige wijze, dat aan woningzoekenden als bedoeld in het eerste lid zo veel mogelijk een woning als bedoeld in dat lid kan worden verhuurd.

  • 3 De toegelaten instelling kan, onverminderd het tweede lid, het meest recente inkomen van de woningzoekende, en de actuele vraag naar en het actuele aanbod ter plaatse van woongelegenheden, betrekken bij het verhuren van haar woningen.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Onverminderd artikel 70c, eerste lid, van de Woningwet en artikel 13, eerste lid, streeft de toegelaten instelling er bij het verhuren van haar woningen naar, dat door huurders in een zo gering mogelijke mate een beroep wordt gedaan op bijdragen op voet van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling stelt criteria op aan de hand waarvan zij, onverminderd artikel 13, beoordeelt of en in welke mate zij haar woongelegenheden vervreemdt. Zij schenkt daarbij afzonderlijk aandacht aan vervreemding aan huurders van die woongelegenheden.

Artikel 15a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

§ 4. Het betrekken van bewoners bij beleid en beheer

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling stelt de huurders van haar woongelegenheden in de gelegenheid klachten over haar handelen of nalaten, of het handelen of nalaten van personen die voor haar werkzaamheden verrichten, in te dienen bij een klachtencommissie die tot taak heeft haar met redenen omkleed over de behandeling van die klachten te adviseren.

  • 2 De toegelaten instelling deelt aan de huurder die de klacht heeft ingediend zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed mee, of zij naar aanleiding van de behandeling van de klacht maatregelen zal nemen en, zo ja, welke.

  • 3 De toegelaten instelling geeft bij reglement regels omtrent de samenstelling en de werkwijze van de klachtencommissie.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 2 Indien de betrokken huurdersorganisaties of de betrokken bewonerscommissies, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het overleg huurders verhuurder, de toegelaten instelling te kennen hebben gegeven een advies te willen geven of overleg met haar te willen voeren over de verstrekte informatie, bedoeld in het eerste lid, stelt de toegelaten instelling de betrokken huurdersorganisaties of de betrokken bewonerscommissies daartoe in de gelegenheid.

§ 5. Financiën

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling voert een zodanig financieel beleid en beheer, dat haar voortbestaan in financieel opzicht is gewaarborgd.

  • 2 De toegelaten instelling zet de middelen die zij niet dient aan te houden om te voldoen aan het eerste lid, in ten behoeve van de volkshuisvesting.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling bestemt batige saldi uitsluitend voor werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting.

§ 6. Bedrijfsvoering en administratie

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling draagt zorg voor een sobere en doelmatige bedrijfsvoering.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling draagt zorg voor een administratie die een juist en volledig inzicht geeft in haar werkzaamheden en haar financiële situatie.

Hoofdstuk IIIA. Beleidsvoorbereiding

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 25a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling stelt van haarzelf en van haar verbindingen met andere rechtspersonen en vennootschappen als bedoeld in artikel 2a, voor zover deze verbindingen betrekking hebben op onroerende zaken een overzicht op van voorgenomen activiteiten, waaruit elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is kan afleiden welke activiteiten op haar grondgebied zijn voorzien. Dat overzicht is van toepassing op het eerstvolgende kalenderjaar en kan van toepassing zijn op een of meer daaropvolgende kalenderjaren.

Artikel 25b

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling stelt voorts jaarlijks een samenvatting op van het in artikel 25a bedoelde overzicht, uit welke samenvatting elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is kan afleiden welke gegevens met name op haar betrekking hebben.

  • 2 De samenvatting wordt opgesteld overeenkomstig bijlage I bij dit besluit, welke bijlage bij ministeriële regeling kan worden gewijzigd.

Artikel 25c

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instellingen dragen er zorg voor dat de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam zijn en, voor zover van toepassing, bovendien die van de gemeenten waar zij hun woonplaats hebben, op 1 november van elk jaar beschikken over de in de artikelen 25a en 25b bedoelde bescheiden die op het op die datum eerstvolgende jaar van toepassing zijn.

Artikel 25d

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Het college van burgemeester en wethouders bevestigt binnen vier weken de ontvangst van aan dat college gezonden bescheiden als bedoeld in de artikelen 25a en 25b.

  • 2 Indien op 1 november van enig jaar de in de artikelen 25a en 25b bedoelde bescheiden niet in het bezit zijn van het college van burgemeester en wethouders, stelt Onze Minister op een daartoe strekkende aanvraag van dat college onverwijld een termijn van ten hoogste vier weken binnen welke de ontbrekende bescheiden moeten worden verstrekt en doet daarvan mededeling aan de betrokken toegelaten instelling.

  • 3 Indien de toegelaten instelling de ontbrekende bescheiden niet binnen de krachtens het tweede lid gestelde termijn verstrekt, kan Onze Minister op een daartoe strekkende aanvraag van het college van burgemeester en wethouders bepalen dat zij, totdat zij die bescheiden alsnog verstrekt, de door hem aangegeven rechtshandelingen slechts kan verrichten na zijn instemming.

Artikel 25e

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instellingen verzoeken jaarlijks, tegelijk met de toezending van de in artikel 25b bedoelde samenvatting, om een overleg met de betrokken colleges van burgemeester en wethouders over het volkshuisvestingsbeleid in het op de in artikel 25c bedoelde datum eerstvolgende kalenderjaar.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien een toegelaten instelling op de in artikel 25c bedoelde datum niet beschikt over bescheiden waarin de gemeente op hoofdlijnen een toegelicht inzicht verschaft in haar voorgenomen volkshuisvestingsbeleid voor het kalenderjaar, bedoeld in het eerste lid, waarover de gemeente overleg heeft gevoerd met de haar omringende gemeenten.

Artikel 25f

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instellingen zenden de in artikel 25b bedoelde samenvatting voor 1 februari volgend op de in artikel 25c bedoelde datum aan Onze Minister.

  • 2 Indien een toegelaten instelling in een overleg als bedoeld in artikel 25e, eerste lid, afspraken met een of meer colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken in artikel 25c bedoelde gemeenten heeft gemaakt over haar activiteiten in het betrokken kalenderjaar, vermeldt zij die afspraken, alsmede de wijzigingen in haar voorgenomen activiteiten, in de ingevolge het eerste lid aan Onze Minister te zenden samenvatting.

Hoofdstuk IV. De verslaglegging van de werkzaamheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

§ 1. Totstandkoming en beoordeling binnen de toegelaten instelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 2 De toegelaten instelling stelt jaarlijks een volkshuisvestingsverslag op, waaruit elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is kan afleiden welke gegevens met name op haar betrekking hebben, en dat omvat:

    • a. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid inzake de werkzaamheden, genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdelen a, b en c, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid voldoet aan artikel 12;

    • b. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid inzake het leveren van een bijdrage aan de leefbaarheid, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid voldoet aan artikel 12a;

    • c. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid inzake het bijdragen aan het tot stand brengen van huisvesting voor ouderen, gehandicapten en personen die zorg of begeleiding behoeven, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid voldoet aan artikel 12b;

    • d. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid inzake het toewijzen, verhuren en vervreemden van haar woongelegenheden, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid voldoet aan artikel 70c, eerste lid, van de Woningwet, en aan de artikelen 13, 14, 15 en 15a;

    • e. een uiteenzetting over de wijze waarop zij in het verslagjaar de bewoners van haar woongelegenheden bij haar beleid en beheer heeft betrokken, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat zij voldoet aan artikel 16 en 17, en aan de artikelen 2a, 3, eerste, tweede en vierde lid, 4, 5, 5a, 5b, tweede en derde lid, en 7, eerste en tweede lid, van de Wet op het overleg huurders verhuurder;

    • f. een uiteenzetting over het in het verslagjaar gevoerde beleid en beheer op financieel gebied, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat dit beleid en beheer voldoet aan de artikelen 21 en 22;

    • g. een uiteenzetting over haar overige werkzaamheden in het verslagjaar op het gebied van de volkshuisvesting, voor zover daarover niet ingevolge het eerste lid verslag dient te worden gelegd, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat die werkzaamheden hebben bijgedragen aan de beleidsresultaten, uiteengezet ingevolge de onderdelen a tot en met f;

    • h. een uiteenzetting over het door haar gevoerde overleg met de gemeenten waar zij feitelijk werkzaam is over het in die gemeenten geldende volkshuisvestingsbeleid en de daaruit voortgevloeide afspraken daarover met die gemeenten, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat is voldaan aan artikel 11f;

    • i. een overzicht van en een uiteenzetting over de verbindingen met andere rechtspersonen en vennootschappen waartoe zij in het verslagjaar heeft besloten, in welke uiteenzetting zij aannemelijk maakt, dat is voldaan aan artikel 11a, tweede lid;

    • j. een overzicht van haar overige activiteiten in het verslagjaar op het gebied van verbindingen met andere rechtspersonen of vennootschappen, welk overzicht een juist en volledig inzicht geeft in de werkzaamheden en de financiële situatie van die rechtspersonen en vennootschappen;

    • k. een overzicht van haar activiteiten in het verslagjaar op het gebied van beleggingen;

    • l. een overzicht van haar onrendabele investeringen in het verslagjaar en

    • m. een verklaring, dat zij in het verslagjaar haar middelen uitsluitend heeft besteed in het belang van de volkshuisvesting.

  • 3 De toegelaten instelling stelt van haarzelf en van haar verbindingen met andere rechtspersonen en vennootschappen als bedoeld in artikel 2a, voor zover deze verbindingen betrekking hebben op onroerende zaken, jaarlijks een overzicht op met verantwoordingsgegevens over het verslagjaar. Dit overzicht wordt ingericht overeenkomstig bijlage II bij dit besluit, welke bijlage bij ministeriële regeling kan worden gewijzigd.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling verleent opdracht tot onderzoek van de stukken, genoemd in artikel 26, aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek of aan een organisatie waarin zodanige accountants samenwerken. De aanwijzing van de accountant die het in de eerste volzin bedoelde onderzoek verricht wordt niet door enige voordracht beperkt.

  • 2 De toegelaten instelling verzoekt aan de betrokken accountant of organisatie omtrent het onderzoek verslag aan haar uit te brengen.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling laat de ingevolge artikel 27 aangewezen accountant of organisatie onderzoeken, of:

  • a. [Red: vervallen;]

  • b. het jaarverslag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, en het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, voor zover deze dat kan beoordelen, overeenkomstig die leden zijn opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar zijn, en

  • c. het overzicht, bedoeld in artikel 26, derde lid, in overeenstemming is met de vastgestelde jaarrekening.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 2 De jaarrekening wordt niet vastgesteld of goedgekeurd, indien de toegelaten instelling geen kennis heeft kunnen nemen van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die aan de jaarrekening moest zijn toegevoegd, tenzij onder de overige gegevens een wettige grond wordt meegedeeld waarom die verklaring ontbreekt.

  • 3 De in het eerste lid, onderdelen a, b en c, genoemde stukken worden opgesteld overeenkomstig bijlage III bij dit besluit, welke bijlage bij ministeriële regeling kan worden gewijzigd.

§ 2. De beoordeling buiten de toegelaten instelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 De toegelaten instelling doet jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister, aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar zij haar woonplaats heeft en van elke gemeente waar zij feitelijk werkzaam is, en aan het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting toekomen:

  • 2 De toegelaten instelling doet jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister en aan het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting het accountantsverslag, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel d, toekomen.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister, de betrokken colleges van burgemeester en wethouders en het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting bevestigen binnen vier weken de ontvangst van de krachtens de artikelen 25f, eerste lid, en 30 aan hen gezonden bescheiden.

  • 2 Indien een toegelaten instelling een of meer van de bescheiden 1 februari respectievelijk op 1 juli van een jaar niet aan Onze Minister, een betrokken college van burgemeester en wethouders of het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting heeft doen toekomen, stelt Onze Minister, eigener beweging of op een daartoe strekkende aanvraag van dat college, of stelt dat bestuur onverwijld een termijn van ten hoogste vier weken binnen welke de ontbrekende bescheiden alsnog moeten worden verstrekt en doet daarvan mededeling aan die toegelaten instelling.

  • 3 Indien de toegelaten instelling de ontbrekende bescheiden niet binnen de krachtens het tweede lid gestelde termijn verstrekt, kan Onze Minister, eigener beweging of op een daartoe strekkende aanvraag van het college van burgemeester en wethouders, en kan het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting bepalen, dat zij, totdat zij die bescheiden alsnog verstrekt, de door hem aangegeven rechtshandelingen slechts kan verrichten na zijn instemming of de instemming van dat bestuur.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister vormt zich jaarlijks voor 1 december een oordeel over de werkzaamheden van de toegelaten instellingen in het aan die datum voorafgaande verslagjaar. Hij betrekt het overzicht, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, bij dat oordeel, indien hij dat overzicht op 1 november voorafgaand aan de in de eerste volzin bedoelde datum heeft ontvangen.

  • 2 Onze Minister deelt het oordeel, bedoeld in het eerste lid, voor de in de eerste volzin van dat lid bedoelde datum mee aan de toegelaten instelling.

Hoofdstuk V. Het toezicht

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Indien een college van burgemeester en wethouders of het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting Onze Minister verzoekt maatregelen te nemen of te bevorderen waartoe hij ingevolge dit hoofdstuk bevoegd is, is hij gehouden naar aanleiding van dat verzoek een besluit te nemen.

Artikel 39a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Ten behoeve van het toezicht verstrekt de toegelaten instelling jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister de gegevens, bedoeld in bijlage IV bij dit besluit, welke bijlage bij ministeriële regeling kan worden gewijzigd, alsmede de mededeling, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 De toegelaten instelling verzoekt aan een daartoe als openbaar optredende accountant als bedoeld in artikel 27, eerste lid, of aan een organisatie waarin zodanige accountants samenwerken, om overeenkomstig bijlage III bij dit besluit een mededeling op te stellen omtrent de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister bevestigt binnen vier weken de ontvangst van de krachtens het eerste lid gezonden bescheiden.

  • 4 Indien een toegelaten instelling de bescheiden op 1 juli van een jaar niet aan Onze Minister heeft doen toekomen, stelt hij onverwijld een termijn van ten hoogste vier weken binnen welke de bescheiden alsnog moeten worden verstrekt en doet daarvan mededeling aan die toegelaten instelling.

  • 5 Indien de toegelaten instelling de bescheiden niet binnen de krachtens het vierde lid gestelde termijn verstrekt, kan Onze Minister bepalen, dat zij, totdat zij de bescheiden alsnog verstrekt, de door hem aangegeven rechtshandelingen slechts kan verrichten na zijn instemming.

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Op verzoek van Onze Minister verleent de toegelaten instelling onverwijld inzage van de door hem verlangde bescheiden en verstrekt zij hem de door hem verlangde inlichtingen, voor zover dit naar zijn oordeel voor uitoefening van het toezicht nodig is.

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister kan in het belang van de volkshuisvesting een toegelaten instelling een aanwijzing geven. In een aanwijzing kan een toegelaten instelling worden verplicht:

    • a. zodanig te handelen dat een situatie die strijdig is met het belang van de volkshuisvesting wordt opgeheven of

    • b. een voorgenomen handelwijze die niet in het belang van de volkshuisvesting is achterwege te laten.

  • 2 Onze Minister stelt in een aanwijzing die een toegelaten instelling tot een handeling verplicht een termijn binnen welke die toegelaten instelling daaraan dient te voldoen.

  • 3 Een aanwijzing omvat de gevolgen die Onze Minister verbindt aan het niet voldoen aan die aanwijzing.

  • 4 Onze Minister betrekt bij een besluit om een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid te geven de situatie van de volkshuisvesting in de gemeenten waar de toegelaten instelling feitelijk werkzaam is.

  • 5 Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid kan Onze Minister, indien dit naar zijn oordeel wegens de aard van de voorgenomen aanwijzing noodzakelijk is, een of meer gemeenten of het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn hun zienswijze over die toepassing aan hem kenbaar te maken.

  • 6 Van een aanwijzing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Een verzoek aan een toegelaten instelling om een bepaalde gedragslijn te volgen waarin niet is aangegeven welke gevolgen Onze Minister verbindt aan het niet voldoen aan dat verzoek, is geen aanwijzing in de zin van artikel 41, eerste lid.

Artikel 43

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister kan in het belang van de volkshuisvesting bepalen dat een toegelaten instelling voor een door hem te bepalen tijdvak door hem aangegeven handelingen slechts kan verrichten met de voorafgaande instemming van een of meer door hem aangewezen personen of instanties, dan wel met zijn voorafgaande instemming. Een gemeente kan niet als instantie als bedoeld in de eerste volzin worden aangewezen.

  • 2 Onze Minister kan, indien een toegelaten instelling niet binnen de in artikel 41, tweede lid, bedoelde termijn voldoet aan een aanwijzing als bedoeld in artikel 41, eerste lid, die de verplichting inhoudt tot handelingen die redelijkerwijs niet kunnen worden verricht zonder dat voorafgaand daaraan een schriftelijk plan daarvoor is opgesteld, bepalen dat een of meer door hem aangewezen personen of instanties dat plan opstellen. De toegelaten instelling verleent die personen of instanties alle medewerking daarbij. Een gemeente kan niet als instantie als bedoeld in dit lid worden aangewezen.

  • 3 Onze Minister geeft geen toepassing aan het tweede lid, dan nadat hij de toegelaten instelling in de gelegenheid heeft gesteld binnen een door hem te bepalen termijn aannemelijk te maken dat zij binnen een redelijke termijn zal voldoen aan de in de eerste volzin van dat lid bedoelde aanwijzing.

  • 4 De kosten, gepaard gaande met de door Onze Minister aan personen of instanties als bedoeld in het eerste en tweede lid opgedragen werkzaamheden komen voor rekening van de toegelaten instelling.

Artikel 43a

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Onze Minister doet uiterlijk in december van elk jaar aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toekomen:

  • a. een overzicht van de door de toegelaten instellingen voorgenomen activiteiten voor dat jaar, gebaseerd op de hem ingevolge artikel 25f, eerste lid, gezonden samenvattingen, en

  • b. een rapportage over de door de toegelaten instellingen in het aan dat jaar voorafgaande jaar verrichte werkzaamheden.

Hoofdstuk VI. Intrekking van de toelating

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 44

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Buiten de gevallen, bedoeld in de artikelen 70, tweede lid, derde volzin, en 70a, tweede lid, van de Woningwet kan de toelating worden ingetrokken, indien naar het oordeel van Onze Minister de toegelaten instelling zodanige schade aan het belang van de volkshuisvesting berokkent of bij handhaving van de toelating op korte termijn zal berokkenen, dat haar toelating niet langer in dat belang is te achten.

Artikel 45

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Een koninklijk besluit tot intrekking van de toelating wordt in de Staatscourant geplaatst. De werking ervan wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Hoofdstuk VII. Verdere bepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 47

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor zover gemeenten bevoegdheden die hen ingevolge dit besluit toekomen hebben overgedragen aan een samenwerkingsverband als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, zijn de bepalingen van dit besluit die op die bevoegdheden betrekking hebben van overeenkomstige toepassing op dat samenwerkingsverband.

Artikel 49

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1 Onze Minister kan van dit besluit afwijken of afwijking daarvan toestaan ten behoeve van experimenten die naar zijn oordeel in het belang van de volkshuisvesting zijn.

  • 2 Onze Minister kan besluiten dat een afwijking als bedoeld in het eerste lid van kracht blijft zolang een door hem op basis van het experiment noodzakelijk geoordeelde wijziging van dit besluit nog niet van kracht is geworden en in werking is getreden.

Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

§ 1. Overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 51

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Koninklijke besluiten tot toelating die op voet van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting, of van een daaraan voorafgaand koninklijk besluit, zijn genomen en waartegen geen beroep meer kan worden ingesteld, staan gelijk aan koninklijke besluiten tot toelating op voet van dit besluit.

§ 2. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 60

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Artikel 61

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beheer sociale-huursector.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage , 9 oktober 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. Heerma

Uitgegeven de zevenentwintigste oktober 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I. bij artikel 25b, tweede lid, van het Besluit beheer sociale-huursector dPi (de Prospectieve informatie) forecast 2013 en prognosejaren 2014 tot en met 2018

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Bijlage 251957.png
Bijlage 251958.png
Bijlage 251959.png
Bijlage 251960.png
Bijlage 251961.png
Bijlage 251962.png
Bijlage 251963.png
Bijlage 251964.png
Bijlage 251965.png
Bijlage 251966.png

Bijlage II. bij artikel 26, vijfde lid, van het Besluit beheer sociale-huursector dVi (de Verantwoordingsinformatie) verslagjaar 2013

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

GEGEVENSOPVRAGING SOLVABILITEITSOORDEEL CFV

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Bijlage 252983.png
Bijlage 252984.png
Bijlage 252985.png
Bijlage 252986.png
Bijlage 252987.png
Bijlage 252988.png
Bijlage 252989.png
Bijlage 252990.png
Bijlage 252991.png
Bijlage 252992.png
Bijlage 252993.png
Bijlage 252994.png
Bijlage 252995.png
Bijlage 252996.png
Bijlage 252997.png
Bijlage 252998.png
Bijlage 252999.png
Bijlage 253000.png
Bijlage 253001.png
Bijlage 253002.png
Bijlage 253003.png
Bijlage 253004.png
Bijlage 253005.png
Bijlage 253006.png
Bijlage 253007.png
Bijlage 253008.png
Bijlage 253009.png

Aanhangsel A:. Balans

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij de bibliotheek van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijnstraat 8 te ’s-Gravenhage.]

Aanhangsel B:. Winst- en verliesrekening

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij de bibliotheek van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijnstraat 8 te ’s-Gravenhage.]

Aanhangsel C:. Financiele kerngegevens en prognoses

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij de bibliotheek van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijnstraat 8 te ’s-Gravenhage.]

Aanhangsel D:. Kerngegevens volkshuisvesting en prognoses

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij de bibliotheek van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijnstraat 8 te ’s-Gravenhage.]

Aanhangsel E. Aantal toewijzingen in het verslagjaar

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

[Red: Ligt ter inzage bij de bibliotheek van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Rijnstraat 8 te ’s-Gravenhage.]

Bijlage III. bij artikel 29, derde lid, en 39a, tweede lid, van het Besluit beheer sociale-huursector

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Controleprotocol Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) 2012

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Belangrijke wijzigingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Nieuw in het controleprotocol 2012 is de opname van controlewerkzaamheden in relatie tot de Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting. Verder is de beschrijving van de controlewerkzaamheden in relatie tot de toewijzingsgegevens aangepast. Daarnaast zijn er enkele wijzigingen (actualisering, verduidelijking en aanscherping) doorgevoerd in de beschrijving van de controlewerkzaamheden van de overige onderdelen van de dVi. Net zoals in het controleprotocol 2011 is er uitsluitend nog sprake van assurance-werkzaamheden leidend tot een controleverklaring en twee assurance-rapporten met een redelijke mate van zekerheid. Bij het opstellen van het protocol is gebruik gemaakt van de Handreiking Controleprotocollen van de Nederlandse Beroepsvereniging van Accountants (NBA).

De voorgeschreven werkzaamheden van de accountant hebben betrekking op de jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de daarvoor aangewezen onderdelen van de dVi, de verkoop van woongelegenheden, de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed en de naleving van de voorwaarden bij derivatentransacties vanaf 1 oktober 2012.

In paragraaf 2 zijn de controle op de sponsoractiviteiten, financiële ondersteuning aan buitenlandse instellingen en de grondaankopen vervallen. Het is gebleken dat de verantwoording over de sponsoractiviteiten op orde is en derhalve een laag risicoprofiel kent. De controle op de financiële ondersteuning aan buitenlandse instellingen is overgeheveld naar rubriek C.

Voor wat betreft de verantwoording over de grondaankopen wordt voldoende informatie verkregen via de verantwoordingsinformatie (dVi, Assurance rapport, Onderdeel dVi 3.4.1B). Opname in dit protocol is daarom geschrapt.

Doelstelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Conform o.a. artikel 28 van het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) dient een toegelaten instelling (artikel 70, eerste lid, van de Woningwet) een accountant als bedoeld in artikel 27 van het Bbsh, te laten onderzoeken, of:

  • de jaarrekening, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Bbsh, het in artikel 362 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vereiste inzicht geeft en voldoet aan de overige krachtens artikel 26, eerste lid, van het Bbsh daarop van toepassing zijnde voorschriften;

  • het jaarverslag, bedoeld in artikel 26, eerste lid, en het volkshuisvestingsverslag, bedoeld in artikel 26, tweede lid, van het Bbsh voor zover deze dat kan beoordelen, overeenkomstig die leden zijn opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar zijn, en

  • het overzicht, bedoeld in artikel 26, derde lid, van het Bbsh (dVi), in overeenstemming is met de vastgestelde jaarrekening.

Conform artikel 29, derde lid, en artikel 39a, tweede lid, van het Bbsh, worden in bijlage III bij het Bbsh nadere voorwaarden gesteld aan de werkzaamheden van de accountants van de toegelaten instellingen. Dit controleprotocol is de invulling hiervan en heeft als doel nadere aanwijzingen te geven voor de werkzaamheden en rapportage van de accountant. Het controleprotocol beoogt echter geen onderzoeksaanpak voor te schrijven en is evenmin een (uitputtend) werkprogramma.

Het controleprotocol is getoetst op uitvoerbaarheid door de werkgroep Controleprotocollen (COPRO) van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA).

In geval van fusie (in het verslagjaar) tussen toegelaten instellingen zal overleg plaatsvinden tussen het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), de betrokken toegelaten instellingen en de accountant over de toepassing van het controleprotocol en de tekst van de assurance-rapporten.

Onderzoeksobjecten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De onderzoeksobjecten voor de accountantswerkzaamheden bij toegelaten instellingen zijn:

  • de jaarrekening en het jaarverslag;

  • de naleving van specifieke wet- en regelgeving inzake de melding van verkoop bezit, de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed en de naleving van de Beleidsregels voor derivatentransacties vanaf 1 oktober 2012;

  • de verantwoordingsgegevens over het verslagjaar in de vorm van de dVi.

Bovengenoemde onderzoeksobjecten en de daaraan gekoppelde accountantswerkzaamheden worden in dit controleprotocol achtereenvolgens behandeld in de rubrieken A, B en C. Hierbij zijn de nadere doelstellingen per onderdeel uitgewerkt en is de specifiek van toepassing zijnde regelgeving weergegeven. Verder zijn per onderdeel nadere aanwijzingen voor de werkzaamheden van de accountant benoemd. Zie hiervoor hoofdstuk 2 tot en met 4.

Verder dienen te worden uitgevoerd de algemene accountantswerkzaamheden inzake de controle op de bezoldigingsgegevens die uit hoofde van de Wet openbaarmaking publiek gefinancierde topinkomens (Wopt) en de reguliere jaarrekeningvereisten van artikel 383 van Boek 2 van het BW gepubliceerd dienen te worden. Deze werkzaamheden maken onderdeel uit van de controle van de jaarrekening en de daarbij af te geven controleverklaring (rubriek A).

De accountantsproducten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De accountantswerkzaamheden met betrekking tot de hiervoor genoemde onderzoeksobjecten monden uit in een aantal accountantsrapportages zoals opgenomen in rubriek D. Zie hiervoor hoofdstuk 5.

De accountant dient de volgende producten te leveren:

  • A. De accountantscontrole op de jaarrekening en het jaarverslag mondt uit in een controleverklaring waarvoor de accountant de tekst dient te hanteren zoals opgenomen in het onder rubriek D opgenomen model I.

  • B. De werkzaamheden van de accountant met betrekking tot de naleving van de specifieke wet- en regelgeving zijn aan te merken als het uitvoeren van een assurance-opdracht overeenkomstig Standaard 3000, leidend tot een assurance-rapport (rubriek D model II).

  • C. De werkzaamheden met betrekking tot de dVi over het verslagjaar, inclusief de verantwoording omtrent de woningtoewijzing uit hoofde van de EU-beschikking zijn eveneens aan te merken als het uitvoeren van een assurance-opdracht overeenkomstig Standaard 3000, leidend tot een assurance-rapport (rubriek D model III).

  • D. Het accountantsverslag als bedoeld in artikel 393 lid 4 van Boek 2 van het BW.

Procedures verslaggeving toegelaten instellingen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Conform artikel 30 van het Bbsh dient de toegelaten instelling jaarlijks voor 1 juli de jaarrekening en het jaarverslag, het volkshuisvestingsverslag en de dVi over het voorafgaande verslagjaar, alsmede de bij die stukken behorende accountantsrapportages, in te dienen bij de minister, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar zij haar woonplaats heeft of feitelijk werkzaam is, en het bestuur van het CFV. Conform artikel 30, tweede lid, van het Bbsh zendt de toegelaten instelling jaarlijks het accountantsverslag als bedoeld in artikel 393 lid 4 van Boek 2 van het BW naar de Minister voor Wonen en Rijksdienst en het CFV.

Indien een toegelaten instelling een of meer van de bescheiden op 1 juli van een jaar niet heeft verstrekt wordt, conform artikel 31 van het Bbsh, een termijn van ten hoogste vier weken gesteld binnen welke de ontbrekende bescheiden alsnog moeten worden verstrekt. Indien de ontbrekende bescheiden ook binnen deze termijn niet door de toegelaten instelling zijn verstrekt kan de minister, eigener beweging of op een daartoe strekkende aanvraag van het college van burgemeester en wethouders, en kan het bestuur van het CFV bepalen, dat zij, totdat zij die bescheiden alsnog verstrekt, de door hem aangegeven rechtshandelingen slechts kan verrichten na zijn instemming of de instemming van dat bestuur.

2. Rubriek A: De controleverklaring met betrekking tot de jaarrekening en het jaarverslag

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

2.1.1. Doelstelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

  • 1. De werkzaamheden van de accountant, bedoeld in artikel 28, aanhef en onderdelen b en c, en 29 van het Bbsh hebben ten doel:

    • a. na te gaan of de jaarrekening, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Bbsh, een getrouw beeld geeft van vermogen en resultaat en ook overigens voldoet aan de vereisten krachtens artikel 26, eerste lid, van het Bbsh;

    • b. na te gaan of het jaarverslag, voor zover de accountant dat kan beoordelen, overeenkomstig de vereisten krachtens artikel 26, eerste lid, van het Bbsh is opgesteld en met de jaarrekening verenigbaar is;

    • c. na te gaan of de gegevens, bedoeld in artikel 392 lid 1, onderdeel g, van Boek 2 van het BW zijn toegevoegd. Dit betreft de opgave van de gebeurtenissen na balansdatum met belangrijke financiële gevolgen voor de rechtspersoon en de in zijn geconsolideerde jaarrekening betrokken maatschappijen tezamen, onder mededeling van de omvang van die gevolgen.

  • 2. De accountant geeft de uitslag van zijn onderzoek als bedoeld onder punt 1a en 1b weer in een controleverklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening en de overige bij of krachtens de wet gestelde eisen.

  • 3. Voor de uitkomst van het onderzoek als bedoeld onder punt 1c mag de accountant volstaan met de vermelding van hem gebleken tekortkomingen in de paragraaf overige bij of krachtens de wet gestelde eisen in de controleverklaring.

2.1.2. Specifiek van toepassing zijnde regelgeving

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

2.1.3. Materialiteit (betrouwbaarheid en nauwkeurigheid)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Bij de controle dienen de algemene (voor de jaarrekeningcontrole geldende) betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidsnormen te worden gehanteerd.

Voor de bezoldigingsgegevens die op grond van artikel 383 van Boek 2 van het BW en de Wopt in de jaarrekening zijn vermeld, geldt een controle- en rapporteringstolerantie van respectievelijk 2% en 0%. Hierbij geldt als omvangsbasis het totale bezoldigingsbedrag van de medewerkers waarvan, op grond van artikel 383 van Boek 2 van het BW en de Wopt, de bezoldiging in de jaarrekening is vermeld. De specifieke toleranties gelden alleen voor de post bezoldigingen, de overige posten in de jaarrekening controleert de accountant met de algemene jaarrekeningtolerantie. De accountant dient zijn controle, mede op basis van een risicoanalyse, zodanig in te richten dat voldoende zekerheid ontstaat over de volledigheid en juistheid van de bezoldigingsgegevens in de jaarrekening. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn mogelijke looncomponenten in onder meer onkostendeclaraties en creditcarduitgaven, betalingen die zijn verantwoord onder de ‘algemene kosten’, loon in natura, afkoopsommen, bonussen en getroffen voorzieningen voor beloningen betaalbaar op termijn. Een rapporteringstolerantie van 0% betekent dat de accountant alle ontdekte fouten moet rapporteren in het accountantsverslag, ongeacht de omvang hiervan.

2.1.4. Controleverklaring

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor een goedkeurende controleverklaring dient de accountant de tekst te hanteren als opgenomen in het onder rubriek D opgenomen model I. Indien een accountant een andere dan een goedkeurende verklaring afgeeft, sluit hij aan bij de voorbeeldteksten zoals gepubliceerd op de website van de NBA.

2.1.5. Controle Financiële instrumenten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

In RJ 645 is in alinea 102 aangegeven dat de bepalingen van Titel 9 van Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van toepassing zijn voor zover niet anders aangegeven. Dit is ook zo verwoord in artikel 9, derde lid, van de beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting van 5 september 2012. Dit betekent dat RJ 290 onverkort van toepassing is voor toegelaten instellingen. De accountant dient voortkomend uit de ‘beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen’ bijzondere aandacht te besteden aan paragraaf 290.5 ‘Waardering en resultaatbepaling’ en paragraaf 290.6 ‘Hedge accounting’ van de RJ. Accountants van toegelaten instellingen worden geacht in het controleteam voldoende deskundigheid te hebben op het gebied van financiële instrumenten.

Op 5 november 2012 heeft de NBA de concept handreiking 1000 ‘Speciale overwegingen bij het controleren van financiële instrumenten’ gepubliceerd. Deze NBA-handreiking is bedoeld om accountants achtergrondinformatie over financiële instrumenten te verstrekken en een nadere uitwerking te bieden van de eisen die in de controlestandaarden gesteld worden. Accountants in de sector van de toegelaten instellingen worden geacht kennis te nemen van deze NBA-handreiking aangezien dit kan helpen bij het controleren van financiële instrumenten.

3. Rubriek B: het assurance-rapport inzake de naleving van specifieke wet- en regelgeving (melding verkoop bezit, aanbesteding maatschappelijk vastgoed en naleving Beleidsregels bij derivatentransacties met ingang van 1 oktober 2012)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

3.1.1. Doelstelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De werkzaamheden van de accountant die leiden tot een assurance-rapport hebben ten doel een redelijke mate van zekerheid te verschaffen over de naleving van de regelgeving inzake de melding van verkoop bezit, de aanbestedingsplicht voor maatschappelijk vastgoed uit hoofde van de Tijdelijke regeling DAEB en de naleving van de voorwaarden uit de ‘beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting’ bij nieuwe derivatentransacties vanaf 1 oktober 2012.

3.1.2. Specifiek van toepassing zijnde regelgeving

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

3.1.3. Materialiteit (betrouwbaarheid en nauwkeurigheid)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De controletolerantie is gelijk aan de bij rubriek A gehanteerde algemene (voor de jaarrekeningcontrole geldende) controletolerantie. De rapporteringstolerantie bedraagt 0%. De accountant dient daarbij alle geconstateerde afwijkingen toe te lichten in een aparte paragraaf in het assurance-rapport (‘overige aangelegenheden’), ook als dit geen invloed heeft op het afgegeven oordeel.

3.1.4. Nadere uitwerking

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

3.1.4.1. Verkoop woongelegenheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De accountant dient na te gaan of er voldaan is aan de verkoopregels, zoals die zijn vastgelegd in artikel 11c en 11d van het Bbsh, alsmede in MG 2011-04 en de Regeling vervreemding woongelegenheden.

  • 1. De accountant stelt vast dat de toegelaten instelling de bepalingen in artikel 11c van het Bbsh heeft nageleefd. Als verkoop van woongelegenheden aan natuurlijke personen voor eigen bewoning heeft plaatsgevonden voor een prijs die lager is dan 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik, dan dient er te worden nagegaan of er voldaan is aan hetgeen hierover is vastgelegd in de Regeling vervreemding woongelegenheden en MG 2011-04 (het delen van de waardeontwikkeling en het terugbetalen van de korting bij doorverkoop). Een gegevensgerichte deelwaarneming op vervreemdingen van woongelegenheden aan natuurlijke personen voor eigen bewoning tegen een prijs lager dan 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik maakt onderdeel uit van deze werkzaamheden. De omvang van de deelwaarneming wordt overgelaten aan het ‘professional judgement’ van de accountant. Deze zal, mede op basis van risico-inschatting, een verantwoorde omvang van de deelwaarneming moeten bepalen waarmee, in samenhang met de overige werkzaamheden, tot een deugdelijke grondslag voor het oordeel wordt gekomen. De populatie waarbinnen de deelwaarneming moet worden uitgevoerd betreft alle vervreemdingen van woongelegenheden aan natuurlijke personen voor eigen bewoning tegen een prijs lager dan 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik.

  • 2. De accountant stelt vast dat de toegelaten instelling de regelgeving met betrekking tot de bepaling van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik bij verkoop van woongelegenheden aan natuurlijke personen voor eigen bewoning heeft nageleefd. Een gegevensgerichte deelwaarneming maakt onderdeel uit van deze werkzaamheden. Er dient gebruik te zijn gemaakt van een actueel gevalideerd taxatierapport, of de meest recente WOZ-beschikking (zie MG 2011-04). In alle gevallen mag het taxatierapport niet zijn opgesteld door de verkopende makelaar (onafhankelijkheidseis). Let op: voor nieuwbouwwoningen geldt dat het taxatierapport niet ouder mag zijn dan een jaar, waarbij als ijkpunt de datum van de verkoopovereenkomst dient te worden aangehouden. Dit wijkt dus af van de MG 2011-04 waarin de datum van overdracht als ijkpunt wordt genoemd. Voor nieuwbouwwoningen is dat in de praktijk een onredelijk ijkpunt, omdat overdracht soms lang op zich laat wachten na ondertekening van de koopovereenkomst.

  • 3. De accountant stelt vast dat de toegelaten instelling de bepalingen in artikel 11d van het Bbsh (de zogenaamde meldingsplicht) heeft nageleefd. Hierbij wordt de juiste toepassing van de meldingsvereisten conform artikel 11d van het Bbsh en de Regeling vervreemding woongelegenheden vastgesteld. Per 1 november 2011 zijn verkopen van woningen aan eerstegraads bloed- en aanverwanten van de koper gelijk gesteld aan verkoop aan natuurlijke personen voor eigen bewoning. Een integrale gegevensgerichte controle op vervreemdingen aan andere dan natuurlijke personen voor eigen bewoning c.q. toegelaten instellingen maakt onderdeel uit van deze werkzaamheden waarbij de accountant vaststelt dat aan de meldingsplicht is voldaan.

Verkoop onder voorwaarden

Op 31 januari 2011 heeft de Raad voor de jaarverslaggeving RJ-Uiting 2011-02: ‘Richtlijn 645 Toegelaten instellingen volkshuisvesting' gepubliceerd. In deze Richtlijn wordt verkoop door de toegelaten instelling van een woning met een terugkoopplicht en verkoop met een terugkooprecht tegen een prijs die significant lager is dan de verwachte reële waarde op het terugkoopmoment, niet gekwalificeerd als een verkooptransactie conform RJ 270 omdat de toegelaten instelling niet alle belangrijke rechten op economische voordelen alsmede alle belangrijkste risico’s heeft overgedragen aan de koper. Dergelijke transacties kwalificeren in het kader van de regelgeving van het Bbsh en de bepalingen in de MG’s als verkooptransactie zodat de ‘normale’ bepalingen inzake de juiste toepassing van de kortingspercentages, melding van verkopen en de bepaling van de onderhandse verkoopwaarde bij vervreemdingen van toepassing zijn.

3.1.4.2. Aanbesteding maatschappelijk vastgoed

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De accountant dient na te gaan of wet- en regelgeving wordt nageleefd inzake de aanbestedingsplicht voor maatschappelijk vastgoed uit hoofde van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting. Met ingang van 2011 heeft de toegelaten instelling uit hoofde van deze tijdelijke regeling een aanbestedingsplicht voor maatschappelijk vastgoed. Er bestaat inzake de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed een eis van meervoudige aanbesteding hetgeen inhoudt dat er minimaal twee partijen meedingen. De toegelaten instelling is vrij in de keuze van de aanbestedingsvorm (Europees, openbaar of onderhands). De tijdelijke regeling stelt hieromtrent geen nadere regels. De in de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting opgenomen verplichting om het aantal verstrekte opdrachten inzake aanbestedingen gebouwen met een maatschappelijke gebruiksbestemming op te geven, is met de Regeling van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 juni 2011 tot wijziging van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting en het Besluit beheer sociale-huursector (Stcrt. 2011 nr. 11161) komen te vervallen.

3.1.4.3. Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Op 5 september 2012 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beleidsregels inzake het gebruik van financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting gepubliceerd (verder: ‘beleidsregels’). Deze beleidsregels zijn op 1 oktober 2012 in werking getreden. Met ingang van die datum mogen er door toegelaten instellingen uitsluitend nog derivatencontracten worden afgesloten die voldoen aan de voorwaarden in de artikelen 1 tot en met 7 van die beleidsregels. De accountant dient na te gaan of de derivatentransacties vanaf 1 oktober 2012 zijn toegestaan conform de beleidsregels. De accountant stelt vast dat met ingang van 1 oktober 2012:

  • 1. Er geen andere derivaten zijn afgesloten dan rentecaps en payer swaps, gericht op het afdekken van opwaartse renterisico’s op bestaande variabele leningen (artikel 4, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, van de beleidsregels). Voor de payer swaps geldt dat de looptijd niet langer is dan het lopende jaar en de eerstvolgende negen kalenderjaren daarna (artikel 7, tweede lid, van de beleidsregels). Voor de rentecaps geldt de algemene bepaling dat de looptijd van het derivaat die van de te hedgen variabele lening niet overtreft (toelichting bij artikel 7 van de beleidsregels);

  • 2. Financiële derivaten uitsluitend zijn aangetrokken in euro’s, en van financiële instellingen met minimaal een single A rating of een daarmee vergelijkbare rating, afgegeven door ten minste twee van de drie ratingbureaus Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch. De minimale rating van tegenpartijen was op het moment van afsluiten van het derivaat single A (artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels);

  • 3. De toegelaten instelling uitsluitend financiële derivaten heeft aangetrokken van een financiële instelling, als zij door deze instelling in het kader van de zorgplichtregels van de Wet op het financieel toezicht, in het bijzonder artikel 4:90, als ‘niet professionele belegger’ is beschouwd (artikel 6, eerste lid, van de beleidsregels);

  • 4. Er in of ten aanzien van de aangetrokken derivatencontracten geen clausules zijn gehanteerd die op enigerlei wijze de uitoefening van het toezicht op de toegelaten instellingen kunnen belemmeren (artikel 5, eerste lid, van de beleidsregels);

  • 5. De modelovereenkomst en raamovereenkomst uit de bijlagen I en II bij de beleidsregels zijn gehanteerd (artikel 5, tweede lid, en artikel 6, tweede lid, van de beleidsregels). De verplichting voor toegelaten instellingen om de modelovereenkomst en raamovereenkomst te hanteren geldt uitsluitend vanaf het moment dat deze door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar zijn gesteld.

De accountant betrekt bij zijn onderzoek van bovenstaande punten ook de ‘Q&A’ inzake de beleidsregels zoals het CFV die op zijn website heeft gepubliceerd. De accountant stelt vast dat aan de volgende punten uit de Q&A (versie 26 november 2012) is voldaan:

  • Artikel 1, onderdeel a, sub b: Vraag: Worden de embedded swaps in basisrenteleningen ook beschouwd als ‘onderdelen van financiële contracten’? Antwoord: Het ministerie heeft inderdaad besloten om basisrenteleningen onder de werking van de beleidsregels te laten vallen (het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft dit op 23 november 2012 aan het CFV laten weten). Dit betekent dat nieuwe transacties inzake basisrenteleningen per 1 oktober 2012 aan alle voorwaarden van de beleidsregels (inclusief looptijd swaps conform artikel 7, tweede lid) dienen te voldoen. Aangezien er in de afgelopen tijd bij veel partijen onduidelijkheid was over de vraag of basisrenteleningen onder de werking van de beleidsregels vallen, is door het ministerie besloten om basisrenteleningen die tussen 1 oktober 2012 en 1 december 2012 zijn afgesloten niet als onrechtmatig te beschouwen. Basisrenteleningen die vanaf 1 december 2012 worden afgesloten en die niet aan alle voorwaarden van de beleidsregels voldoen, zullen wel als onrechtmatig worden aangemerkt. De contracten inzake de basisrenteleningen dienen door zowel de toegelaten instelling als de bank vóór 1 december 2012 getekend te zijn.

  • Artikel 2, derde lid, van de beleidsregels: Vraag: Wat wordt bedoeld met ‘het sluiten’ van derivaatposities? Antwoord: Met het sluiten van derivatenposities wordt het ondubbelzinnig unwinden (en verrekenen van de marktwaarde) van de betreffende derivaten bedoeld. In aanvulling daarop: Indien er sprake is van herstructurering van derivaten geldt dat het nieuwe (of omgevormde) derivaat na 1 oktober 2012 aan alle spelregels van de beleidsregels dient te voldoen. Indien een toegelaten instelling gestructureerde derivaten bijvoorbeeld wil omzetten in plain vanilla payer swaps geldt er een maximale looptijd van tien jaar, dient de payer swap gekoppeld te kunnen worden aan een bestaande variabele lening en gelden ook de andere spelregels conform de beleidsregels inzake onder meer rating tegenpartijen, zorgplicht, toezichtbelemmerende bepalingen en model overeenkomsten. Ten aanzien van deze hoofdlijn wordt een uitzondering gemaakt voor het naar achteren schuiven van breakclauses (onder de voorwaarde dat alle overige modaliteiten van het derivaat ongewijzigd blijven), looptijdverkorting van bestaande derivatencontracten en het schrappen van toezichtbelemmerende clausules. De reden dat daarvoor een uitzondering wordt gemaakt is dat dit gericht is op het verlagen van het liquiditeitsrisico, hetgeen ‘in de geest’ is van de overige bepalingen in de beleidsregels.

  • Artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels: Vraag: Wat is de consequentie als na afsluiten de rating onder de norm komt? Antwoord: Het ratingvereiste in artikel 4, tweede lid, van de beleidsregels geldt op het moment van aangaan van de derivatencontracten. Indien de rating van de tegenpartij daarna lager wordt dan single A is de toegelaten instelling niet verplicht deze derivaten af te stoten.

  • Artikel 5 van de beleidsregels: Vraag: Wat wordt verstaan onder toezichtbelemmerende bepalingen? Antwoord: Voorbeelden van toezichtbelemmerende bepalingen zijn de directe verwijzingen in de derivatencontracten naar de artikelen 41 en 43 van het Bbsh, maar er kunnen ook andere bepalingen (of een samenstel van bepalingen) zijn die in materiële zin het toezicht belemmeren. Soms is in de derivatencontracten opgenomen dat een wijziging in de directe of indirecte zeggenschap van de toegelaten instelling aanleiding kan zijn om de derivatencontracten te ontbinden. Indien de minister voor Wonen en Rijksdienst een externe toezichthouder/bewindvoerder zou aanstellen of indien een toegelaten instelling onder het regime van verscherpt toezicht door het CFV bijvoorbeeld is opgedragen bepaalde zaken na te laten, dan wel voor te leggen zou dit kunnen leiden tot een situatie waarbij de bank deze bepalingen wil ‘activeren’.

  • Artikel 7 van de beleidsregels: Vraag: Is de looptijd van caps slechts beperkt door de looptijd van de onderliggende variabele leningen? Antwoord: Ja. De bepalingen in artikel 7, tweede lid, zien alleen op payer swaps. Voor caps geldt de algemene bepaling in artikel 7, eerste lid dat de looptijd van het derivaat die van de te hedgen variabele lening niet mag overtreffen.

  • Artikel 7 van de beleidsregels: Vraag: Klopt het dat een payer swap die ingaat op 1 januari een looptijd heeft van maximaal tien jaar en een payer swap die op 31 december ingaat maximaal negen jaar? Antwoord: Ja.

  • Artikel 7 van de beleidsregels: Vraag: Klopt het dat er geen payer swaps mogen worden afgesloten met een ingangsdatum na het lopende kalenderjaar (‘forwards’)? Antwoord: Ja.

4. Rubriek C: het assurance-rapport inzake het de dVi over het verslagjaar (inclusief verantwoording over de woningtoewijzingen)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Doelstelling

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De werkzaamheden van de accountant, bedoeld in artikel 28, aanhef en lid c, van het Bbsh die leiden tot een assurance-rapport hebben ten doel een redelijke mate van zekerheid te verlenen omtrent de juiste en volledige weergave van een specifiek aantal onderdelen uit het overzicht van de dVi over het verslagjaar, inclusief verantwoording omtrent woningtoewijzingen.

Specifiek van toepassing zijnde regelgeving

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Werkwijze

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De verantwoordingsgegevens zijn vastgelegd in de dVi. De dVi bestaat uit diverse onderdelen. Bij een specifiek aantal onderdelen wordt een oordeel van de accountant gevraagd. Hierna is aangegeven voor welke onderdelen dat geldt. In het kader van de woningtoewijzing dient de accountant een oordeel te verstrekken over de juistheid en de volledigheid van de toewijzingsgegevens. Het assurance-rapport vereist een redelijke mate van zekerheid. Dit is hierna uitgewerkt.

Onderzoekstolerantie

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Voor een 23-tal onderdelen van de dVi (zie verder paragraaf: Onderdelen Assurance-rapport) wordt een oordeel van de accountant gevraagd. Voor de overige dVi-onderdelen 1 tot en met 19 en 21 is de onderzoekstolerantie nihil aangezien het bij deze onderdelen gaat om het vaststellen van de aansluiting van de dVi-informatie met de gecontroleerde en gecertificeerde jaarrekening. In dat geval is de uitkomst goed (geen verschil) of fout (wel verschil). Ook hier bedraagt de rapporteringstolerantie 0%. Dit betekent dat de accountant alle geconstateerde afwijkingen toelicht in een aparte paragraaf in het assurance-rapport (‘overige aangelegenheden’), ook als dit geen invloed heeft op het afgegeven oordeel.

Bij de dVi-onderdelen 20, 22 en 23 dient de accountant een deelwaarneming uit te voeren die mede als basis geldt om een oordeel te formuleren. In de tabel ‘Vertaling naar oordeel’ hierna is aangegeven hoe hiermee wordt omgegaan in relatie tot het oordeel. De percentages hebben betrekking op aantallen (toewijzingen) en niet op geld (financiële omvang).

Tabel: Vertaling naar oordeel
 

Goedkeurend

Met beperking

Oordeelonthouding

Afkeurend

Deelwaarnemingen

(% fout op onderdeel)

≤ 1%

> 1% en ≤ 3%

Nvt

> 3%

Onzekerheid in controle

≤ 3%

> 3% en ≤ 10%

> 10%

Nvt

Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo) 2006 van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).

In de benadering van de onzekerheid wordt de weging op basis van professional judgement bepaald. De toepassing van de tabel ‘Vertaling naar oordeel’ is per onderdeel aangegeven (zie onderdelen 20, 22 en 23).

Fout- en onzekerheidsdefinities

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Bij deze tabel worden de volgende fout- en onzekerheidsdefinities gehanteerd.

Van een fout in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) post niet in overeenstemming is met één of meer aspecten van de wet- en regelgeving. Fouten worden in absolute zin opgevat, saldering van fouten is daarom niet toegestaan.

Van een onzekerheid in het onderzoek is sprake als er onvoldoende (controle-) informatie beschikbaar is om een (gedeelte van een) post als goed of fout aan te merken. Kortom als onzekerheid bestaat over het wel of niet voldoen aan de wet- en regelgeving. Bij fouten in de verantwoording kan onderscheid gemaakt worden in incidentele en structurele fouten. Van een incidentele (geïsoleerde) fout is sprake als het een toevallige fout betreft. Kenmerkend voor incidentele fouten is dat in principe geen herhaling optreedt van de geconstateerde fout. Hierbij dient de accountant de bepaling uit NBA Standaard 530.13 (Het gebruikmaken van steekproeven bij een controle) in acht te nemen. Van een structurele fout is sprake als de oorzaak van de fout is gelegen in (onderdelen van) het systeem van uitvoering, waardoor fouten met een (zeker) herhalingskarakter (kunnen) optreden. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op onzekerheden in de controles. Voor een adequate onderbouwing van het oordeel is het noodzakelijk dat de accountant fouten en onzekerheden zoveel mogelijk kwantificeert.

Oordelen in het assurance-rapport

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Het assurance-rapport strekt zich uit over de genoemde 23 onderdelen; de accountant moet per onderdeel een afzonderlijk oordeel formuleren. Uit praktisch oogpunt is Model III zo ingericht dat de accountant daarin alleen de niet-goedkeurende oordelen hoeft te vermelden. De accountant moet de onderbouwing van deze afwijkende oordelen in het assurance-rapport omschrijven.

Onderdelen assurance-rapport

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Inzake de hierna genoemde elementen uit de dVi over het verslagjaar, inclusief verantwoording omtrent woningtoewijzingen, zal een oordeel afgegeven moeten worden. Hieronder wordt per onderdeel een nadere toelichting verstrekt waarbij tevens wordt ingegaan op de mate van diepgang van de uit te voeren werkzaamheden:

  • 1. Onderdeel dVi 2.1 – Ontwikkeling vastgoedportefeuille

    De accountant stelt vast dat de ontwikkeling van de voorraad woongelegenheden in overeenstemming is met het feitelijke verloop van de voorraad woongelegenheden volgens de administratie en de jaarrekening. De accountant dient een oordeel te geven over de juistheid en volledigheid van de opgevoerde aantallen (beginstand, nieuwbouw huur, aankoop, verkoop, sloop, overige mutaties en eindstand) per woningtype (goedkoop Wht, betaalbaar Wht, duur tot huurtoeslaggrens Wht, duur boven huurtoeslaggrens Wht en onzelfstandige overige wooneenheden). Dit oordeel dient ook gegeven te worden voor de aantallen nieuwbouw koop, nieuwbouw voor derden voor verhuur en verbeteringen > € 20.000.

  • 2. Onderdeel dVi 2.2A – Kenmerken vastgoedportefeuille – Samenstelling bezit verslagjaar

    De accountant stelt vast dat de in onderdeel 2.2A van de dVi opgenomen toelichting in overeenstemming is met de feitelijke voorraad woongelegenheden volgens de administratie. De accountant stelt vast dat de opgegeven heffingsgrondslag in overeenstemming is met de voorwaarden in het Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (in beheer versus in eigendom). De accountant stelt vast dat de uitsplitsing naar type woongelegenheden en niet-woongelegenheden juist is weergegeven, waarbij de accountant voor niet-woongelegenheden ook de juistheid en de volledigheid van het aantal vierkante meters bij zijn controle betrekt. De juistheid en volledigheid van het aantal vierkante meters kan onder meer worden vastgesteld door aansluiting te zoeken met periodieke inventarisaties die door de toegelaten instelling zijn uitgevoerd, huurcontracten of gegevens in het kadaster.

  • 3. Onderdeel dVi 3.1.1 – Balans en Winst- en verliesrekening enkelvoudig

    De accountant stelt vast dat de financiële gegevens inzake de enkelvoudige balans en winst- en verliesrekening in overeenstemming zijn met de (eerdere) enkelvoudige jaarrekening(en), bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Bbsh waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening is afgeweken van de modellen zoals die zijn opgenomen in de nieuwe RJ 645 (2011) (en die volledig zijn overgenomen in de dVi over verslagjaar 2012) stelt de accountant vast dat de vertaling vanuit de jaarrekening naar de dVi op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. In de dVi over verslagjaar 2012 is overigens uitsluitend het categoriale model van de winst- en verliesrekening opgenomen

  • 4. Onderdeel dVi 3.1.2 – Balans en Winst- en verliesrekening geconsolideerd

    De accountant stelt vast dat de financiële gegevens inzake de geconsolideerde balans en winst- en verliesrekening in overeenstemming zijn met de (eerdere) geconsolideerde jaarrekening(en), bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het Bbsh waarbij door de accountant een controleverklaring is afgegeven. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening is afgeweken van de modellen zoals die zijn opgenomen in de nieuwe RJ 645 (2011) (en die volledig zijn overgenomen in de dVi over verslagjaar 2012) stelt de accountant vast dat de vertaling vanuit de jaarrekening naar de dVi op een juiste wijze heeft plaatsgevonden. In de dVi over verslagjaar 2012 is overigens uitsluitend het categoriale model van de winst- en verliesrekening opgenomen.

  • 5. Onderdeel dVi 3.2.4 – Toelichting onrendabele investeringen

    De accountant stelt vast dat de gegevens inzake de onrendabele investering in overeenstemming zijn met de administratie en de door de accountant gecontroleerde jaarrekening over betreffend boekjaar. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen de onrendabele investering die in mindering is gebracht op de post materiële vaste activa in ontwikkeling en de onrendabele investering welke in de voorziening onrendabele investering nieuwbouw is opgenomen. De accountant stelt hierbij vast dat het onderscheid tussen investeringen waarvoor feitelijke verplichtingen (intern geformaliseerd en extern gecommuniceerd) zijn aangegaan en investeringen waarvoor juridische verplichtingen zijn aangegaan op een juiste wijze is weergegeven.

  • 6. Onderdeel dVi 3.2.5 – Toelichting resultaat verkoop

    De accountant stelt vast dat de opgenomen gegevens omtrent het resultaat dat reeds is verantwoord op de nog lopende nieuwbouwprojecten koopwoningen binnen de toegelaten instelling, welke na balansdatum worden opgeleverd, in overeenstemming zijn met administratie en de door de accountant gecontroleerde jaarrekening(en) over het betreffende verslagjaar en voorgaande verslagjaren. Indien in deze lopende nieuwbouwprojecten koopwoningen zijn opgenomen welke verkocht worden onder voorwaarden dient het (niet gerealiseerde) resultaat op deze verkopen op een afzonderlijke regel verantwoord te worden.

  • 7. Onderdeel dVi 3.2.7 – Latente Belastingvorderingen

    De accountant stelt vast dat de opgenomen gegevens omtrent de latente belastingvordering in overeenstemming zijn met de administratie en de door de accountant gecontroleerde jaarrekening over het betreffende boekjaar.

  • 8. Onderdeel dVi 3.2.8 – Verliezen van niet gerealiseerde projecten

    De accountant stelt vast dat de opgenomen gegevens omtrent de verliezen van niet gerealiseerde projecten binnen de toegelaten instelling in overeenstemming zijn met de administratie en de door de accountant gecontroleerde jaarrekening over het betreffende boekjaar. Het betreft alle projectverliezen van niet gerealiseerde projecten die via het resultaat ten laste van het vermogen zijn gebracht. De accountant beoordeelt hiertoe alle in het boekjaar verwerkte afboekingen en stelt vast of deze betrekking hebben op niet gerealiseerde projecten.

  • 9. Onderdeel dVi 3.3.1 – Verbindingen

    De accountant stelt vast dat alle verbindingen die in de jaarrekening zijn genoemd ook zijn opgenomen in hoofdstuk 3.3.1. Verder onderzoekt de accountant of er (naast de verbindingen die in de jaarrekening zijn vermeld) nog andere samenwerkingsverbanden zijn die op grond van de definitie (zie: artikel 2a van het Bbsh) kwalificeren als verbinding en of deze in de dVi zijn opgenomen. Voorts stelt de accountant vast dat de financiële gegevens over verbindingen, zoals deze in hoofdstuk 3.3.1. en 3.3.11 zijn opgenomen, overeenkomen met de vergelijkbare financiële gegevens in de jaarrekening en het jaarverslag van de toegelaten instelling en de verbinding. De accountant stemt deze toelichtingen integraal af met betreffende bescheiden.

    De accountant stelt hierbij specifiek vast dat ook alle overige verbindingen (conform definitie in artikel 2a van het Bbsh) zijn opgenomen (met uitzondering van verbindingen die de toegelaten instelling heeft ten gevolge van financiële of bestuurlijke banden met verenigingen van eigenaren).

  • 10. Onderdeel dVi 3.3.11 – Ontwikkeling totale actuele waarde verbindingen

    De accountant stelt voor de verantwoorde verbindingen vast dat de opgenomen actuele waarde van de materiële vaste activa in exploitatie overeenkomt met de bepaling van de nettovermogenswaarde volgens de waarderingsgrondslagen van de toegelaten instelling.

  • 11. Onderdeel dVi 3.4.1B – Grondposities

    De accountant stelt vast dat de gegevens inzake de grondposities in overeenstemming zijn met de administratie en de door de accountant gecontroleerde (geconsolideerde) jaarrekening over het betreffende boekjaar. De accountant stelt hierbij vast dat alle bijbehorende mutaties (gesplitst naar lopend boekjaar en cumulatief) zijn verantwoord. De accountant stelt vast dat de uitsplitsing naar voorraad- en waardemutaties op een juiste wijze is weergegeven. Daarnaast stelt de accountant vast dat het aantal opgegeven m2 in overeenstemming is met de (project-)administratie.

    Grondaankopen in het kader van de MG betreffen de aankoop van alle grondposities zowel met bouw- als zonder bouwbestemming (eventueel inclusief onroerende zaken). Dit betreft ook posities die tijdelijk geëxploiteerd worden en waar derhalve nog geen sprake is van directe sloop om daarna (vervangende) nieuwbouw te plegen. Indien de bouw feitelijk van start is gegaan in het verslagjaar is er geen sprake (meer) van een grondpositie. Voor aankopen van woningbezit (met bouwbestemming) dat vervolgens (door)geëxploiteerd gaat worden is er geen sprake van een te verantwoorden grondaankoop. Aankoop van bezit niet zijnde woongelegenheden kwalificeert als grondaankoop in de zin van de MG, ongeacht of de niet-woongelegenheden zullen worden doorgeëxploiteerd (denk aan industrie- of golfterreinen).

  • 12. Onderdeel dVi 3.4.3 – Niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden

    De accountant stelt vast dat de gegevens inzake de niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden in overeenstemming zijn met de administratie en de door de accountant gecontroleerde (geconsolideerde) jaarrekening over het betreffend boekjaar. Hierbij dient de toegelaten instelling tevens afzonderlijk inzicht te geven in de niet verkochte nieuwbouw koopwoongelegenheden in de verbindingen van de toegelaten instelling.

  • 13. Onderdeel dVi 4.1.1 – Specificatie bedrijfswaarde door te exploiteren woongelegenheden DAEB

    Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening heeft gekozen om het sociaal vastgoed te kwalificeren als bedrijfsmiddel en zij daarbij de actuele waarde variant heeft toegepast stelt de accountant vast dat de specificatie bedrijfswaarde inzake de door te exploiteren woongelegenheden overeenstemt met de bedrijfswaardeberekening, welke is opgenomen in de enkelvoudige jaarrekening van de toegelaten instelling. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening voor dit bezit een andere waarderingsmogelijkheid heeft toegepast stelt de accountant vast dat de specificatie bedrijfswaarde inzake de door te exploiteren woongelegenheden overeenstemt met de bedrijfswaardeberekening, welke is opgenomen in de toelichting bij de (geconsolideerde) jaarrekening van de toegelaten instelling (zie RJ 645.515). De accountant stelt daarbij vast dat mogelijke afwijkingen tussen de in hoofdstuk 4 opgenomen bedrijfswaarde en die in de (geconsolideerde) jaarrekening juist zijn toegelicht. De accountant stelt in alle gevallen vast dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in hoofdstuk 4.2.1 (bijlage II bij het Bbsh).

    De accountant stelt tevens vast dat de opgegeven gemiddelde restant levensduur is gebaseerd op een weging naar aantallen eenheden. Dit aangezien de opgegeven gemiddelde restant levensduur in de praktijk bij de financiële beoordeling tot veel aanpassingen leidt.

  • 14. Onderdeel dVi 4.1.2 – WoongelegenhedenDaeb met bijzondere bestemming en overige in de bedrijfswaarde opgenomen posten

    Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening heeft gekozen om het sociaal vastgoed te kwalificeren als bedrijfsmiddel en zij daarbij de actuele waarde variant heeft toegepast stelt de accountant vast dat de specificatie bedrijfswaarde inzake de in deze categorie bedoelde woongelegenheden overeenstemt met de bedrijfswaardeberekening, welke is opgenomen in de enkelvoudige jaarrekening van de toegelaten instelling. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening voor dit bezit een andere waarderingsmogelijkheid heeft toegepast stelt de accountant vast dat de specificatie bedrijfswaarde inzake de door te exploiteren woongelegenheden overeenstemt met de bedrijfswaardeberekening, welke is opgenomen in de toelichting bij de (geconsolideerde) jaarrekening van de toegelaten instelling (zie RJ 645.515). De accountant stelt daarbij vast dat de mogelijke afwijkingen tussen de in hoofdstuk 4 opgenomen bedrijfswaarde en die in de enkelvoudige (geconsolideerde) jaarrekening juist zijn toegelicht. De accountant stelt in alle gevallen vast dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in hoofdstuk 4.2.1 (bijlage II bij het Bbsh).

    De accountant stelt tevens vast dat de opgegeven gemiddelde restant levensduur is gebaseerd op een weging naar aantallen eenheden.

  • 15. Onderdeel dVi 4.1.3 – Specificatie bedrijfswaarde niet woongelegenheden Daeb

    Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening heeft gekozen om het sociaal vastgoed te kwalificeren als bedrijfsmiddel en zij daarbij de actuele waarde variant heeft toegepast stelt de accountant vast dat de specificatie bedrijfswaarde inzake de door te exploiteren woongelegenheden overeenstemt met de bedrijfswaardeberekening, welke is opgenomen in de enkelvoudige jaarrekening van de toegelaten instelling. Indien de toegelaten instelling in de jaarrekening voor dit bezit een andere waarderingsmogelijkheid heeft toegepast stelt de accountant vast dat de specificatie bedrijfswaarde inzake de door te exploiteren woongelegenheden overeenstemt met de bedrijfswaardeberekening, welke is opgenomen in de toelichting bij de (geconsolideerde) jaarrekening van de toegelaten instelling (zie RJ 645.515). De accountant stelt daarbij vast dat de mogelijke afwijkingen tussen de in hoofdstuk 4 opgenomen bedrijfswaarde en die in de (geconsolideerde) jaarrekening juist zijn toegelicht. De accountant stelt in alle gevallen vast dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in hoofdstuk 4.2.1 (bijlage II bij het Bbsh).

    De accountant stelt tevens vast dat de opgegeven gemiddelde restant levensduur is gebaseerd op een weging naar aantallen eenheden.

  • 16. Onderdeel dVi 4.1.4 – Specificatie bedrijfswaarde obv verhuurexploitatie verhuureenheden niet Daeb

    De accountant stelt vast dat de specificatie bedrijfswaarde inzake de door te exploiteren woongelegenheden niet Daeb overeenstemt met de bedrijfswaardeberekening, welke is opgenomen in de toelichting bij de (geconsolideerde) jaarrekening van de toegelaten instelling (zie RJ 645.515). De accountant stelt daarbij vast dat de mogelijke afwijkingen tussen de in hoofdstuk 4 opgenomen bedrijfswaarde en die in de (geconsolideerde) jaarrekening juist zijn toegelicht. De accountant stelt in alle gevallen vast dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in hoofdstuk 4.2.1 (bijlage II bij het Bbsh).

    De accountant stelt tevens vast dat de opgegeven gemiddelde restant levensduur is gebaseerd op een weging naar aantallen eenheden.

  • 17. Onderdeel dVi 4.1.5 – Totaal bedrijfswaarde toegelaten instelling

    De accountant stelt vast dat de in onderdeel 4.1.5 opgenomen bedrijfswaarde overeenkomt met de bedrijfswaardeberekening, welke is opgenomen in de toelichting bij de enkelvoudige jaarrekening van de toegelaten instelling (zie RJ 645.515). De accountant stelt daarbij vast dat de mogelijke afwijkingen tussen de in hoofdstuk 4 opgenomen bedrijfswaarde en die in de (geconsolideerde) jaarrekening juist zijn toegelicht. De accountant stelt in alle gevallen vast dat de bedrijfswaardeberekening is opgesteld op basis van de voor de toegelaten instelling geldende veronderstellingen en parameters in hoofdstuk 4.2.1 (bijlage II bij het Bbsh).

    De accountant stelt tevens vast dat de opgegeven gemiddelde restant levensduur is gebaseerd op een weging naar aantallen eenheden.

  • 18. Onderdeel dVi 4.1.6 – Rentabiliteitswaarde correctie

    De accountant stelt vast dat de verantwoorde rentabiliteitscorrectie is berekend conform hetgeen daarover is opgenomen in de toelichting bij de dVi.

  • 19. Onderdeel dVi 4.2.1 – Uitgangspunten en parameters bedrijfswaarde

    Bij het beoordelen van de uitgangspunten en parameters van de bedrijfswaarde stelt de accountant vast dat:

    • voor zover in de bedrijfswaarde geschatte verkoopopbrengsten van voor verkoop aangewezen huurwoningen zijn opgenomen, deze verkoopopbrengsten maximaal voor een periode van vijf jaar in de bedrijfswaardeberekening zijn betrokken;

    • de toegepaste parameters voor huurstijging voor de eerste vijf prognosejaren in de bedrijfswaarde vermeld in hoofdstuk 4.1 (bijlage II bij het Bbsh), gebaseerd zijn op het beleid van de toegelaten instelling. Voor de huurstijging na het vijfde prognosejaar stelt de accountant vast dat deze is gebaseerd op sectorbreed gebruikelijke parameters (zoals jaarlijks vastgesteld door CFV/WSW). Voor de overige indexeringen van kosten en opbrengsten en de gehanteerde disconteringsvoet stelt de accountant vast of deze de generieke, sectorbreed gebruikelijke parameters volgen (zoals jaarlijks vastgesteld door het CFV/WSW). Indien is afgeweken van de sectorparameters dient de accountant hier melding van te maken in het assurance-rapport;

    • de restwaarde bij het einde van de economische exploitatie in de bedrijfswaarde, vermeld in hoofdstuk 4.1 (bijlage II bij het Bbsh), de resultante is van de contante waarde van de op kasstromen gebaseerde waarde van de grond, gegeven de verwachte bestemming (uitgangspunt is sociale huurbestemming, tenzij bestemmingswijziging) aan het eind van de levensduur, gecorrigeerd voor te maken kosten zoals uitplaatsingskosten en kosten van sloop en opnieuw bouwrijp maken;

    • de toerekening van de indirecte kosten aan het vastgoed ten behoeve van de bedrijfswaardeberekening is gebaseerd op de meest recente, door het bestuur goedgekeurde budgetten, en

    • de feitelijke dan wel in rechte afdwingbare verplichtingen in de bedrijfswaardeberekening vermeld in hoofdstuk 4.1 (bijlage II bij het Bbsh), zijn verwerkt voor zover deze betrekking hebben op toekomstige herstructureringen. Ten aanzien van overige toekomstige investeringen (woningverbetering, na-investeringen) worden geen in rechte afdwingbare verplichtingen in de bedrijfswaardeberekening verwerkt.

  • 20. Onderdeel dVi 4.2.3 – Overige waardebepalingen ultimo verslagjaar

    De accountant stelt vast dat de in hoofdstuk 4.2.3 (bijlage II bij het Bbsh) vermelde WOZ-waarden van de verhuureenheden die de toegelaten instelling ultimo van het (betreffende) verslagjaar in eigendom had en die betrekking hebben op de waardepeildatum 1 januari van het betreffende verslagjaar, zijn ontleend aan de meest actuele WOZ-beschikkingen. De accountant stelt vast dat alle woningen zijn opgenomen en voert een deelwaarneming uit om vast te stellen dat de waarde is ontleend aan de meest recente WOZ-beschikking. De omvang van deze deelwaarneming wordt overgelaten aan het ‘professional judgement’ van de accountant.

    De tabel Vertaling naar oordeel is hierop van toepassing.

  • 21. Onderdeel dVi 5.7.d – inzet middelen buitenland

    Toegelaten instellingen mogen jaarlijks tot 0,3 promille van het totaal van het balanstotaal van hun enkelvoudige jaarrekening (gebaseerd op de methodiek van CFV-waardering) aan financiële ondersteuning verlenen. Deze ondersteuning mag uitsluitend bestaan uit schenkingen (in het verslagjaar op kasbasis) en te verstrekken garanties (toezeggingen in het verslagjaar of in eerdere verslagjaren waarvoor geldt dat garantstelling in het verslagjaar nog steeds aan de orde is voor de rente en aflossing in dat jaar). Deze garanties mogen alleen betrekking hebben op rente- en aflossingsverplichtingen van een door de buitenlandse instelling aangetrokken lening. De financiële steun mag slechts worden gegeven aan instellingen in bepaalde, in de bijlage van MG 2005-04 en geactualiseerd bij MG 2010-03 genoemde, landen. De accountant dient vast te stellen of de verantwoording op dit punt in de dVi juist en volledig is.

  • 22. Onderdeel dVi 5.8 – Aantal aangegane huurovereenkomsten in het verslagjaar

    De accountant stelt vast dat de aantallen aangegane huurovereenkomsten in het verslagjaar die zijn opgenomen in onderdeel 5.8 overeenstemmen met de huuradministratie.

    De tabel ‘Vertaling naar oordeel’ is hierop van toepassing.

  • 23. Onderdeel dVi 5.8 punt 5 Aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot woongelegenheden in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.085 per jaar is, danwel op basis van een CIZ-besluit:

    In de dVi wordt verantwoording afgelegd over het aantal aangegane huurovereenkomsten boven en op/onder de grens van een gezamenlijk verzamelinkomen € 34.085, alsmede op basis van een CIZ-besluit.

    De accountant dient over de juistheid en volledigheid (zie ook 22) van de betreffende gegevens te rapporteren in het assurance-rapport. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8 van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting is hierover opgenomen: ‘De accountantscontrole (...) zal daarbij betrekking hebben op de naleving van de inkomenstoets ten behoeve van de toewijzing en de juistheid en volledigheid van de verslaglegging’. In bepaalde gevallen (zie verder) zal de accountant zich daarbij (enkel) moeten baseren op een verklaring van de woningzoekende(n). Als verificatiemogelijkheden op basis van onafhankelijke bronnen ontbreken, brengt dat een risico met zich mee op het punt van juistheid en volledigheid. Dat risico is in die situatie echter onontkoombaar en het zou niet redelijk zijn om dat (standaard) uit te laten monden in oordeelonthouding. Daarmee wordt de toegelaten instelling mogelijk op enig moment benadeeld. Aan de andere kant is het ook onredelijk om een accountant te laten verklaren dat de verantwoording op dit onderdeel juist en volledig is met voorbijgaan aan dit onontkoombare risico. Dit wordt ondervangen door in het assurancerapport op te nemen dat een eventuele conclusie op het punt van juistheid en volledigheid mede is gebaseerd op de gegevens die door de woningzoekende is aangeleverd (inclusief een eventuele verklaring).

Randvoorwaarden woningtoewijzing

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Om zekerheid te kunnen geven omtrent de woningtoewijzing zal de toegelaten instelling aan een aantal randvoorwaarden moeten voldoen, zodat gewaarborgd is dat de gegevens juist zijn en de toegelaten instelling kan aantonen op welke wijze de aangegane huurovereenkomsten hebben plaatsgevonden in relatie tot de regelgeving.

Als aanvulling op de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de brochure ‘Schema toetsing huishoudinkomen2012’ opgesteld. Hierin is de volgende samenvatting van het begrip inkomenstoetsing opgenomen:

  • Het toetsinkomen is het verwachte gezamenlijke verzamelinkomen van woningzoekende en medebewoner(s) in het jaar waarin het huurcontract zal ingaan (2012);

  • Inkomens van minder- en meerderjarige kinderen kunnen buiten beschouwing blijven;

  • De toegelaten instelling kan de woningzoekende en eventuele partner verzoeken een zogeheten IB60-formulier over jaar 2010 of 2011 aan te vragen bij de Belastingdienst en te overleggen tenzij een aanslag inkomensbelasting over één van deze jaren kan worden overlegd;

  • Ter bepaling van het toetsinkomen worden verzamelinkomens uit 2011 respectievelijk 2010 geïndexeerd met index I1 (=1,0140) respectievelijk index I2 (=1,0329). Deze indices hebben betrekking op de gemiddelde inkomensstijging weer van de afgelopen 1 respectievelijk 2 jaren. De hoogten van I1 en I2 zullen jaarlijks door het Rijk worden gepubliceerd;

  • Indien het op deze wijze bepaalde toetsinkomen volgens de woningzoekende leidt tot een toetsinkomen dat wezenlijk (voor definitie: zie verder) afwijkt van het actuele inkomen, bijvoorbeeld vanwege verandering van baan, ontslag, andere gezinssituatie, maar bijvoorbeeld ook vanwege het meegerekend zijn van het inkomen van inwonende kinderen in het IB60-formulier, kan bijstelling ervan plaatsvinden op basis van eigen verklaringen van de aanvrager onderbouwd met bewijsstukken als jaaropgaven, loonstroken, uitkeringsspecificaties e.d.

De onderzoekswerkzaamheden hebben betrekking op de naleving van de inkomenstoets ten behoeve van de toewijzing en de juistheid en volledigheid van de verslaglegging en documentatie.

In de ministeriële regeling van 20 december 2011 tot wijziging van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting is geregeld dat aangegane huurovereenkomsten op grond van een zorgindicatiebesluit beschouwd worden als een toewijzing aan de doelgroep (ongeacht de hoogte van het huishoudinkomen). Dat betekent er sprake is van een juiste toewijzing als er een indicatiebesluit aan ten grondslag heeft gelegen, als bedoeld in artikel 1 van het Zorgindicatiebesluit, voor:

Aspecten die de accountant in zijn werkzaamheden betrekt zijn onder andere:

  • Het woningbezit moet zijn ingedeeld in woningbezit met een maandhuur tot en met € 664,66 en daarboven.

  • De toegelaten instelling dient een totaalaansluiting te kunnen overleggen waarin de totale toewijzing in het verslagjaar wordt onderverdeeld tot en met € 664,66 en daarboven.

  • De toegelaten instelling dient over een woningtoewijzingsprocedure te beschikken waarin de toetsing van inkomensgegevens is opgenomen, bijvoorbeeld een afgeleide van het hiervoor genoemde ‘Schema toetsing huishoudinkomen 2012’.

  • De bescheiden die worden gebruikt bij de inkomenstoetsing dienen te worden bewaard en controleerbaar te zijn.

  • De toegelaten instelling moet in staat zijn informatie te genereren om het onderscheid te kunnen maken (< € 34.085 en daarboven). Voor de verantwoording over de toewijzing moet worden vastgesteld dat dit betrouwbaar is.

  • Het betreft alle huurovereenkomsten met een ingangsdatum vanaf 1 januari 2012. De gegevens dienen dus ook beschikbaar te zijn voor overeenkomsten met ingangsdatum op of na 1 januari 2012 die voor 1 januari 2012 zijn ondertekend.

Uitgangspunten accountantswerkzaamheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De toegelaten instelling dient maatregelen te treffen (die door de accountant dienen te worden getoetst) om te waarborgen dat in de documentatie van het toewijzingsproces de volgende punten terugkomen:

  • Het verzamelinkomen van de woningzoekende en de medebewoner(s) (met uitzondering van inwonende kinderen) dienen te worden opgeteld. Dit geldt overigens niet voor toewijzingen op basis van een CIZ-indicatie.

  • De gebruikte informatie dient op een betrouwbare bron te zijn gebaseerd. Geschikte informatie is:

    • Jaaropgave,

    • Salarisstrook (volstaan kan worden met een enkele maandsalarisstrook of vier opeenvolgende weeksalarisstroken),

    • Uitkeringsspecificatie (volstaan kan worden met een maandspecificatie),

    • (definitieve of voorlopige) IB-aanslag over 2010 of 2011,

    • IB 60 formulier over 2010 of 2011,

    • Inkomensverklaring van COA,

    • Bewijs van studiefinanciering/opgave van Dienst Uitvoering Onderwijs,

    • (Kopie van) CIZ-besluit.

  • De toegelaten instelling waarborgt dat inkomen uit vermogen wordt meegenomen in de toetsing (via IB-aanslag of IB 60 formulier). Als er geen IB-aanslag of IB 60 formulier kan worden overlegd, dan kan op het punt van inkomen uit vermogen worden volstaan met een inkomensverklaring van de woningzoekende.

  • Er wordt indexering toegepast zoals vermeld in de toelichting bij de brochure ‘Schema toetsing huishoudinkomen 2012’, indien documentatie niet uit het jaar zelf stamt.

  • De rekenkundige juistheid van berekeningen wordt door de accountant getoetst (ook als er bijvoorbeeld gebruik is gemaakt van rekentools). Dergelijke tools ontslaan de toegelaten instelling overigens niet van de verantwoordelijkheid voor een juiste berekening van het verzamelinkomen en dossiervorming aangaande de documentatie.

  • Bij verhuringen via derden (bijvoorbeeld zorginstellingen) gelden de toewijzingsnormen en documentatieplicht eveneens. Een inkomenstoets kan alleen achterwege blijven als sprake is van bekostiging vanuit de AWBZ of een CIZ-besluit Bij verhuur via derden zal de toegelaten instelling afspraken moeten maken over de inkomensregistratie en registratie CIZ-besluiten.

Indien het inkomen van de huurder wezenlijk (wezenlijk in de zin dat woningzoekende alsnog tot de doelgroep kan worden gerekend) is veranderd, dient hiervoor een inkomensverklaring te worden overlegd door de woningzoekende. Dit is bijvoorbeeld in het geval de woningzoekende aangeeft dat er sprake is van een negatieve inkomensontwikkeling door toekomstige aftrekposten in het belastbaar inkomen of in het geval men aangeeft minder uren te zullen gaan werken.

Aanvullende maatregelen die de kwaliteit van de documentatie verhogen zijn:

  • De huurder tekent voor een juiste en volledige opgave van inkomen en situatie.

  • De toegelaten instelling voert een interne controle uit op documentatie en berekeningen.

Er kan worden volstaan met kopieën van documenten (dit omvat ook digitale scans van documenten).

Uitgangspunten deelwaarneming

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

De accountant voert een a-selecte steekproef uit op de deelgroep ‘Aantal aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot zodanige woongelegenheden in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.085 per jaar is, danwel op basis van een CIZ-besluit’ waarbij 10% van het aantal aangegane huurovereenkomsten wordt beoordeeld met een minimumaantal van 25 en een maximumaantal van 50. Middels het uitvoeren van deze deelwaarneming stelt de accountant vast dat op een juiste wijze verantwoording op dit punt is afgelegd in de dVi.

Indien uit de deelwaarneming fouten blijken, worden deze fouten vertaald naar de massa van de genoemde deelgroep en gaat de accountant na wat de impact is van deze fouten op de totale hoeveelheid aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot zodanige woongelegenheden in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.085 per jaar is, danwel een CIZ-besluit. Dit leidt mogelijk tot een aanvullende deelwaarneming. De rapporteringstolerantie bedraagt 0%. Dit betekent dat de accountant alle geconstateerde afwijkingen dient toe te lichten een aparte paragraaf in het assurance-rapport (‘overige aangelegenheden’), ook als dit geen invloed heeft op het afgegeven oordeel. De tabel ‘Vertaling naar oordeel’ is hierop van toepassing.

Bij de hiervoor beschreven deelwaarneming op de woningtoewijzing baseert de accountant zich op de volgende informatie:

  • Aansluiting tussen totale woningtoewijzing uit het verhuursysteem met verdeling naar woningbezit < € 664,66.

  • Aansluiting van woningtoewijzing < € 664,66 met totaallijst van aangegane huurovereenkomsten in de gevallen dat het huishoudinkomen ten hoogste € 34.085 per jaar is, danwel dat op basis van een CIZ-besluit is toegewezen, welke de basis is voor selectie van de deelwaarneming.

  • Selectielijst op basis van het huishoudinkomen en CIZ-besluit.

Naast de hierboven beschreven waarschijnlijkheidstoetsen dient de accountant tevens als volgt aandacht te besteden aan getoetste inkomens die net onder de grens van € 34.085 liggen. De accountant voert, afhankelijk van de omvang, een gegevengerichte deelwaarneming uit. De omvang van deze deelwaarneming dient de accountant te baseren op basis van ‘professional judgement’.

De accountant voert geen werkzaamheden uit met betrekking totde verantwoording over toewijzing aan de andere deelgroep in de dVi onder 5.8.5:

  • Aantal aangegane huurovereenkomsten met betrekking tot zodanige woongelegenheden in de gevallen dat het huishoudinkomen hoger dan € 34.085 per jaar is.

5. Rubriek D: Modelteksten

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Model I

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Model goedkeurende controleverklaring als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh) met betrekking tot de jaarrekening en het jaarverslag

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

(enkelvoudig/geconsolideerd1)

CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Aan: Opdrachtgever

Verklaring betreffende de jaarrekening

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Wij hebben de (in dit rapport/verslag opgenomen2) jaarrekening XXXX van ... (naam toegelaten instelling) te ... (statutaire vestigingsplaats) gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per ... XXXX en de winst-en-verliesrekening over XXXX met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.

Verantwoordelijkheid van het bestuur

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Het bestuur van de toegelaten instelling is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met de bepalingen inzake de jaarrekening en het jaarverslag als opgenomen in artikel 26, eerste lid, van het Bbsh, richtlijn 645 van de Raad voor de Jaarverslaggeving en de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens. Het bestuur van de toegelaten instelling is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.

Verantwoordelijkheid van de accountant

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het controleprotocol in rubriek A van bijlage III bij het Bbsh. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.

Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de toegelaten instelling. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de toegelaten instelling gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.

Oordeel3

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van ... (naam entiteit) per ... XXXX en van het resultaat over XXXX in overeenstemming met artikel 26, eerste lid, van het Bbsh, richtlijn 645 van de Raad voor de Jaarverslaggeving en de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens.

Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Ingevolge artikel 28, onderdeel b, van het Bbsh, voor wat betreft het in dit artikel genoemde jaarverslag, melden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is opgesteld, en of de in artikel 2: 392 lid 1 onder g, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 391 lid 4 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Plaats, datum

Naam accountantsorganisatie

Naam externe accountant

Model II

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Model assurance-rapport inzake de naleving van specifieke wet- en regelgeving (melding verkoop bezit, aanbesteding maatschappelijk vastgoed en naleving voorwaarden bij derivatentransacties met ingang van 1 oktober 2012)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Aan: Opdrachtgever

ASSURANCE-RAPPORT

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Opdracht en verantwoordelijkheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Wij hebben onderzoek gedaan naar de naleving van de wet- en regelgeving inzake de verkoop van bezit, de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed en naleving voorwaarden bij derivatentransacties met ingang van 1 oktober 2012 van ... (naam toegelaten instelling) te ... (statutaire vestigingsplaats) gedurende verslagjaar XXXX. Het bestuur van ... (naam toegelaten instelling) is verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze wet- en regelgeving. Het is onze verantwoordelijkheid een assurance-rapport over de naleving van de wet- en regelgeving inzake de verkoop van bezit, de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed en de Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting te verstrekken.

Werkzaamheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie’ en het controleprotocol in rubriek B van bijlage III bij het Besluit beheer sociale-huursector (Bbsh). Dienovereenkomstig dienen wij ons onderzoek zodanig te plannen en uit te voeren, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen over de juiste naleving van de regelgeving inzake de verkoop van bezit, de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed en het afsluiten van derivatentransacties met ingang van 1 oktober 2012 zoals vastgelegd in het Bbsh, de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting, de vigerende MG’s en de Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen.

Wij hebben onderzoek gedaan naar:

  • 1. de naleving van de bepalingen in artikel 11c van het Bbsh. Hierbij is ondermeer de juiste toepassing van de uitzonderingsbepalingen conform artikel 11c, tweede, derde en vierde lid, van dat Besluit, en de vigerende MG vastgesteld. Een gegevensgerichte deelwaarneming op vervreemdingen van woongelegenheden tegen een prijs lager dan 90% van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik heeft onderdeel uitgemaakt van deze werkzaamheden.

  • 2. de naleving van de bepalingen in artikel 11d van het Bbsh. Hierbij is de juiste toepassing van de meldingsvereisten conform artikel 11d, van dat Besluit, en de vigerende MG vastgesteld. Een integrale gegevensgerichte controle op vervreemdingen aan andere dan natuurlijke personen voor eigen bewoning heeft onderdeel uitgemaakt van deze werkzaamheden.

  • 3. de naleving van de regelgeving (MG 2011-04) met betrekking tot de bepaling van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik bij vervreemdingen. Een integrale controle op de juiste naleving van de regelgeving met betrekking tot de bepaling van de onderhandse verkoopwaarde bij vervreemdingen aan andere dan natuurlijke personen voor eigen bewoning heeft onderdeel uitgemaakt van deze werkzaamheden. Voor de overige vervreemdingen heeft een gegevensgerichte deelwaarneming onderdeel uitgemaakt van de werkzaamheden.

  • 4. de naleving van de aanbestedingsplicht voor maatschappelijk vastgoed uit hoofde van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting, zoals die luidt na de wijziging door de Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 juni 2011 tot wijziging van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting en het Besluit Beheer sociale-huursector (Stcrt. 2011 nr. 11161).

  • 5. de naleving van de bepalingen zoals opgenomen in de Beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen volkshuisvesting bij het afsluiten van nieuwe derivatentransacties met ingang van 1 oktober 2012. Wij hebben daarbij onderzocht of:

    • 5.1 Er geen andere derivaten zijn afgesloten dan rentecaps en payer swaps, gericht op het afdekken van opwaartse renterisico’s op bestaande variabele leningen (artikel 4 lid 1 en artikel 7 lid 1). Voor de payer swaps geldt dat de looptijd niet langer is dan het lopende jaar en de eerstvolgende negen kalenderjaren daarna (artikel 7 lid 2). Voor de rentecaps geldt de algemene bepaling dat de looptijd van het derivaat die van te hedgen variabele lening niet overtreft (toelichting bij artikel 7);

    • 5.2 Financiële derivaten uitsluitend zijn aangetrokken in euro’s, en van financiële instellingen met minimaal een single A rating of een daarmee vergelijkbare rating, afgegeven door ten minste twee van de drie ratingbureaus Moody’s, Standard and Poor’s en Fitch. De minimale rating van tegenpartijen was op het moment van afsluiten van het derivaat single A (artikel 4 lid 2);

    • 5.3 De toegelaten instelling uitsluitend financiële derivaten heeft aantrokken van een financiële instelling, als zij door deze instelling in het kader van de zorgplichtregels van de Wet op het financieel toezicht, in het bijzonder artikel 4:90, als ‘niet professionele belegger’ is beschouwd (artikel 6 lid 1);

    • 5.4 Er in of ten aanzien van de aangetrokken derivatencontracten geen clausules zijn gehanteerd die op enigerlei wijze de uitoefening van het toezicht op de toegelaten instellingen kunnen belemmeren (artikel 5 lid 1);

    • 5.5 De modelovereenkomst en raamovereenkomst uit de bijlagen I en II bij de beleidsregels zijn gehanteerd (artikel 5 lid 2 en artikel 6 lid 2). De verplichting voor toegelaten instellingen om de modelovereenkomst en raamovereenkomst te hanteren geldt uitsluitend vanaf het moment dat deze door het ministerie van Wonen en Rijksdienst beschikbaar zijn gesteld.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen onderzoeksinformatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel.

Oordeel

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Naar ons oordeel is de specifieke wet- en regelgeving inzake de verkoop van bezit, de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed en de Beleidsregels gebruik fianciële derivaten door toegelaten instellingen zoals vastgelegd in het Bbsh, de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting, de vigerende MG’s en de Beleidsregels gebruik fianciële derivaten door toegelaten instellingen van ... (naam toegelaten instelling) te ... (statutaire vestigingsplaats) in alle van materieel belang zijnde aspecten juist nageleefd.

Aanvullende tekst indien van toepassing:

Met uitzondering van de volgende onderdelen:

  • ...

  • ...

(Indien op één van de vijf assurance-onderdelen sprake is van een niet-goedkeurend oordeel dan wordt dit afzonderlijk toegelicht).

Optioneel:

Overige aangelegenheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Zonder afbreuk te doen aan ons oordeel, merken wij nog het volgende op:

  • ...

  • ...

  • Als de toegelaten instelling in het verslagjaar geen woongelegenheden heeft verkocht en/of geen aanbestedingsplichtige activiteiten inzake maatschappelijk vastgoed heeft verricht in het verslagjaar, dan dient dat hier te worden vermeld

(Deze paragraaf is bedoeld voor het rapporteren van geconstateerde afwijkingen in het kader van de 0% rapporteringstolerantie)

Overige aspecten- beperking in het gebruik (en verspreidingskring)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Ons assurance-rapport is uitsluitend bedoeld voor het bestuur van ... (naam toegelaten instelling) ter verantwoording aan de door de Minister van Wonen en Rijksdienst aangewezen bevoegde instanties en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.

Plaats, datum

Naam accountantsorganisatie

Naam externe accountant

Model III

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Model assurance-rapport inzake de dVi (bijlage II bij het Bbsh)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Aan: Opdrachtgever

ASSURANCE-RAPPORT

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Opdracht en verantwoordelijkheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Wij hebben onderzocht of het overzicht van de dVi de assurance-onderdelen uit het controleprotocol van ... (naam toegelaten instelling) te ... (statutaire vestigingsplaats) over verslagjaar XXXX juist weergeeft. Het bestuur van ... (naam toegelaten instelling) is verantwoordelijk voor het in het overzicht van de dVi juist en volledig weergeven van de assurance-onderdelen 1 tot en met 23 zoals vermeld in rubriek C van bijlage III bij het Bbsh. Het is onze verantwoordelijkheid een assurance-rapport omtrent de juiste weergave van deze assurance-onderdelen in de dVi te verstrekken.

Werkzaamheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie’ en het controleprotocol in rubriek C van bijlage III bij het Bbsh. Dienovereenkomstig dienen wij ons onderzoek zodanig te plannen en uit te voeren, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de assurance-onderdelen uit het controleprotocol, zoals vastgelegd in het Bbsh en de vigerende MG’s die zijn opgenomen in de dVi geen afwijkingen van materieel belang bevatten.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen onderzoeksinformatie voldoende en geschikt is als basis voor onze oordeel.

Oordeel

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Naar ons oordeel zijn de in de dVi opgenomen assurance-onderdelen uit het controleprotocol, welke onder ‘Opdracht en verantwoordelijkheden’ zijn benoemd van ... (naam toegelaten instelling) te ... in alle van materieel belang zijnde aspecten juist en volledig weergegeven. Ten aanzien van het dVi onderdeel 5.8 punt 5 is dat oordeel mede gebaseerd op de aangeleverde gegevens van de woningzoekende(n) (inclusief eventueel afgegeven verklaring of verklaringen waarvan wij de juistheid en volledigheid niet verder hebben onderzocht).

Het overzicht bedoeld in bijlage II bij het Besluit beheer sociale-huursector van cijfermatige kerngegevens, sluit met een checksum van.......

Aanvullende tekst indien van toepassing:

Met uitzondering van de volgende onderdelen:

  • ...

  • ...

(Indien op één van de 23 assurance-onderdelen sprake is van een niet-goedkeurend oordeel dan wordt dit afzonderlijk toegelicht).

Optioneel:

Overige aangelegenheden

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Zonder afbreuk te doen aan ons oordeel, merken wij nog het volgende op:

  • ...

  • ...

(Deze paragraaf is bedoeld voor het rapporteren van geconstateerde afwijkingen in het kader van de 0% rapporteringstolerantie)

Overige aspecten- beperking in het gebruik (en verspreidingskring)

[Regeling vervallen per 01-07-2015]

Ons assurance-rapport is uitsluitend bedoeld voor het bestuur van ... (naam toegelaten instelling) ter verantwoording aan de door de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangewezen bevoegde instanties en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.

Plaats, datum

Naam accountantsorganisatie

Naam externe accountant

  1. Indien de jaarrekening alleen bestaat uit een enkelvoudige jaarrekening, derhalve als geen geconsolideerde jaarrekening opgesteld behoeft te worden, dient het woord ‘enkelvoudige’ in de gehele verklaring niet te worden opgenomen. In alle overige gevallen dienen, afhankelijk van de feitelijke situatie, de woorden ‘geconsolideerde jaarrekening’ of ‘enkelvoudige jaarrekening’ of ‘enkelvoudige en geconsolideerde jaarrekening’ in de gehele verklaring gebruikt te worden. ^ [1]
  2. Verwijzing kan geschieden met behulp van paginanummers. ^ [2]
  3. Indien niet is voldaan aan de wettelijke verplichting tot vermelding van de informatie over topinkomens (artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens), vervalt de optie van een goedkeurend getrouwheidsoordeel en dient de accountant de ontbrekende informatie in zijn verklaring op te nemen. ^ [3]