Model IV . Model van de mededeling als bedoeld in artikel 39a, tweede lid, van het
Besluit beheer sociale-huursector met betrekking tot de gegevens als bedoeld in bijlage
IV bij dat besluit.
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
Aan ................. (opdrachtgever)
Ingevolge uw opdracht hebben wij een aantal specifieke werkzaamheden verricht met
betrekking tot het overzicht van gegevens, bedoeld in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector over het boekjaar 20xx, van ...... (naam
toegelaten instelling) te ...... (statutaire vestigingsplaats), zulks uitsluitend
ten behoeve van de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer aangewezen bevoegde instanties. Deze rapportage bevat de uitkomsten van
onze werkzaamheden.
Onze werkzaamheden zijn verricht in overeenstemming met in Nederland algemeen aanvaarde
richtlijnen inzake opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden.
De opdracht houdt in dat op de in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector opgenomen gegevens en toelichtingen daarop
geen accountantscontrole is toegepast en dat tevens geen beoordelingsopdracht is uitgevoerd.
Een en ander impliceert dat aan onze rapportage geen zekerheid kan worden ontleend
omtrent de getrouwheid van de in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector opgenomen gegevens en toelichtingen daarop,
anders dan ter zake van de aspecten zoals door ons onderzocht en waarover dienovereenkomstig
door ons in deze rapportage wordt gerapporteerd.
Toelichting op het protocol
[Regeling vervallen per 01-07-2015]
a. Beoordeling marktpositie woningbezit
In de rapporten van feitelijke bevindingen bij BBSH-bijlage II en IV komt naar voren dat de accountant de gekozen parameters en uitgangspunten mede toetst
in relatie tot de marktpositie van het corporatiebezit.
Bij toetsing van de uitgangspunten aan de marktpositie wordt er niet van uit gegaan,
dat de accountant zich zelfstandig een eigen mening moet vormen over de marktpositie
van het bezit. Bij zijn oordeel zal de accountant zich vooral afvragen of - het bestuur
van - de corporatie zich ten aanzien van het te voeren volkshuisvestings- en financieel
beleid voldoende heeft gebaseerd (kunnen baseren) op adequaat te achten informatie
omtrent de marktpositie van het bezit. Dit kan bijvoorbeeld door derden verricht marktonderzoek
zijn. Daarnaast kan er gebruik gemaakt worden van informatie met betrekking tot de
ontwikkeling van woningtoewijzings- en verhuuractiviteiten. Als voorbeelden van dit
laatste kunnen worden genoemd: de mutatiesnelheid van het bezit, analyses naar de
verhuisbewegingen, ontwikkeling van huurderving en huurachterstanden, het aantal woningzoekenden,
het aantal reacties op vrijkomende woningen, alsmede de prijs/kwaliteitsverhouding
van het bezit (bijvoorbeeld de gemiddelde puntprijs volgens het woningwaarderingssysteem).
Tot slot zal de accountant zich een oordeel kunnen vormen over de administratieve
organisatie, interne controle en kwaliteitsbewaking rond de voor dit onderwerp relevante
bedrijfsprocessen.
Op basis van een dergelijk onderzoek van deelwaarnemingen met een marginale toetsing
van de uitkomsten moet het mogelijk zijn antwoord te geven op de vraag of de corporatie
over voldoende informatie beschikt omtrent de marktpositie van het bezit en blijk
heeft gegeven deze informatie op adequate wijze toe te passen bij de formulering van
het volkshuisvestelijke en financiële beleid.
b. Beoordelingscriteria toelichting bedrijfswaardegegevens
Een van de onderzoeksaspecten betreft een oordeel over de kwaliteit van de bedrijfswaardegegevens
en de hierbij behorende toelichting. Doelstelling hierbij is het vaststellen of uit
de toelichting de financiële gevolgen van eventueel in de bedrijfswaarde opgenomen
(onrendabele) investeringen en desinvesteringen in voldoende mate is af te leiden
(zie het accountantsprotocol, rubriek D, aandachtspunten 4 en 5).
Onder de bedrijfswaarde wordt verstaan de waarde die de woningen op de woningmarkt
hebben, op basis van voortdurende exploitatie conform de doelstelling van de corporatie
en het Besluit beheer sociale-huursector. Dit neemt niet weg dat ook andere elementen
als onderdeel van de bedrijfswaardeberekening kunnen worden beschouwd. Deze zullen
echter op een andere wijze worden beoordeeld, onder meer op basis van de financiële
vijfjaars prognose (zie het overzicht van cijfermatige kerngegevens volgens bijlage II bij het Besluit beheer sociale-huursector).
Bij de beoordeling wordt uitgegaan van een bedrijfswaardeberekening door de corporatie
die is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
-
- Voor de lange termijn wordt bij de berekening van de bedrijfswaarde uitgegaan van
- door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw vastgestelde - vaste parameters (de discontovoet
en de huurstijging na de eerste vijf jaar). Dit geldt tevens voor de lastenstijgingsparameter.
-
- Voor de eerste vijf jaar, alsmede ten aanzien van de restant levensduur van de woningen,
dient rekening te worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het bezit en
het beleid van de corporatie.
Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd, dat toekomstige verkoopopbrengsten geen
onderdeel uitmaken van de bedrijfswaardeberekening. De bedrijfswaarde dient gebaseerd
te zijn op (vastgesteld) beleid en niet op een financiële berekening van mogelijke
scenario's ten aanzien van bijvoorbeeld renovaties en nieuwbouw. Deze scenariogerichte
berekeningen representeren niet zozeer de waarde van het bezit op het moment van verslaggeving,
als wel de financiële doorrekening van mogelijk toekomstig beleid.
De corporatie wordt verzocht om - in het licht van het bovenvermelde - door middel
van een vragenlijst, die eveneens is opgenomen in de diskette een nadere specificatie
te verstrekken van de bedrijfswaarde die verantwoord wordt in bijlage IV bij het Besluit beheer sociale-huursector. Met het volledig invullen van de vragen
inzake de bedrijfswaardegegevens licht de corporatie een en ander in principe in voldoende
mate toe.
c. Volledigheid informatie inzake verbindingen
Onderdeel van het accountantsonderzoek met betrekking tot het volkshuisvestingsverslag
vormt de vaststelling of de corporatie een volledig inzicht heeft gegeven in haar
verbindingen, zodanig dat hiermee inzicht wordt verkregen in de aard van de activiteiten
(kerntaken en/of nevenactiviteiten), de geldstromen, alsmede de mate waarin financiële
risico's van nevenactiviteiten voor de toegelaten instelling zijn afgeschermd (zie
accountantsprotocol, rubriek B, aandachtspunt 3a).
In twee circulaires (MG 99-23 van 3 november 1999 en de MG 2001-26 van 5 november
2001) is aangegeven onder welke voorwaarden corporaties nevenactiviteiten mogen uitvoeren.
Hierbij komt ook de thematiek van verbindingen met andere rechtspersonen en/of vennootschappen
aan de orde. Naast rechtmatigheid staat bij de beoordeling van de nevenactiviteiten
ook de materiële betekenis en de hieruit voortvloeiende risico's van de activiteiten
centraal. De deelneming zelf is hierbij geen doel in zich.
Een van de randvoorwaarden, zoals gesteld onder de punten I.D. en I.H. van MG 2001-26
is de bepaling dat de uitoefening van het toezicht als gevolg van het onderbrengen
van activiteiten in verbindingen niet belemmerd mag worden. Dit vereist een transparante
en zo volledig mogelijke informatieverstrekking over verbindingen en activiteiten
in het volkshuisvestingsverslag, zodanig dat hieruit het risico van de verbinding
voor de corporatie blijkt. Met verwijzing naar eerdergenoemde circulaires komt dit
neer op een beschrijving per verbinding waaruit - voor zover dit van toepassing is
- tenminste de volgende aspecten moeten blijken:
-
a. de aard van de verbinding, zodat hieruit is af te leiden of de activiteiten zijn te
rekenen tot de kerntaken dan wel tot nevenactiviteiten zoals genoemd in MG 2001-26;
-
b. het eigen statutaire vermogen en de jaaromzet van de verbinding;
-
c. het financiële belang van de corporatie inzake de inbreng in de verbinding, zoals
de omvang van het ingebrachte kapitaal, eventueel verstrekte geldleningen (onder welke
voorwaarden, rente, zekerheidstellingen), verstrekte garanties en de inzet van personeel
en bedrijfsmiddelen van de corporatie in de verbinding;
-
d. de financiële omvang van de nevenactiviteiten en kerntaken in de verbinding;
-
e. welk beleid door de rechtspersoon c.q. vennootschap en de corporatie wordt gevoerd
om risico's rond de activiteiten zoveel mogelijk te beperken, zoals bijvoorbeeld door
limitering van projecten in relatie tot de solvabiliteitspositie van de corporatie,
door de mate waarin verplichtingen aangegaan kunnen worden als de afzet nog niet is
verzekerd en dergelijke;
-
f. de wijze waarop de verbinding is gewaardeerd in de balans, respectievelijk of deze
geconsolideerd is opgenomen
-
g. de bestuurlijke betrokkenheid van de corporatie in de rechtspersoon c.q. vennootschap.
d. Informatie inzake beleggingen en financiële instrumenten
In het kader van het vaststellen door de accountant of in het volkshuisvestingsverslag
voldoende informatie wordt gegeven over het gevoerde beleid en beheer op financieel
gebied, op basis waarvan dit beleid en beheer kan worden beoordeeld, zal deze informatie
inzicht moeten verschaffen in onder meer de aard en samenstelling en het verloop in
het boekjaar van de financiële activa waaronder de beleggingsportefeuille en de mogelijk
toegepaste financiële instrumenten.
e. Verkoop woningen aan bewoners (artikel 11c Besluit beheer sociale-huursector)
Voor verkoop van woongelegenheden geldt de algemene regel, dat de minimale verkoopprijs
ligt op 90% van de marktwaarde (vrij van huur en andere op de woning drukkende lasten)
indien er sprake is van verkoop aan anderen dan aan een toegelaten instelling, tenzij
het ministerie expliciet toestemming heeft verleend van het genoemde percentage af
te wijken.
Bij verkoop aan een andere toegelaten instelling is de verkopende toegelaten instelling
dus niet gebonden aan enig percentage. Bovendien behoeft deze verkoop aan andere toegelaten
instellingen niet aan het ministerie gemeld te worden. Ook behoeft niet gemeld te
worden de verkoop in het verslagjaar 2002 aan (toekomstige) eigenaar-bewoners, mits
deze verkoop is geschiedt op voet van met de gemeente gemaakte prestatieafspraken,
welke gemeld moeten zijn aan de voormalige Inspectie van de volkshuisvesting, dan
wel aan de Directie Stad en Regio van het Directoraat-Generaal Wonen.
Voor wat betreft de verkoop aan bewoners die een bijdrage ontvangen in het kader van
de Wet bevordering eigenwoningbezit gelden de volgende afwijkende minimum verkoopprijzen,
te weten:
-
- 70%, indien de eigenaar bewoner reeds zijn hoofdverblijf had in de te kopen woning;
-
- 80%, indien de eigenaar bewoner in de te kopen woning zal gaan wonen.
Voor de verkoop van woningen aan eigenaar-bewoners in de zin van de Wet bevordering eigenwoningbezit hoeft geen ontheffing voor dat percentage te worden gevraagd bij het ministerie.
De circulaires MG 2001-26 van 5 november 2001 en MG 2002-06 van 22 februari 2002 geven
regels en richtlijnen over meldingsplicht en ontheffing van het 90% criterium, die
vooral in 2002 van toepassing zullen zijn.
f. Huurprijs van woongelegenheden en huurstijging.
De gemiddelde huurprijs van woningen van toegelaten instellingen mag per 1 juli 2002
niet hoger zijn dan de gemiddelde huurprijs van die woningen per 30 juni 2002, verhoogd
met 3,1%. Dit percentage is het inflatiepercentage vermeerderd met 0,4 procent. Woningen
die voor het eerst of aan een opvolgende huurder worden verhuurd en woningen waarvan
de huurprijs reeds is verhoogd als gevolg van woningverbetering en onzelfstandige
woonruimten worden voor de berekening van de gemiddelde huurprijs buiten beschouwing
gelaten.