Deel 2. Chemisch, farmaceutisch en biologisch onderzoek aan farmaceutische producten
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
Alle onderzoeksprocedures dienen in overeenstemming te zijn met de stand van de wetenschappelijke
vooruitgang op dat moment en dienen te zijn gevalideerd; er moeten resultaten van
validatieonderzoek worden verstrekt.
Alle onderzoeksprocedures moeten voldoende uitvoerig worden beschreven, zodat zij
bij op verzoek van de bevoegde overheidsinstanties verrichte controles reproduceerbaar
zijn; bijzondere apparatuur die daarbij mogelijkerwijs wordt gebruikt, dient voldoende
nauwkeurig te worden beschreven, eventueel met toevoeging van een schema; de formules
van de in het laboratorium gebruikte reagentia dienen zo nodig te worden aangevuld
met een beschrijving van de bereidingswijze.
Voor onderzoeksprocedures die zijn opgenomen in de Europese farmacopee of de farmacopee
van een lid-staat, kan deze beschrijving worden vervangen door een gedetailleerde
verwijzing naar de desbetreffende farmacopee.
A. Kwalitatieve en kwantitatieve samenstelling van de bestanddelen
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
De gegevens en bescheiden die ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van het
besluit bij de aanvraag tot inschrijving in een register moeten worden gevoegd, worden
overeenkomstig de volgende voorschriften overgelegd.
1. Kwalitatieve samenstelling
1.1. Onder ‘kwalitatieve samenstelling’ van alle bestanddelen van het farmaceutisch
product moet worden verstaan de benaming of de beschrijving van:
- -
het werkzame bestanddeel of de werkzame bestanddelen;
- -
het bestanddeel of de bestanddelen van de excipiënten, ongeacht hun aard en de gebruikte
hoeveelheid, met inbegrip van kleurstoffen, conserveermiddelen, hulpstoffen, stabilisatoren,
verdikkingsmiddelen, emulgatoren, smaakverbeterende stoffen, aromatische stoffen enz.;
- -
de bestanddelen die aan het middel zijn farmaceutische vorm geven en die met het
middel worden ingenomen of anderszins aan de patiënt worden toegediend, zoals capsules,
gelatinecapsules, capsules voor rectale toediening enz.
Deze gegevens worden aangevuld met alle dienstige inlichtingen over de recipiënt en
eventueel over de wijze van sluiting, alsmede bijzonderheden omtrent instrumenten,
waarmee het farmaceutisch product zal worden gebruikt of toegediend en die met het
product zullen worden verstrekt.
1.2. In de context van een (radiofarmaceutische) kit, als bedoeld in artikel 1 van
het Besluit radiofarmaceutische producten, waarbij radioactieve labeling plaatsvindt
na levering door de fabrikant, wordt onder het werkzame bestanddeel verstaan dat deel
van de formulering dat is bedoeld om de radionuclide te dragen of daaraan te binden.
Er moeten details worden vermeld omtrent de bron van de radionuclide. Daarnaast moet
worden aangegeven welke stoffen essentieel zijn voor de radioactieve labeling.
Bij een generator worden zowel de moeder- als de dochter-radionuclide als werkzaam
bestanddeel beschouwd.
2. Onder ‘algemeen gebruikelijke termen’ als bedoeld in artikel 6 van het besluit
worden verstaan:
- -
bij producten welke voorkomen in de Europese farmacopee of, indien zulks niet het
geval is, in de nationale farmacopee van een van de lid-staten de hoofdbenaming in
de titel van de desbetreffende monografie, waarbij wordt verwezen naar de betrokken
farmacopee;
- -
bij andere producten: de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbevolen algemene
internationale benaming, die gecombineerd kan worden met een andere algemene benaming
of, zo deze ontbreekt, de exacte wetenschappelijke benaming; producten zonder algemene
internationale benaming of zonder exacte wetenschappelijke benaming dienen te worden
aangeduid met een verwijzing naar de herkomst en de wijze van verkrijging, zo nodig
aangevuld met alle andere dienstige vermeldingen;
- -
bij kleurstoffen: het ‘E-nummer’ als vermeld in de bijlage, behorende bij het Besluit
kleurstoffen farmaceutische producten (Stcrt. 1977, 242).
3. Kwantitatieve samenstelling
3.1. Ter aanduiding van de ‘kwantitatieve samenstelling’ van de werkzame bestanddelen
van farmaceutische producten dient, al naar gelang van de farmaceutische vorm, voor
elk werkzaam bestanddeel het gewicht of het aantal eenheden van biologische activiteit
te worden aangegeven, hetzij per in te nemen eenheid hetzij per gewichts- of volume-eenheid.
Eenheden van biologische activiteit, dienen te worden gebruikt voor stoffen die niet
chemisch kunnen worden gedefinieerd. Wanneer door de Wereldgezondheidsorganisatie
een internationale eenheid van biologische activiteit is gedefinieerd, dient deze
te worden gebruikt. Indien geen internationale eenheid is gedefinieerd, dienen de
eenheden van biologische activiteit zodanig te worden uitgedrukt, dat ondubbelzinnige
informatie wordt verstrekt over de activiteit van de stoffen.
Zoveel mogelijk dient de biologische activiteit per massa-eenheid te worden vermeld.
Deze gegevens dienen te worden aangevuld:
- -
bij injecteerbare preparaten: met de massa of de eenheden van biologische activiteit
van elk werkzaam bestanddeel per recipiënt, rekening houdend met het volume dat, eventueel
na reconstitutie e.d., kan worden gebruikt;
- -
bij farmaceutische producten, die in druppelvorm worden toegediend: met de massa of
de eenheden van biologische activiteit van elk werkzaam bestanddeel corresponderend
met het aantal druppels per ml of per g van de bereiding;
- -
bij siropen, emulsies, granula en andere farmaceutische vormen van farmaceutische
producten die volgens een bepaalde maat moeten worden toegediend: met de massa of
de eenheden van biologische activiteit van elk werkzaam bestanddeel per maateenheid.
3.2. Werkzame bestanddelen in de vorm van verbindingen of van derivaten dienen kwantitatief
te worden aangegeven met hun totale massa en, indien zulks noodzakelijk of belangrijk
is, met de massa van het werkzame molekuulgedeelte of van de werkzame molekuulgedeelten.
3.3. Voor farmaceutische producten die een werkzaam bestanddeel bevatten, waarvoor
voor het eerst een aanvraag tot inschrijving in een register wordt ingediend, dient
de kwantitatieve samenstelling voor een werkzaam bestanddeel dat een zout of een hydraat
is, systematisch te worden uitgedrukt in de massa van het werkzame deel of de werkzame
delen van het molekuul.
Voor alle later in een register ingeschreven farmaceutische producten moet de kwantitatieve
samenstelling voor hetzelfde werkzame bestanddeel op dezelfde wijze worden vermeld.
3.4. Voor allergene producten dienen de kwantitatieve gegevens te worden uitgedrukt
in eenheden van biologische activiteit, behalve voor goed gedefinieerde allergene
producten, waarvoor de concentratie kan worden uitgedrukt in massa/volume-eenheid.
3.5. De eis dat het gehalte aan werkzame bestanddelen moet worden uitgedrukt in de
massa van de werkzame bestanddelen, zoals beschreven in punt 3.3, is voor radiofarmaceutica
eventueel niet van toepassing. Voor radionucliden dient de radioactiviteit te worden
uitgedrukt in becquerel op een bepaalde datum en indien nodig op een bepaald tijdstip,
met vermelding van de tijdzone. Tevens dient de aard van de straling te worden vermeld.
4. Farmaceutisch onderzoek
4.1. Op de keuze van samenstelling, bestanddelen en verpakking en de gewenste functie
van de excipiënten van het eindproduct dient een toelichting te worden verstrekt.
Deze toelichting moet zijn gebaseerd op wetenschappelijke gegevens uit farmaceutisch
onderzoek. Een overdosering moet worden vermeld en gemotiveerd.
4.2. Voor radiofarmaceutica dient hierbij ook aandacht te worden geschonken aan de
chemische en radiochemische zuiverheid en de relatie hiervan met de biologische distributie.
B. Beschrijving van de bereidingswijze
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. In de in artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van het besluit bedoelde beschrijving
van de bereidingswijze moet een bevredigend inzicht worden gegeven in de aard van
de verrichte handelingen.
Hiertoe moet de beschrijving ten minste bevatten:
- -
de verschillende fabricagefasen, zodat men kan nagaan of de voor de farmaceutische
vormgeving gebruikte methodes niet kunnen leiden tot verandering van de bestanddelen;
- -
in geval van continue productie; alle inlichtingen over de waarborgen betreffende
de homogeniteit van het eindproduct;
- -
het daadwerkelijk gebruikte fabricagevoorschrift, met kwantitatieve opgaven van alle
gebruikte stoffen, waarbij de hoeveelheden excipinten evenwel bij benadering kunnen
worden opgegeven, voor zover de farmaceutische vorm dit nodig maakt; producten die
gedurende de fabricage verdwijnen moeten worden vermeld; een overdosering moet worden
vermeld en gemotiveerd;
- -
de opgave van de fabricagestadia waarin monsternemingen plaatsvinden met het oog
op procesbewaking, wanneer dit blijkens andere gegevens uit het dossier noodzakelijk
is voor kwaliteitscontrole van het eindproduct;
- -
experimentele studies die, indien een niet standaard fabricagemethode is toegepast
of indien dit essentieel is voor het product, de juistheid van het fabricageproces
aantonen;
- -
voor steriele producten moeten details worden opgenomen ten aanzien van de gebruikte
sterilisatieprocédés en/of aseptische procedures.
2. Voor radiofarmaceutische kits dienen in de beschrijving van de bereidingswijze
naast bijzonderheden omtrent de fabricage van de kit bijzonderheden te worden opgenomen
omtrent de aanbevolen definitieve bewerkingen voor de ex tempore bereiding van het
radioactieve farmaceutisch product.
Voor radionucliden moeten de nucleaire reacties die zich afspelen, nader worden verklaard.
C. Controle van de grondstoffen
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. In deze paragraaf wordt onder ‘grondstoffen’ verstaan: alle bestanddelen van het
farmaceutisch product en, indien nodig, van de recipiënt, als bedoeld in hoofdstuk
A, punt 1, van dit deel.
Wanneer een
- -
werkzaam bestanddeel dat niet wordt beschreven in de Europese farmacopee of in de
farmacopee van een lid-staat, of een
- -
werkzaam bestanddeel dat wordt beschreven in de Europese farmacopee of in de farmacopee
van een lid-staat, maar dat wordt bereid volgens een methode die ertoe kan leiden
dat er niet in de monografie van de desbetreffende farmacopee vermelde verontreinigingen
achterblijven, en waarvoor de kwaliteitscontrole niet afdoende aan de hand van de
monografie kan worden uitgevoerd,
wordt vervaardigd door een andere persoon dan de aanvrager, kan laatstgenoemde ervoor
zorgen dat de gedetailleerde beschrijving van de fabricagemethode, de kwaliteitscontrole
tijdens de fabricage en de procesvalidatie rechtstreeks door de fabrikant van het
werkzame bestanddeel aan het college wordt verstrekt. In dit geval dient de fabrikant
de aanvrager echter alle gegevens te verstrekken die voor laatstgenoemde nodig kunnen
zijn om de verantwoordelijkheid voor het farmaceutisch product op zich te nemen.
De fabrikant dient de aanvrager schriftelijk te bevestigen dat hij ervoor zal zorgen
dat de verschillende charges een constante samenstelling hebben en dat hij het fabricageprocédé
of de specificaties niet zal wijzigen zonder de aanvrager hiervan op de hoogte te
stellen. Documenten en bijzonderheden ter ondersteuning van de aanvraag voor een dergelijke
verandering dienen aan het college te worden verstrekt.
De gegevens en bescheiden die ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdelen f en i,
van het besluit bij de aanvraag tot inschrijving in een register moeten worden gevoegd,
omvatten met name de resultaten van de proeven, met inbegrip van chargeanalyses, die
betrekking hebben op de kwaliteitscontrole van alle bestanddelen die zijn gebruikt.
Zij worden overeenkomstig de volgende voorschriften overgelegd.
1.1. In farmacopees opgenomen grondstoffen
De monografieën van de Europese farmacopee zijn bindend voor alle daarin voorkomende
producten.
Voor de overige producten kan iedere lid-staat, voor fabricages die op zijn grondgebied
plaatsvinden, de naleving van zijn nationale farmacopee voorschrijven.
Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onderdeel f, van het
besluit is het voldoende dat de bestanddelen in overeenstemming zijn met de voorschriften
van de Europese farmacopee of van de farmacopee van één der lid-staten. In dit geval
kan de beschrijving van de analysemethoden worden vervangen door een gedetailleerde
verwijzing naar de desbetreffende farmacopee.
Wanneer evenwel een in de Europese farmacopee of in de farmacopee van één van de lid-staten
opgenomen grondstof bereid is volgens een methode waarbij niet in de monografie van
deze farmacopee geverifieerde verontreinigingen in de grondstof kunnen achterblijven,
moet van deze verontreinigingen alsmede van het maximaal toelaatbare gehalte melding
worden gemaakt en moet een passende onderzoekmethode worden beschreven.
Kleurstoffen dienen in alle gevallen te voldoen aan de eisen van het Besluit kleurstoffen
farmaceutische producten. De op elke partij grondstoffen uit te voeren routineonderzoeken
moeten worden vermeld in de aanvraag tot inschrijving in een register. Als van andere
onderzoeken dan de in de farmacopee vermelde gebruik wordt gemaakt, moet worden aangetoond
dat de grondstoffen voldoen aan de kwaliteitseisen van die farmacopee.
Wanneer de specificatie in een monografie van de Europese farmacopee of in de nationale
farmacopee van een lid-staat onvoldoende mocht zijn om de kwaliteit van het product
te waarborgen, kan het college van de voor het in de handel brengen van het product
verantwoordelijke persoon een meer passende specificatie eisen.
Het stelt de voor de betrokken farmacopee verantwoordelijke instanties hiervan op
de hoogte. De voor het in de handel brengen van het product verantwoordelijke persoon
verschaft de voor deze farmacopee verantwoordelijke instanties de bijzonderheden omtrent
de opgegeven ontoereikendheid en de gebruikte aanvullende specificaties.
Wanneer een grondstof noch in de Europese farmacopee noch in de farmacopee van een
lid-staat wordt beschreven, kan het aanvaardbaar zijn dat de monografie van een farmacopee
van een derde land wordt gevolgd; in dat geval legt de aanvrager een exemplaar van
de monografie over, indien nodig vergezeld van de validatie van de onderzoeksprocedures
in de monografie en, indien van toepassing, een vertaling.
1.2. Niet in een farmacopee opgenomen grondstoffen
Bestanddelen die in geen enkele farmacopee voorkomen, dienen te worden beschreven
in een monografie die gegevens bevat over ieder der hieronder vermelde rubrieken.
-
a) De benaming van de stof, overeenkomstig hoofdstuk A, punt 2, van dit deel, dient te
worden aangevuld met de handelsnaam of de wetenschappelijke synoniemen.
-
b) De definitie van de stof, op dezelfde wijze opgesteld als in de Europese farmacopee,
dient te zijn vergezeld van alle nodige bewijsstukken, met name, indien nodig, betreffende
de molekulaire structuur; deze bewijsstukken dienen een passende beschrijving van
de syntheseweg te bevatten. Bij producten die slechts door hun bereidingswijze kunnen
worden gedefinieerd, moet deze voldoende nauwkeurig worden beschreven om een in samenstelling
en werking constant product te kunnen karakteriseren.
-
c) De identificatieproeven kunnen worden beschreven als volledige technieken, zoals
deze werden gebezigd voor de vervaardiging van het product, en als proeven die bij
wijze van routine dienen te worden verricht.
-
d) De zuiverheidsproeven dienen te worden beschreven in afhankelijkheid van alle te
verwachten verontreinigingen, met name van die welke een schadelijke werking kunnen
hebben, en, zo nodig, van die welke, gezien de samenstelling van het farmaceutisch
product waarop de aanvraag betrekking heeft, de stabiliteit van het farmaceutisch
product of de resultaten van het analytisch onderzoek ongunstig kunnen benvloeden
[tekstcorrectie :"benvloeden" moet zijn "beïnvloeden".]
.
-
e) Bij samengestelde producten van plantaardige of dierlijke/menselijke oorsprong moet
onderscheid worden gemaakt tussen het geval waarin een meervoudige farmacologische
werking een chemische, fysische of biologische controle van de voornaamste samenstellende
stoffen nodig maakt, en het geval van producten die een of meer groepen of bestanddelen
met soortgelijke werking bevatten die als één geheel mogen worden bepaald.
-
f) Wanneer materiaal van menselijke of dierlijke oorsprong wordt gebruikt, moeten maatregelen
worden beschreven om de afwezigheid van mogelijk pathogeen materiaal te garanderen.
-
g) Voor radionucliden moeten de aard van de radionuclide, de identiteit van de isotoop,
mogelijke verontreinigingen, de drager, het gebruik en de specifieke activiteit worden
vermeld.
-
h) Eventuele bijzondere voorzorgen die tijdens de opslag van de grondstoffen nodig kunnen
zijn en, indien nodig, maximale bewaartijd voordat de grondstof opnieuw moet worden
onderzocht, dienen te worden vermeld.
1.3. Fysisch-chemische eigenschappen die de biologische beschikbaarheid kunnen beïnvloeden
Onderstaande gegevens met betrekking tot al dan niet in de farmacopee opgenomen werkzame
bestanddelen moeten als onderdeel van de algemene beschrijving van de werkzame bestanddelen
worden vermeld, indien deze de biologische beschikbaarheid van het farmaceutisch product
benvloeden
[tekstcorrectie :"benvloeden" moet zijn "beïnvloeden".]
:
- -
kristalvormen en oplosbaarheidscoëfficiënten,
- -
afmeting van de deeltjes, eventueel na verpulvering.
- -
hydratatietoestand,
- -
verdelingscoëfficiënt voor olie/water.
2. Voor biologische farmaceutische producten zoals vaccins, serums, toxinen en allergene
producten, gelden de in dit hoofdstuk vermelde eisen.
In de zin van deze paragraaf wordt onder ‘grondstoffen’ verstaan: alle stoffen die
bij de fabricage van het farmaceutisch product worden gebruikt; dit omvat alle bestanddelen
van het farmaceutisch product en, indien nodig, van de recipiënt, zoals genoemd in
hoofdstuk A, punt 1, van dit deel, alsmede uitgangsstoffen, zoals micro-organismen,
weefsels van plantaardige of dierlijke oorsprong, cellen of vloeistoffen van menselijke
of dierlijke oorsprong, bloed van dierlijke oorsprong en biotechnologische celpreparaten.
De herkomst en de bewerking van de grondstoffen dient te worden beschreven en gedocumenteerd.
Bij de beschrijving van de grondstoffen dient het fabricageprocédé te worden vermeld,
alsmede procedures voor zuivering/inactivering met validatie daarvan en alle procedures
voor procesbewaking die zijn bedoeld om de kwaliteit, de veiligheid en de constante
samenstelling van de verschillende charges van het eindproduct te garanderen.
2.1. Wanneer celbanken worden gebruikt, moet worden aangetoond dat de celkarakteristieken
bij de overgang naar het productieprocédé en daarna onveranderd zijn gebleven.
2.2. Entmaterialen, celbanken, collecties serum of plasma en andere materialen van
biologische oorsprong en, indien mogelijk, de uitgangsstoffen waaruit deze zijn verkregen,
dienen te worden onderzocht op vreemd materiaal.
Indien de aanwezigheid van mogelijk pathogeen vreemd materiaal onvermijdelijk is,
mag het materiaal alleen worden gebruikt wanneer verwijdering en/of inactivering van
dit materiaal bij de verdere bewerking van het product gewaarborgd is en moet dit
worden aangetoond.
2.3. Indien mogelijk dient de productie van vaccins te gebeuren met behulp van een
zaailotsysteem en op basis van bekende celbanken; voor serums moeten gedefinieerde
collecties grondstoffen worden gebruikt.
Voor bacteriële en virale vaccins moeten de kenmerken van de infectiebron bij het
entmateriaal worden aangetoond. Daarnaast moet voor levende vaccins de stabiliteit
van de verzwakkingskarakteristieken bij het entmateriaal worden aangetoond; als dit
niet afdoende kan gebeuren, moeten de verzwakkingskarakteristieken tevens tijdens
de productiefase worden aangetoond.
2.4. Voor allergene producten dienen de specificaties en controlemethoden voor het
uigangsmateriaal te worden beschreven. Deze beschrijving dient bijzonderheden te bevatten
omtrent de wijze waarop het materiaal is verkregen, de voorbehandeling en de opslag.
3. Voor radiofarmaceutica valt onder grondstoffen ook het materiaal dat bedoeld is
om te worden bestraald.
C bis. Specifieke maatregelen ter voorkoming van de overdracht van dierlijke spongiforme
encefalopathieën
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
De aanvrager om registratie toont aan dat het geneesmiddel wordt vervaardigd met inachtneming
van de volgende richtsnoeren.
I. Richtsnoeren inzake de beperking van het risico van de overdracht van dierlijke
spongiforme encefalopathieën via geneesmiddelen
1. Algemene opmerkingen
Overdraagbare spongiforme encefalopathieën (transmissible spongiform encephalopathies,
TSE) omvatten scrapie bij schapen en geiten, chronische vermageringsziekte bij het
muildierhert en de eland, boviene spongiforme encefalopathie (BSE) bij runderen, en
Kuru en de ziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD) bij de mens. Agentia die deze ziekten
veroorzaken vermenigvuldigen zich in besmette individuen meestal zonder dat met de
beschikbare, in vivo-toepasbare diagnostische tests aanwijzingen voor infectie kunnen
worden aangetoond. Na een incubatieperiode die verscheidene jaren kan omvatten, veroorzaken
de agentia ziekteverschijnselen en uiteindelijk de dood. Er is geen therapie bekend.
De diagnose is gebaseerd op klinische aanwijzingen in combinatie met post mortem-bevestiging
van kenmerkende hersenlaesies door histopathologisch onderzoek of door het aantonen
van de voor de spongiforme encefalopathieën specifieke fibrillaire eiwitten. Voor
bevestiging van de diagnose kan de infectiviteit ook worden aangetoond door daarvoor
uitgekozen soorten of laboratoriumdieren met verdacht weefsel te inoculeren, maar
hierbij geldt een incubatieperiode van maanden of jaren. Er zijn ook gevallen bekend
van iatrogene transmissie van spongiforme encefalopathieën. Bij schapen heeft het
gebruik van het Louping III-vaccin onbedoeld geleid tot overdracht van scrapie. Dit
vaccin was vervaardigd van bij elkaar gevoegde, met formaldehyde behandelde hersenen
en milt afkomstig van schapen, waar per ongeluk materiaal van met scrapie besmette
schapen in was terechtgekomen. Bij de mens zijn gevallen van transmissie van CJD gerapporteerd
die zijn toegeschreven aan de herhaalde parenterale toediening van groeihormoon en
gonadotrofine afkomstig uit hypofysen van overledenen. Er zijn ook gevallen van CJD
toegeschreven aan het gebruik van besmette instrumenten bij hersenchirurgie en bij
transplantatie van humane hersenvliezen en hoornvlies.
Er is slechts weinig bekend over de kenmerken van deze agentia. Ze zijn uitermate
resistent tegen de meeste chemische en fysische methoden die conventionele virussen
onschadelijk maken. Ze induceren geen aantoonbare immuunrespons. Er bestaan natuurlijke
barrières die verspreiding van de infectie tussen soorten onderling beperken, maar
deze barrières kunnen onder bepaalde omstandigheden worden doorbroken. Dit hangt meestal
af van de stam, dosis, wijze van blootstelling en de mate van onoverbrugbaarheid van
de speciesbarrière. Onderzoek bij laboratoriumdieren heeft aangetoond dat intracerebrale
inoculatie de efficiëntste route is.
De mens wordt al minstens 200 jaar op natuurlijke wijze aan het scrapieagens van schapen
blootgesteld, maar ondanks uitgebreid epidemiologisch onderzoek zijn er geen aanwijzingen
voor transmissie van scrapie naar de mens gevonden. Boviene spongiforme encefalopathie
(BSE) werd voor het eerst in 1986 in het Verenigd Koninkrijk geconstateerd. Een groot
aantal runderen en afzonderlijke kuddes is sindsdien besmet geraakt. Het is duidelijk
dat BSE een infectie is die via het voedsel wordt overgedragen.
Ook in andere landen hebben zich, op veel kleinere schaal, gevallen van BSE voorgedaan,
ofwel bij dieren die uit het Verenigd Koninkrijk waren geïmporteerd ofwel bij inheemse
dieren. Ervan uitgaande dat de biologische eigenschappen van het BSE-agens verschillen
van die van scrapie, is het denkbaar dat ook de speciesbarrières verschillend kunnen
zijn. Er is overtuigend bewijs dat new variant CJD wordt veroorzaakt door het agens
dat bij runderen voor BSE verantwoordelijk is.
Het optreden van new variant CJD bij de mens heeft aanleiding gegeven tot nieuwe ongerustheid
dat het BSE-agens op de mens kan worden overgedragen. Daarom blijft bij gebruik van
biologisch materiaal voor de vervaardiging van geneesmiddelen voorzichtigheid geboden
als dit materiaal afkomstig is van soorten waarbij deze ziekten anders dan door experimentele
blootstelling voorkomen, met name rundersoorten.
De hieronder genoemde aanbevelingen dienen dan ook te worden opgevolgd om het risico
van besmetting zo klein mogelijk te maken.
Niettegenstaande de aanbevelingen in deze richtsnoeren moet worden benadrukt dat de
potentiële risico's die zich bij een bepaald geneesmiddel kunnen voordoen, afzonderlijk
zullen moeten worden beoordeeld in het licht van specifieke omstandigheden en de kennis
van dat moment.
2. Toepassingsgebied van de richtsnoeren
Deze richtsnoeren betreffen de implicaties van TSE voor geneesmiddelen en de maatregelen
om het risico van transmissie door het gebruik hiervan te minimaliseren. Deze richtsnoeren
gelden dus voor materiaal van dierlijke oorsprong, met name als het afkomstig is van
herkauwers, dat wordt gebruikt voor de bereiding van:
-
actieve stoffen
-
excipiëntia
-
grondstoffen of bronmaterialen en reagentia gebruikt bij de productie (bv. runderserumalbumine,
enzymen, kweekmedia inclusief die voor het opzetten van ‘working’ celbanken of nieuwe
‘master’ celbanken).
Deze richtsnoeren zijn ook van toepassing op materialen die rechtstreeks in aanraking
komen met de apparatuur die bij de vervaardiging wordt gebruikt (en dus tot besmetting
kunnen leiden), bijvoorbeeld in testmedia die worden gebruikt bij de validatie van
het bedrijf en de apparatuur.
Deze richtsnoeren hebben betrekking op materiaal dat van alle soorten herkauwers afkomstig
is. De voorgestelde maatregelen zijn met name van toepassing op materiaal afkomstig
van runderen en moeten wellicht worden aangepast voor maatregelen met betrekking tot
materiaal afkomstig van schapen, geiten en andere soorten waarvan bekend is dat ze
gevoelig zijn voor TSE's, anders dan door experimentele blootstelling.
Deze richtsnoeren moeten worden gelezen in combinatie met de diverse Beschikkingen
van de Commissie die sinds 1991 in toenemende mate zijn geïmplementeerd. Indien van
toepassing wordt in de tekst naar deze Beschikkingen verwezen.
3. Vervaardiging (inclusief verzameling van bronmateriaal)
Wanneer fabrikanten de keus hebben tussen materiaal dat wel of niet van herkauwers
afkomstig is, verdient het gebruik van materiaal van niet-herkauwers de voorkeur.
Vervanging van het bronmateriaal afkomstig van herkauwers door materiaal van andere
soorten waarvan is geconstateerd dat deze aan TSE's kunnen lijden, of dat experimenteel
langs orale weg kan worden geïnfecteerd, is normaal gesproken niet aanvaardbaar.
Bij de aanvraag van de vergunning voor het in de handel brengen dient de aanvrager
bijzonderheden te vermelden met betrekking tot de herkomst van het materiaal (inclusief
de geografische herkomst van het dier) en de andere maatregelen die zijn genomen om
het risico van transmissie van TSE-agentia zo klein mogelijk te houden. Door middel
van controle bij de leverancier dient de farmaceutische fabrikant erop toe te zien
dat deze materialen worden verkregen en verwerkt conform deze richtsnoeren en de aangewezen
kwaliteitscontrolesystemen.
Het risico van overdracht van infectieuze agentia kan sterk worden verkleind door
zorgvuldige bewaking van een aantal parameters. Deze parameters zijn onder meer:
Geen enkele afzonderlijke benadering zal de veiligheid van een product kunnen garanderen.
De drie hierboven genoemde benaderingen dienen elkaar daarom wellicht aan te vullen
om het risico van besmetting zo klein mogelijk te maken.
3.1 Dieren als bronmateriaal
Zorgvuldige selectie van het bronmateriaal is het belangrijkste voorwaarde voor de
veiligheid van geneesmiddelen.
3.1.1 Het geschiktste bronmateriaal is afkomstig uit landen waar vooralsnog geen gevallen
van BSEZowel het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE) en de Wetenschappelijk
Stuurgroep (SSC) van DG 24 stellen momenteel criteria op voor de indeling van landen
of zones aan de hand van hun BSE-status. De meest recente versie van de OIE International
Annual Health Code, Hoofdstuk BSE is te vinden op de OIE-website: http://www.oie.int.
De adviezen van de SSC staan op de DG24-website: http://europe.eu.int/comm/dg24. Wanneer
de OIE/SSC-indeling is afgerond, wordt deze richtsnoer zonodig bijgewerkt. zijn gemeld
en waar de volgende maatregelen van kracht zijn:
Officiële certificering moet beschikbaar zijn. Daarnaast moet ervoor worden gezorgd
dat het risico van BSE-infectie door de volgende factoren wordt uitgesloten:
-
import van runderen uit landen waar zich veel gevallen van BSE hebben voorgedaan
-
import van nakomelingen van besmette vrouwelijk dieren
-
voederen van herkauwers met vlees of beendermeel dat eiwit van herkauwers bevat, afkomstig
uit landen met een hoge of lage incidentie van BSE of van onbekende herkomstZowel
het Internationaal Bureau voor Besmettelijke Veeziekten (OIE) en de Wetenschappelijk
Stuurgroep (SSC) van DG 24 stellen momenteel criteria op voor de indeling van landen
of zones aan de hand van hun BSE-status. De meest recente versie van de OIE International
Annual Health Code, Hoofdstuk BSE is te vinden op de OIE-website: http://www.oie.int.
De adviezen van de SSC staan op de DG24-website: http://europe.eu.int/comm/dg24. Wanneer
de OIE/SSC-indeling is afgerond, wordt deze richtsnoer zonodig bijgewerkt.?.
3.1.2 Materialen kunnen ook worden verkregen uit landen waar zich een klein aantal
inlandse gevallen heeft voorgedaan, indien naast de factoren genoemd in paragraaf
3.1.1,
- -
de karkassen van alle besmette dieren worden vernietigd
- -
de nakomelingen van besmette vrouwelijk dieren niet worden gebruikt
- -
herkauwers niet mogen worden gevoederd met eiwitEiwit zoals genoemd in de gewijzigde
Beschikking 94/381/EC. afkomstig van zoogdieren.
Brondieren moeten zijn geboren nadat het voederverbod van kracht werd. Indien de geboortedatum
van de dieren niet bekend is, moet met het oog op de veiligheid zowel met de ingangsdatum
van het verbod als met de incubatieperiode van BSE rekening worden gehouden.
Van kuddes waarin gevallen van BSE zijn gemeld, wordt geen materiaal gebruikt.
3.1.3. Er dient geen gebruik te worden gemaakt van bronmateriaal afkomstig uit landen
met een hoge BSEBeschikking 96/239/EC van 27 maart 1996 met betrekking tot noodmaatregelen
ter bescherming tegen BSE.-incidentie.
In aanvulling op deze maatregelen moeten de aanvragers van een vergunning voor het
in de handel brengen verantwoording afleggen voor de wijze waarop het materiaal is
verkregen, met betrekking tot de categorie waartoe de materialen behoren, de hoeveelheid
van het bronmateriaal en de beoogde toepassing van het uiteindelijke medicinale product
bij de mens. In landen die materiaal leveren kan bronmateriaal afkomstig van goed
gecontroleerde kuddes een extra veiligheidsmarge bieden (zie II. Concepteisen voor
het verkrijgen van materiaal van goed gecontroleerde kuddes als bedoeld voor de vervaardiging
van geneesmiddelen).
3.2. Delen van dierlijke karkassen, lichaamsvloeistoffen en afscheidingsproducten
als uitgangsmateriaalEU-wetgeving met betrekking tot het, op slachthuisniveau, verwijderen
van specifieke risicomaterialen (SRM) wordt opgesteld. Deze wetgeving is bindend zodra
ze van kracht wordt.
Van een met TSE besmet dier hebben verschillende organen en afscheidingsproducten
een verschillende mate van infectiviteit. Op basis van gegevens met betrekking tot
natuurlijke scrapie zijn organen, weefsels en vloeistoffen in vier hoofdgroepen ingedeeld
die verschillende potentiële risico's met zich meebrengen, zoals in onderstaande tabel
is weergegeven. Hoewel thans bekend is dat de verspreiding van infectiviteit in door
BSE aangetaste runderen beperkter lijkt te zijn, moet voor de selectie van bronmateriaal
nog steeds de indeling van weefsels en lichaamsvloeistoffen in de tabel in acht worden
genomen. De categorieën in de tabel zijn slechts indicatief en het is belangrijk om
aan de volgende punten aandacht te schenken:
-
de indeling van weefsels zoals weergegeven in de bijgevoegde tabel is gebaseerd op
titratie van de infectiviteit bij muizen via de intracerebrale route. In experimentele
modellen waarbij stammen worden gebruikt die voor laboratoriumdieren zijn aangepast,
kunnen hogere titers en een enigszins afwijkende indeling optreden;
-
in bepaalde situaties kan er kruisbesmetting optreden tussen weefsels die behoren
tot verschillende categorieën van infectiviteit. Het potentiële risico is afhankelijk
van de omstandigheden waaronder de weefsels werden verwijderd en is met name reëel
wanneer er sprake is van contact van materiaal uit een groep met een laag risico met
dat uit een groep met een hoog risico. Kruisbesmetting tussen bepaalde weefsels kan
dus toenemen als besmette dieren worden geslacht door na bedwelming hun hersenen te
doorboren of hun hersenen en/of ruggenmerg door te zagen. Het risico van kruisbesmetting
zal afnemen als lichaamsvloeistoffen met zo min mogelijk beschadiging van weefsel
worden verzameld en cellulaire componenten worden verwijderd, en als foetaal bloed
wordt verzameld zonder besmetting vanuit andere moederlijke of foetale weefsels, waaronder
placenta, vruchtwater en allantoisvloeistof;
-
het risico van kruisbesmetting is nog van een aantal andere factoren afhankelijk,
waaronder:
- -
de voorzorgsmaatregelen die zijn getroffen om besmetting tijdens het verzamelen van
weefsels te voorkomen (zie hierboven)
- -
de mate van besmetting (hoeveelheid van het weefsel dat de besmetting veroorzaakt)
- -
de hoeveelheid materiaal dat moet worden gebruikt
- -
de bewerking die het materiaal tijdens het fabricageproces zal ondergaan.
De fabrikanten dienen een beoordeling van het risico te overleggen.
Relatieve infectiviteit van scrapie in weefsels en lichaamsvloeistoffen van op natuurlijke
wijze besmette schapen en geiten met klinische scrapieDe weefsels tussen haakjes werden
in de oorspronkelijke onderzoeken niet getitreerd, maar hun relatieve infectiviteit
wordt aangetoond door andere gegevens met betrekking tot spongiforme encefalopathieën.
Materialen die niet in de lijst zijn opgenomen, kunnen op basis van hun samenstelling
worden ingedeeld analoog aan de weefsels die wel worden vermeld.
Categorie I
Sterke infectiviteit
hersenen, ruggenmerg, (oog)
Categorie II
Gemiddelde infectiviteit
ileum, lymfeklieren, proximale gedeelte dikke darm, amandelen, (harde hersenvlies,
pijnappelklier, placenta), hersenvloeistof, hypofyse, bijnier
Categorie III
Zwakke infectiviteit
distale gedeelte dikke darm, neusslijmvlies, perifere zenuwen, beenmerg, lever, long,
alvleesklier, zwezerik
Categorie IV
Geen aantoonbare infectiviteitIn bioassays waarbij hersenen van knaagdieren met maximaal
5 mg weefsel werden geïnoculeerd, werd geen infectiviteit overgedragen.
bloedstolsel, feces, hart, nier, borstklier, melk, eierstok, speeksel, speekselklier,
zaadblaasje, serum, skeletspier, zaadbal, schildklier, baarmoeder, foetaal weefsel,
(gal, botZie voor schedel en wervels ook punt 3.2 pagina 6, tweede stip met betrekking
tot kruisbesmetting., kraakbeen, bindweefsel, haar, huid, urine)
3.3 Procesvalidatie
Op gecontroleerde wijze materiaal verkrijgen is het belangrijkste voorwaarde om een
acceptabel veiligheidsniveau van het product te kunnen garanderen, vanwege de gedocumenteerde
resistentie van TSE-agentia tegen de meeste inactivatiemethoden. Validatieonderzoeken
van verwijderings/inactivatiemethoden zijn moeilijk te interpreteren omdat rekening
moet worden gehouden met de aard van het toegevoegde materiaal en de betekenis hiervan
voor de natuurlijke situatie, met de opzet van het onderzoek (inclusief de kleinere
schaal waarop de processen zich voltrekken) en met de methode om het agens aan te
tonen (in vitro- of in vivo-bepaling). Dit geldt zowel na toevoeging (‘spiking’) als
na de behandeling. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen wat de meest geëigende
methodologie voor validatieonderzoek is. Daarom zijn validatieonderzoeken momenteel
niet overal vereist. Indien echter wordt beweerd dat fabricagemethoden in staat zijn
TSE-agentia te verwijderen of te inactiveren, zal dit moet worden gestaafd door passend
validatieonderzoek. Validatieonderzoeken zijn specifiek voor de gebruikte methode.
Afgezien van de specifieke beperkingen die voor TSE-validatieonderzoek en de interpretatie
hiervan gelden, is het belangrijkste obstakel het vaststellen van stappen die TSE-agentia
tijdens de vervaardiging van biologische geneesmiddelen effectief zullen verwijderen
of inactiveren. Fabrikanten worden gestimuleerd hun onderzoek naar verwijderings-
en inactiveringsmethoden voort te zetten om vast te stellen welke stappen/methoden
zouden kunnen bijdragen aan de gegarandeerde verwijdering of inactivering van TSE-agentia.
In elk geval moet er bij het ontwerpen van productiemethoden waar mogelijk rekening
worden gehouden met de beschikbare informatie over methoden die TSE-agentia zouden
inactiveren of verwijderen.
Bepaalde productiemethoden kunnen aanzienlijk bijdragen aan de vermindering van het
risico van TSE-besmetting, b.v. methoden toegepast bij de productie van talg en hiervan
afgeleide producten (zie hieronder).
3.4 Leeftijd van de dieren
Aangezien de TSE-infectiviteit over een incubatieperiode van een aantal jaren accumuleert,
kunnen de risico's worden beperkt door materiaal van jonge dieren te verkrijgen.
3.5 Specifieke producten
punt Melk en melkproducten vormen waarschijnlijk geen enkel risico van besmetting.
-
Bepaalde materialen en hiervan afgeleide producten, zoals haren en wol gebruikt voor
de productie van alcoholia lanae en lanoline, vormen waarschijnlijk geen enkel besmettingsrisico
gezien de verzekering dat deze op de juiste wijze zijn verkregen en bewerkt.
-
Voor de productie van talg dat wordt gebruikt als uitgangsmateriaal voor de vervaardiging
van talgderivaten, dient een methode te worden toegepast die ten minste zo krachtig
en agressief is als die genoemd in Beschikking 92/562/EC. Met name van talg afgeleide
producten, zoals glycerol en vetzuren die op basis van agressieve methoden uit talg
worden vervaardigd, zijn onderzocht.
Verondersteld wordt dat deze producten waarschijnlijk niet infectieus zijn. Voorbeelden
van agressieve processen zijn:
- -
verestering of hydrolyse bij ten minste 200°C gedurende ten minste 20 minuten onder
druk (productie van glycerol, vetzuren en vetzuuresters):
- -
verzeping met NaOH 12M (productie van glycerol en zeep) met gebruikmaking van:
- -
een batch- of discontinuprocédé: bij ten minste 95°C gedurende ten minste 3 uur;
- -
een continuprocédé: bij ten minste 140°C, onder druk gedurende ten minste 8 minuten,
of het equivalent hiervan.
-
Gelatine:
- -
Voor gelatine vervaardigd uit runderbeenderenUitgangsmateriaal wordt beschouwd als
beenderen voorafgaande aan ontvetting. dragen alle volgende parameters bij aan de
veiligheid:
- -
de geografische herkomst van de dieren waarvan het materiaal is verkregen;
- -
schedels en ruggenmerg dienen uit het uitgangsmateriaal te worden verwijderdHet is
niet mogelijk te voorspellen hoe BSE/TSE's zich in de toekomst zullen verspreiden.
Elke verandering in de geografische verspreiding van BSE/TSE's kan, in het ergste
geval, leiden tot het terughalen van farmaca die gelatine bevatten. Vanwege het grote
aantal geneesmiddelen die gelatine als excipiënt bevatten en de ‘lange levensduur'
van gelatine van productie tot het verstrijken van de houdbaarheidsdatum van farmaca,
kan een dergelijke maatregel ernstige gevolgen hebben voor de levering van essentiële
geneesmiddelen. Daarom dienen schedel en ruggenmerg uit het uitgangsmateriaal van
uit runderbeenderen verkregen gelatine te worden verwijderd, ongeacht de geografische
herkomst van de dieren waaruit het materiaal is verkregen.;
- -
ook wordt aanbevolen wervels uit te sluiten, met name afhankelijk van de geografische
herkomst;
- -
de fabricagemethode waaraan momenteel de voorkeur wordt gegeven, is het ‘alkalische
proces’;
- -
de bewaking van het productieproces en batchkarakterisering (d.w.z. definiëring van
de batch, scheiding van de batches, reinigen tussen batches ...) dient plaats te vinden
aan de hand van systemen als ISO-9000 en HACCP;
- -
er dienen procedures te zijn ingesteld om de traceerbaarheid te garanderen en de leveranciers
van het bronmateriaal te controleren.
- -
Voor gelatine vervaardigd uit runderhuiden:
De producenten dienen een beoordeling van het risico te overleggen.
4. Conclusie
De beoordeling van het risico van TSE vereist zorgvuldige overweging van alle genoemde
parameters. De optie die de voorkeur verdient, is dat – in de producten die door de
farmaceutische industrie worden vervaardigd – materiaal wordt gemeden dat afkomstig
is van dieren waarvan bekend is dat ze gevoelig zijn voor TSE's (anders dan door experimentele
blootstelling). De aanvaardbaarheid van een bepaald geneesmiddel dat deze materialen
bevat, of dat door de productiemethode deze materialen zou kunnen bevatten, wordt
door een aantal factoren beïnvloed, zoals:
-
documentatie en registratie van de herkomst van de dieren
-
aard van het dierlijke weefsel dat bij de vervaardiging wordt gebruikt
-
productieproces(sen)
-
wijze van toediening
-
hoeveelheid weefsel dat in de geneesmiddelen wordt gebruikt
-
maximale therapeutische dosering (dagelijkse dosering en duur van de behandeling)
-
beoogde toepassing van het product.
Farmaceutische fabrikanten en producenten van geneesmiddelen van dierlijke oorsprong
zijn verantwoordelijk voor de selectie en rechtvaardiging van adequate maatregelen.
Hierbij dient rekening te worden gehouden met de wetenschappelijke en technische stand
van zaken.
Niettegenstaande de aanbevelingen in deze richtsnoeren dient te worden benadrukt dat
de potentiële risico's die een bepaald geneesmiddel met zich meebrengt afzonderlijk,
in het licht van specifieke omstandigheden en de kennis van dat moment, zullen moeten
worden beoordeeld.
Deze richtsnoeren dienen ook te worden toegepast bij de beoordeling van afzonderlijke
producten die gebaseerd is op een afweging van risico vs. voordeel.
II. Concepteisen voor het verkrijgen van materiaal van goed gecontroleerde kuddes
als bedoeld voor de vervaardiging van geneesmiddelen
Het concept van goedgecontroleerde kuddes is gebaseerd op een aantrekkelijk wetenschappelijk
uitgangspunt. De uitvoering en controle vereisen verdere aandacht.
De criteria voor goed gecontroleerde kuddes luiden als volgt:
-
er mogen zich geen gevallen van TSE hebben voorgedaan
-
de kuddes mogen nooit gevoederd zijn met van zoogdieren afkomstig eiwit (Beschikking
94/381/EC zoals gewijzigd)
-
volledig gedocumenteerde stamboekregistratie
-
nieuw genetisch materiaal is alleen vanuit veestapels met dezelfde BSE-vrije status
geïntroduceerd
-
de betreffende dieren moeten makkelijk identificeerbaar zijn.
De aanvullende waarborgen die goed gecontroleerde kuddes kunnen leveren zouden afhangen
van:
-
de inrichting van en het supervisiesysteem voor goed gecontroleerde kuddes zoals ingesteld
door zowel de aanvrager als de toezichthoudende autoriteiten van het betreffende land
(landen);
-
de haalbaarheid en uitvoering van de juiste controles en maatregelen, afhankelijk
van de omvang van het beslag en de hoeveelheid materiaal die moet worden verzameld;
-
de nauwkeurigheid van de betreffende certificaten.
De bovengenoemde criteria zijn cumulatief.
D. Controles op de tussenproducten tijdens de vervaardiging
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. De gegevens en bescheiden die ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdelen f en
i, van het besluit bij de aanvraag tot inschrijving in een register moeten worden
gevoegd, betreffen met name de controles die men op de tussenproducten tijdens de
vervaardiging kan verrichten ten einde zich van de bestendigheid van de technologische
eigenschappen en het regelmatige verloop van de vervaardiging te vergewissen.
Deze proeven zijn noodzakelijk om de controle op de overeenkomst van het farmaceutisch
product met de formule mogelijk te maken, wanneer de aanvrager bij wijze van uitzondering,
voor het eindproduct een analysemethode indient welke niet de kwantitatieve analyse
van alle werkzame bestanddelen (of van alle bestanddelen van het excipiënt waarvoor
dezelfde eisen gelden als voor de werkzame bestanddelen) omvat.
Hetzelfde geldt wanneer procesbewaking bepalend is voor de kwaliteitscontrole van
het eindproduct, met name wanneer het product in belangrijke mate wordt bepaald door
de wijze van vervaardiging.
2. Voor biologische farmaceutische producten zoals vaccins, serums, toxinen en allergene
producten, dienen de als aanbevelingen van de WHO gepubliceerde procedures en aanvaardbaarheidscriteria
(Requirements for biological substances) als richtnoeren voor alle controles van productiefasen
die niet in de Europese farmacopee of, in andere gevallen, in de nationale farmacopee
van een lid-staat zijn gespecificeerd.
Voor geïnactiveerde of gedetoxificeerde vaccins moet tijdens elke productiecyclus
worden gecontroleerd of de inactivering of detoxificatie effectief is, tenzij deze
controle moet worden uitgevoerd via een onderzoek waarvoor gevoelige dieren in beperkte
hoeveelheden beschikbaar zijn. In dat geval dient het onderzoek te worden uitgevoerd
totdat is aangetoond dat de productie constant is en er een correlatie is gelegd met
afdoende procesbewaking, en daarna te worden vervangen door afdoende procesbewaking.
3. Voor gewijzigde of geabsorbeerde allergenen dienen de allergene producten tijden
een tussenfase, en wel zo laat mogelijk in het productieproces, kwalitatief en kwantitatief
te worden gekarakteriseerd.
E. Controle op het eindproduct
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. Voor de controle van het eindproduct omvat een charge van een eindproduct alle
eenheden in een bepaalde farmaceutische vorm, die zijn vervaardigd van dezelfde oorspronkelijke
hoeveelheid materiaal en zijn onderworpen aan dezelfde reeks fabricage- en/of sterilisatiebewerkingen,
of, in het geval van een continu productieproces, alle eenheden die in een bepaalde
tijdsspanne zijn vervaardigd.
In de aanvraag tot inschrijving in een register dient te worden vermeld welke onderzoeken
bij elke charge van het eindproduct worden uitgevoerd. Voor onderzoeken die niet bij
elke charge worden uitgevoerd, dient de frequentie te worden aangegeven. Ook tijdslimieten
voor vrijgeving dienen te worden vermeld.
De gegevens en bescheiden die ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdelen f en i,
van het besluit bij de aanvraag tot inschrijving in een register moeten worden gevoegd,
betreffen met name de controles op het eindproduct bij vrijgeving. Zij worden overeenkomstig
de volgende voorschriften overgelegd.
De bepalingen van de monografieën voor farmaceutische vormen, immunologische serums,
vaccins en radiofarmaceutische preparaten van de Europese farmacopee of, in andere
gevallen, van de farmacopee van een lid-staat zijn van toepassing op alle daarin gedefinieerde
producten. Voor alle controles op biologische farmaceutische producten zoals vaccins,
serums, toxinen en allergene producten, die niet in de Europese farmacopee of, in
andere gevallen, in de farmacopee van een lid-staat zijn gespecificeerd, dienen de
als aanbevelingen in de ‘Requirements for biological substances’ van de WHO gepubliceerde
procedures en aanvaardbaarheidscriteria als richtsnoeren.
Indien andere onderzoeksprocedures en grenswaarden worden gebruikt dan zijn vermeld
in de monografieën van de Europese farmacopee of, in andere gevallen, in de nationale
farmacopee van een lid-staat, dient te worden aangetoond dat het eindproduct, als
het volgens deze monografieën zou worden onderzocht, zou voldoen aan de kwaliteitseisen
van die farmacopee voor de betrokken farmaceutische vorm.
1.1. Algemene eigenschappen van het eindproduct
Bepaalde controles van algemene eigenschappen moeten verplicht voorkomen onder de
proeven op het eindproduct. Deze controles hebben, telkens wanneer zulks nodig is,
betrekking op de bepaling van het gemiddelde gewicht en de toegelaten spreiding, op
mechanische, fysische of microbiologische proeven, op organoleptische eigenschappen,
op fysische eigenschappen zoals dichtheid, Ph, brekingsindex enz. Voor elk van deze
eigenschappen moeten door de aanvrager in elk afzonderlijk geval normen en aanvaardbaarheidsgrenzen
worden omschreven.
De testomstandigheden, de gebruikte apparatuur en de normen worden nauwkeurig beschreven
wanneer zij niet voorkomen in de Europese farmacopee of de nationale farmacopees van
de lid-staten; dit geldt ook voor de gevallen waarin de in de voorgeschreven farmacopees
bedoelde methoden niet van toepassing zijn.
Bovendien worden de langs orale weg toe te dienen farmaceutische bereidingen in vaste
vorm onderworpen aan onderzoek in vitro naar het vrijkomen en de oplossnelheid van
het werkzame bestanddeel of de werkzame bestanddelen; dit onderzoek wordt ook uitgevoerd
in geval van toediening langs een andere weg, indien het college dit nodig acht.
1.2. Kwalitatieve en kwantitatieve analyse van het werkzame bestanddeel of de werkzame
bestanddelen
De kwalitatieve en de kwantitatieve analyse van het werkzame bestanddeel of de werkzame
bestanddelen dienen te worden uitgevoerd bij een voor de charge representatief monster
of bij een aantal afzonderlijk geanalyseerde gebruikseenheden.
De maximaal toelaatbare afwijkingen van de werkzame bestanddelen in het eindproduct
mogen, tenzij hiervoor gegronde redenen aanwezig zijn, op het moment van de fabricage
niet groter zijn dan ± 5%. Op basis van stabiliteitsproeven moet de fabrikant de maximaal
toelaatbare tolerantiegrenzen van het gehalte van het eindproduct aan de werkzame
bestanddelen, die van kracht zijn tot aan het einde van de voorgestelde houdbaarheidsperiode,
voorstellen en rechtvaardigen.
In bepaalde uitzonderlijke gevallen van ingewikkelde mengsels, waarbij de gehaltebepaling
van de werkzame bestanddelen, doordat er veel zijn of hun gehalte gering is, een gecompliceerd
onderzoek vereist, dat bezwaarlijk voor elke charge uitvoerbaar is, wordt toegestaan
dat een of meer werkzame bestanddelen niet in het eindproduct worden bepaald, onder
de uitdrukkelijke voorwaarde evenwel dat deze gehaltebepalingen plaatsvinden in tussenproducten
tijdens de vervaardiging. Deze uitzondering mag niet worden uitgebreid tot de kwalitatieve
analyse van genoemde stoffen. Deze vereenvoudigde methode dient in dat geval te worden
aangevuld met een methode voor kwantitatieve beoordeling, die de (hoofd)inspecteur
in staat stelt na te gaan of het in de handel gebrachte farmaceutisch product overeenstemt
met de formule.
Een in vivo of in vitro biologische bepaling is verplicht, wanneer met fysisch-chemische
methoden geen afdoende informatie over de kwaliteit van het product kan worden verkregen.
Bij een dergelijke bepaling moeten zo mogelijk referentiematerialen worden gebruikt
en statistische analyses worden uitgevoerd, zodat berekening van de betrouwbaarheidsgrenzen
mogelijk is. Indien deze bepalingen niet bij het eindproduct kunnen worden gedaan,
kunnen zij bij een tussenstap, zo laat mogelijk in het fabricageproces, worden uitgevoerd.
Wanneer uit de in hoofdstuk B van dit deel vermelde gegevens blijkt dat bij de vervaardiging
van het farmaceutisch product een aanzienlijke overmaat van een werkzaam bestanddeel
wordt gebruikt, moet in de beschrijving van de methoden voor de controle op het eindproduct
eventueel een chemisch onderzoek of zelfs een toxicologisch-farmacologisch onderzoek
zijn opgenomen naar de verandering die dit bestanddeel heeft ondergaan, eventueel
vergezeld van een kwalitatieve en/of kwantitatieve analyse van de afbraakproducten.
1.3. Kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de bestanddelen van het excipiënt
Voor zover zulks noodzakelijk is, dienen de bestanddelen van het excipiënt ten minste
kwalitatief te worden bepaald.
Met de voor de kwalitatieve analyse van kleurstoffen voorgestelde onderzoeksprocedure
moet kunnen worden nagegaan of zij voorkomen in de lijst die is opgenomen in de bijlage
van het Besluit kleurstoffen farmaceutische producten.
De bepaling van de bovenste en de onderste grenswaarden is verplicht voor conserveermiddelen
en van de bovenste grenswaarde voor alle andere bestanddelen van het excipiënt die
fysiologische functies ongunstig kunnen beïnvloeden; de bepaling van de bovenste en
onderste grenswaarden voor het excipiënt is verplicht als het de biologische beschikbaarheid
van een werkzaam bestanddeel kan beïnvloeden, tenzij de biologische beschikbaarheid
door andere passende proeven wordt gewaarborgd.
1.4. Proeven betreffende de veiligheid
Los van de toxicologisch-farmacologische proeven die met de aanvraag voor een vergunning
voor het in de handel brengen worden overgelegd, dienen in het analytische gedeelte
van het dossier de controles voor te komen die zijn verricht inzake veiligheid, zoals
steriliteit, bacteriële endotoxinen, pyrogene werking en lokale tolerantie bij proefdieren,
zulks telkens wanneer deze proeven als routineproeven nodig zijn ter controle van
de kwaliteit van het product.
2. Voor alle controles op biologische farmaceutische producten zoals vaccins, serums,
toxinen en allergene producten, die niet in de Europese farmacopee of, in andere gevallen,
in de nationale farmacopee van een lid-staat worden gespecificeerd, dienen de als
aanbevelingen in de ‘Requirements for biological substances’ van de WHO gepubliceerde
procedures en aanvaardbaarheidscriteria als richtsnoeren.
3. Voor radiofarmaceutica moeten de zuiverheid van de radionucliden, de radiochemische
zuiverheid en de specifieke activiteit worden beschreven. Wat het radioactiviteitsgehalte
betreft, mag de afwijking van het op het etiket vermelde gehalte niet groter zijn
dan ± 10%.
Voor generatoren moeten bijzonderheden worden verstrekt omtrent het onderzoek van
moeder- en dochterradionucliden. Bij generator-eluaten moet er onderzoek worden gedaan
naar de aanwezigheid van moederradionucliden en andere componenten van het generatorsysteem.
Voor kits moet onderzoek naar de werking van producten na radioactieve labeling worden
opgenomen in de specificaties van het eindproduct. Daarbij moeten de radiochemische
zuiverheid en de zuiverheid van de radionucliden van de radioactieve gelabelde stof
afdoende worden gecontroleerd. Alle materialen die voor de radioactieve labeling van
essentieel belang zijn, moeten kwalitatief en kwantitatief worden bepaald.
F. Houdbaarheidsproeven
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. De gegevens en bescheiden die ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van
het besluit bij de aanvraag tot inschrijving in een register moeten worden gevoegd,
worden overeenkomstig de volgende voorschriften verstrekt. Er dient een beschrijving
te worden gegeven van het onderzoek dat is uitgevoerd om de houdbaarheidstermijn,
de aanbevolen opslagomstandigheden en de specificaties aan het eind van de door de
aanvrager voorgestelde houdbaarheidstermijn te bepalen.
Wanneer een eindproduct afbraakproducten kan opleveren, dient de aanvrager daarvan
opgave te doen en analysemethoden en onderzoeksprocedures te vermelden.
In de conclusies dienen de resultaten te worden opgenomen van analyses op grond waarvan
de voorgestelde houdbaarheidstermijn onder de aanbevolen opslagomstandigheden en de
specificaties van het eindproduct aan het eind van de houdbaarheidstermijn onder deze
aanbevolen opslagomstandigheden zijn bepaald.
Het maximaal aanvaardbare gehalte aan afbraakproducten aan het eind van de houdbaarheidstermijn
dient te worden vermeld.
Een beschrijving van de interactie tussen het product en de recipiënt moet worden
overgelegd in alle gevallen waarin het mogelijk wordt geacht dat het risico van een
dergelijke interactie bestaat, vooral wanneer het gaat om injecteerbare preparaten
of om aërosolen voor inwendig gebruik.
2. Indien voor biologische farmaceutische producten zoals vaccins, serums, toxinen,
allergene producten en uit menselijk bloed of plasma bereide farmaceutische producten
houdbaarheidsonderzoeken niet bij het eindproduct kunnen worden uitgevoerd, is het
aanvaardbaar onderzoeken die aanwijzingen omtrent de houdbaarheid opleveren, tijdens
een tussenfase van de productie, zo laat mogelijk in het fabricageproces, uit te voeren.
Daarnaast moet de houdbaarheid van het eindproduct met behulp van secundaire onderzoeken
op een of andere wijze worden beoordeeld.
3. Voor radiofarmaceutica moet informatie worden verstrekt over de houdbaarheid van
generatoren, kits en radioactief gelabelde producten. Daarnaast moet de houdbaarheid
tijdens het gebruik van radiofarmaceutica in recipiënten met meer dan één dosis worden
gedocumenteerd.
Deel 4. Klinische documentatie
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
De gegevens en bescheiden die ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel i, van het
besluit bij de aanvraag tot inschrijving in een register moeten worden gevoegd, worden
overeenkomstig de volgende bepalingen ingediend.
Een klinisch onderzoek is een systematische bestudering van farmaceutische producten
bij menselijke proefpersonen, patinten
[tekstcorrectie :"patinten" moet zijn "patiënten".]
of gezonde vrijwilligers, om van experimentele producten de effecten te weten te komen
of te controleren en/of eventuele bijwerkingen te signaleren en/of de absorptie, de
distributie, het metabolisme en de uitscheiding te bestuderen om de werkzaamheid en
de veiligheid van deze producten vast te stellen.
De beoordeling van de aanvraag tot inschrijving in een register wordt gebaseerd op
klinisch onderzoek, met inbegrip van klinisch farmacologisch onderzoek, opgezet om,
gelet op de therapeutische indicaties voor gebruik bij de mens, de werkzaamheid en
veiligheid van het product bij normaal gebruik te bepalen. De therapeutische voordelen
moeten zwaarder wegen dan de mogelijke gevaren.
A. Algemene eisen
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
De ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel i, van het besluit over te leggen klinische
gegevens moeten een voldoende gefundeerd en wetenschappelijk verantwoord oordeel mogelijk
maken over de vraag of het farmaceutisch product voldoet aan de registratiecriteria,
bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet. Een eerste vereiste is
dan ook dat de resultaten van alle uitgevoerde klinische onderzoeken, zowel de positieve
als de negatieve, worden overgelegd.
Klinisch onderzoek moet altijd worden voorafgegaan door adequaat farmacologisch en
toxicologisch onderzoek, dat in overeenstemming met de eisen van deel 3 van deze bijlage
bij dieren is uitgevoerd. De onderzoeker moet kennis nemen van de conclusies die uit
het farmacologische en toxicologische onderzoek zijn getrokken en de aanvrager moet
hem dan ook ten minste het onderzoekersdossier ter beschikking stellen, waarin alle
relevante informatie is opgenomen die voor het begin van een klinisch onderzoek bekend
is, zoals chemische, farmaceutische en biologische gegevens, toxicologische, farmacokinetische
en farmacodynamische gegevens bij dieren en de resultaten van eerder uitgevoerd klinisch
onderzoek, alsmede afdoende gegevens om de aard, de omvang en de duur van het voorgestelde
onderzoek te motiveren; op verzoek moet het volledige farmacologische en toxicologische
rapport ter beschikking worden gesteld. Voor materiaal van menselijke of dierlijke
oorsprong dienen alle beschikbare middelen te worden gebruikt om ervoor te zorgen
dat er vóór het begin van het onderzoek geen infectueus materiaal wordt overgedragen.
B. Uitvoering van het onderzoek
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. Good Clinical Practice (zie Toelichting bij deze regeling)
2. Archivering De persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het farmaceutisch
product, treft voorzieningen voor de archivering van documentatie:
-
a) De onderzoeker zorgt ervoor dat de identificatiecodes van de patiënt gedurende ten
minste 15 jaar na de voltooiing of stopzetting van het onderzoek worden bewaard.
-
b) Patiëntenbestanden en andere brongegevens worden bewaard gedurende de maximale periode
die in het ziekenhuis, de instelling of de particuliere praktijk wordt toegestaan.
-
c) De opdrachtgever of andere eigenaar van de gegevens bewaart alle andere documentatie
over het onderzoek zolang het product in de handel is. Dit geldt voor:
- -
het protocol, met inbegrip van de beweegredenen, de doelstellingen en de statistische
opzet en methodologie van het onderzoek, alsmede de omstandigheden waaronder het is
uitgevoerd en beheerd, en bijzonderheden omtrent het voor het onderzoek gebruikte
product, het farmaceutisch product dat als referentie werd gebruikt en/of de placebo;
- -
de standaard-werkvoorschriften;
- -
alle schriftelijke adviezen over het protocol en de procedures;
- -
het onderzoekersdossier;
- -
statussen voor alle proefpersonen;
- -
het eindrapport;
- -
indien beschikbaar, het audit-certificaat (de audit-certificaten).
-
d) Het eindrapport wordt door de opdrachtgever of de latere eigenaar gedurende vijf jaar
nadat het product niet meer in de handel is, bewaard.
Elke verandering in het eigendomsrecht van de gegevens moet worden gedocumenteerd.
Alle gegevens en documenten moeten op verzoek ter beschikking van het college worden
gesteld.
C. Weergave van de resultaten
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. De gegevens over elk klinisch onderzoek moeten voldoende gedetailleerd zijn om
een objectief oordeel mogelijk te maken:
- -
het protocol, met inbegrip van de beweegredenen, de doelstellingen en de statistische
opzet en methodologie van het onderzoek, alsmede de omstandigheden waaronder het is
uitgevoerd en beheerd, en bijzonderheden omtrent het voor het onderzoek gebruikte
product;
- -
indien beschikbaar, het audit-certificaat (de audit-certificaten);
- -
de lijst van onderzoekers, waarbij elke onderzoeker zijn naam, adres, aanstellingen,
kwalificaties en klinische taken vermeldt, aangeeft waar het experiment werd uitgevoerd
en de informatie voor elke patiënt, met inbegrip van statussen voor elke proefpersoon,
individueel verzamelt;
- -
het eindrapport, getekend door de onderzoeker, en voor multicenteronderzoek, door
alle onderzoekers of door de coördinerende (hoofd)onderzoeker.
2. Bovengenoemde gegevens over klinische onderzoeken worden naar het college gezonden.
In overleg met het college kan de aanvrager echter een deel van deze informatie weglaten.
Op verzoek dient onmiddellijk de volledige documentatie te worden verstrekt.
3. De klinische bevindingen moeten voor elk onderzoek worden samengevat; hierbij moeten
worden vermeld:
-
a) het aantal behandelde patiënten en het geslacht van deze patinten
[tekstcorrectie :"patinten" moet zijn "patiënten".]
;
-
b) de wijze van selectie voor en de leeftijdsverdeling van de groepen patiënten waarbij
het onderzoek is uitgevoerd, en de controlegroepen;
-
c) het aantal patiënten wier deelname aan het onderzoek voortijdig is gestaakt en de
redenen hiervoor;
-
d) wanneer gecontroleerde proeven volgens de hierboven genoemde voorwaarden zijn uitgevoerd,
een mededeling of de controlegroep
- -
niet aan enige therapie onderworpen is geweest,
- -
een placebo heeft ontvangen,
- -
een farmaceutisch product heeft ontvangen waarvan de werking bekend is,
- -
een andere behandeling dan therapie met farmaceutische producten heeft gekregen;
-
e) de frequentie van de waargenomen bijwerkingen;
-
f) nadere gegevens over proefpersonen met een zekere gevoeligheid voor bepaalde aandoeningen
(bejaarden, kinderen, zwangere of menstruerende vrouwen) of waarvan de fysiologische
of pathologische toestand in aanmerking moet worden genomen;
-
g) parameters of beoordelingscriteria voor de werkzaamheid en de resultaten, uitgedrukt
in deze parameters;
-
h) een statistische beoordeling van de resultaten, indien de opzet van het onderzoek
en de variabiliteit hiertoe nopen.
4. De onderzoeker moet in zijn conclusies aan de hand van de onderzoeksresultaten
een uitspraak doen over de veiligheid bij normaal gebruik, de compatibiliteit en de
werkzaamheid van het product, met alle nuttige bijzonderheden over indicaties en contra-indicaties,
dosering, gemiddelde duur van de behandeling, alsmede eventuele bijzondere voorzorgen
bij het gebruik en klinische symptomen bij overdosering. Bij rapportage van de resultaten
van een in verschillende centra uitgevoerd onderzoek moet de hoofdonderzoeker in zijn
conclusies namens alle centra een uitspraak doen over de veiligheid en werkzaamheid
van het voor het onderzoek gebruikte product.
5. Daarnaast moet de onderzoeker steeds de gedane waarnemingen vermelden ten aanzien
van:
-
a) eventuele verschijnselen van gewenning, toxicomanie of ontwenning;
-
b) de geconstateerde interacties met gelijktijdig toegediende andere farmaceutische
producten;
-
c) de criteria op grond waarvan sommige patiënten van het onderzoek zijn uitgesloten;
-
d) eventuele sterfgevallen die zich tijdens het onderzoek of gedurende de controleperiode
daarna hebben voorgedaan.
6. Voor een nieuwe combinatie van geneeskrachtige stoffen moeten dezelfde gegevens
worden overgelegd als voor nieuwe farmaceutische producten en hiermee moet worden
aangetoond dat de combinatie veilig en werkzaam is.
7. Wanneer gegevens geheel of gedeeltelijk ontbreken, moet hiervoor een motivering
worden gegeven. Als in de loop van het onderzoek onvoorziene resultaten aan het licht
komen, moet nader preklinisch, toxicologisch en farmacologisch onderzoek worden uitgevoerd
en bestudeerd.
Als het farmaceutisch product is bestemd voor langdurige toediening, moeten gegevens
worden vermeld omtrent eventuele wijziging van de farmacologische werking na herhaalde
toediening en over de vaststelling van de dosering op lange termijn.
D. Klinische farmacologie
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. Farmacodynamica De farmacodynamische werking die is gecorreleerd aan de werkzaamheid, dient te worden
aangetoond door middel van onder andere:
- -
de dosis/respons-relatie en het tijdsverloop hiervan;
- -
een motivering voor de dosering en de wijze van toediening;
- -
indien mogelijk, de werkingswijze.
De farmacodynamische werking die niet is gecorreleerd aan de werkzaamheid, moet worden
beschreven.
Voor de motivering van conclusies omtrent bepaalde, mogelijke therapeutische werkingen
is het op zich niet voldoende dat er bij de mens farmacodynamische effecten worden
aangetoond.
2. Farmacokinetica De volgende farmacokinetische kenmerken moeten worden beschreven:
Klinisch significante kenmerken, zoals de gevolgen van de kinetische gegevens voor
het doseringsschema, vooral voor risicopatinten
[tekstcorrectie :"risicopatinten" moet zijn "risicopatiënten".]
, en verschillen tussen de mens en de bij het preklinische onderzoek gebruikte diersoorten
moeten worden beschreven.
3. Interacties Als het farmaceutisch product normaliter gelijk met andere farmaceutische producten
wordt toegediend, moeten gegevens worden vermeld over onderzoek bij gelijktijdige
toediening, dat is uitgevoerd om een mogelijke verandering van de farmacologische
werking aan te tonen.
Als er farmacodynamische/farmacokinetische interacties zijn tussen de stof en andere
farmaceutische producten of stoffen als alcohol, cafeïne, tabak of nicotine, waarvan
kan worden aangenomen dat zij gelijktijdig worden gebruikt, of als dergelijke interacties
waarschijnlijk zijn, moeten deze worden beschreven en besproken; het gaat hierbij
vooral om de klinische relevantie en de samenhang met de vermelding van interacties
in de samenvatting van de kenmerken van het product, bedoeld in artikel 2, tweede
lid, onderdeel m, van het besluit.
E. Biologische beschikbaarheid/biologische equivalentie
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
Wanneer dit nodig is, bij voorbeeld wanneer de therapeutische dosis in de buurt ligt
van de toxische dosis of uit voorafgaand onderzoek afwijkingen zijn gebleken die verband
kunnen houden met farmacokinetische eigenschappen, zoals een variabele absorptie,
moet de biologische beschikbaarheid worden onderzocht.
Daarnaast moet de biologische beschikbaarheid worden onderzocht wanneer dit nodig
is om biologische equivalentie aan te tonen voor de farmaceutische producten, bedoeld
in artikel 2, leden 4 en 9, van het besluit.
F. Klinische werkzaamheid en veiligheid
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. In het algemeen dient klinisch onderzoek te worden uitgevoerd met controlegroepen
en, indien mogelijk, met aselecte indeling; voor een andere opzet moet een motivering
worden gegeven. De behandeling van de controlegroepen zal van geval tot geval variëren
en zal mede worden bepaald door ethische overwegingen; zo kan het in bepaalde gevallen
zinvoller zijn de werkzaamheid van een nieuw farmaceutisch product te vergelijken
met die van een bestaand farmaceutisch product waarvan de therapeutische waarde is
aangetoond, dan deze te vergelijken met de werking van een placebo.
Zoveel mogelijk, maar vooral bij onderzoeken waarbij de werking van het product niet
objectief kan worden gemeten, moeten maatregelen worden genomen om vertekening te
voorkomen, zoals methoden voor aselecte indeling en blind onderzoek.
2. Het protocol van het onderzoek moet een degelijke beschrijving van de te gebruiken
statistische methoden bevatten, alsmede een vermelding van het aantal patiënten en
de redenen waarom zij in het onderzoek zijn opgenomen (met inbegrip van berekeningen
van de betekenis van het onderzoek), het te gebruiken significantieniveau en een beschrijving
van de statistische eenheid. Maatregelen om vertekening te vermijden, in het bijzonder
de methoden voor de aselecte indeling, moeten worden gedocumenteerd. Het betrekken
van een groot aantal proefpersonen bij een onderzoek mag niet worden beschouwd als
een adequate vervanging voor een onderzoek met een deugdelijke controleopzet.
3. Klinische verklaringen over de werkzaamheid of veiligheid van een farmaceutisch
product bij normaal gebruik, die niet wetenschappelijk zijn gestaafd, kunnen niet
als geldig bewijs worden aanvaard.
4. De waarde van gegevens over de werkzaamheid en de veiligheid van een farmaceutisch
product bij normaal gebruik wordt sterk verhoogd als deze gegevens afkomstig zijn
van verschillende bevoegde, onafhankelijk van elkaar werkende onderzoekers.
5. Voor vaccins en serums zijn de immunologische status en de leeftijd van de onderzoekspopulatie
en de lokale epidemiologie van essentieel belang en deze moeten tijdens het onderzoek
worden gevolgd en volledig worden beschreven.
Voor levende, verzwakte vaccins moet het klinische onderzoek zodanig worden opgezet
dat een mogelijke overdracht van het immuniserende agens van gevaccineerde naar niet
gevaccineerde proefpersonen wordt geconstateerd. Indien overdracht mogelijk is, moeten
de genotypische en de fenotypische stabiliteit van het immuniserende agens worden
bestudeerd.
Voor vaccins en allergene producten dienen de vervolgonderzoeken in geschikte immunologische
studies te voorzien, zo mogelijk door de hoeveelheid opgewekte antilichamen vast te
stellen.
6. De relevantie van de verschillende onderzoeken voor de beoordeling van de veiligheid
en de correctheid van de beoordelingsmethoden dienen in het deskundigenrapport te
worden besproken.
7. Alle ongewenste voorvallen, zoals abnormale laboratoriumwaarden, moeten afzonderlijk
worden vermeld en besproken, vooral
- -
in samenhang met de totale negatieve ervaringen en
- -
gerelateerd aan de aard, de ernst en het oorzakelijk verband van de effecten.
8. Er dient een kritische beoordeling te worden gegeven van de relatieve veiligheid,
rekening houdend met bijwerkingen en gerelateerd aan
- -
de te behandelen ziekte,
- -
andere therapeutische benaderingen,
- -
specifieke kenmerken bij bepaalde groepen patiënten,
- -
preklinische gegevens op het gebied van toxicologie en farmacologie.
9. Er moeten aanbevelingen worden gedaan voor de wijze van gebruik om het optreden
van bijwerkingen zoveel mogelijk te beperken.
G. Documentatie voor aanvragen in uitzonderlijke omstandigheden
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
Wanneer de aanvrager voor bepaalde therapeutische indicaties kan aantonen dat hij
geen volledige gegevens over de kwaliteit, de werkzaamheid en de veiligheid bij normaal
gebruik kan verschaffen omdat
- -
de indicaties waarvoor het desbetreffende product is bedoeld, zo zelden voorkomen
dat van de aanvrager niet redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij volledige gegevens
verstrekt of
- -
volledige gegevens vanwege de stand van de wetenschappelijke kennis op dat moment
niet kunnen worden verstrekt of
- -
het verzamelen van deze informatie zou indruisen tegen algemeen aanvaarde beginselen
van de medische ethiek,
kan inschrijving in een register plaatsvinden op de volgende voorwaarden:
-
a) De aanvrager voltooit een gespecificeerd onderzoeksprogramma binnen een bepaalde
periode, die door de bevoegde instantie wordt vastgesteld; op basis van dit programma
wordt het baten/risico-profiel opnieuw beoordeeld.
-
b) Het desbetreffende farmaceutisch product mag alleen op medisch voorschrift worden
verstrekt en mag in bepaalde gevallen alleen onder streng medisch toezicht, eventueel
in een ziekenhuis, en voor radiofarmaceutica door een bevoegd persoon worden toegediend.
-
c) In de bijsluiter en alle overige medische informatie moet de arts erop attent worden
gemaakt dat er over het desbetreffende farmaceutisch product tot op heden in bepaalde
gespecificeerde opzichten nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn.
H. Ervaringen na het in de handel brengen
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
1. Als het farmaceutisch product al in andere landen is toegelaten, moet informatie
worden verstrekt over bijwerkingen van het betrokken farmaceutisch product en van
farmaceutische producten die hetzelfde werkzame bestanddeel of dezelfde werkzame bestanddelen
bevatten, indien mogelijk gerelateerd aan de gebruikte hoeveelheid. Ook informatie
over wereldwijd onderzoek naar de veiligheid van het farmaceutisch product dient te
worden vermeld.
Onder bijwerking wordt hier verstaan: een reactie die schadelijk en niet voorzien
is en die optreedt bij doses die normaal bij de mens worden gebruikt voor preventie,
het stellen van een diagnose of de behandeling van een ziekte of voor de wijziging
van een fysiologische functie.
2. Voor vaccins die al in andere landen zijn toegelaten, moet, indien deze beschikbaar
is, informatie worden verstrekt over de controle van gevaccineerde personen, om te
kunnen beoordelen in hoeverre de desbetreffende ziekte bij deze personen voorkomt
in vergelijking met niet gevaccineerde personen.
3. Voor allergene producten dient de reactie in perioden met een verhoogde blootstelling
aan antigeen te worden gespecificeerd.
I. Algemeen aanvaard gebruik
[Regeling vervallen per 01-07-2007]
Een geneesmiddel kan slechts via de procedure van artikel 2, derde lid, van het Besluit
registratie geneesmiddelen geregistreerd worden indien het een aanvaardbaar niveau
van veiligheid en een erkende werkzaamheid heeft. Om aan te tonen dat voldoende kennis
over de werking en de bijwerkingen verbreid is, zijn de volgende voorschriften van
toepassing.
-
a) Factoren waarmee rekening moet worden gehouden, zijn de tijd gedurende welke die stof
is gebruikt bij de mens, de omvang van dat gebruik en de mate van wetenschappelijke
belangstelling voor dat gebruik, tot uiting komende in de gepubliceerde wetenschappelijke
literatuur, en de samenhang in de wetenschappelijke beoordeling. De periode die nodig
is om te bepalen of een stof reeds lang in de medische praktijk aanvaard is, kan derhalve
van geval tot geval verschillen. Deze periode is echter in geen geval korter dan één
decennium, gerekend vanaf het eerste systematische en gedocumenteerde gebruik van
de stof als bestanddeel van een geneesmiddel in de Europese Unie.
-
b) De door de indiener van de aanvraag verstrekte documentatie bevat alle aspecten van
de beoordeling van de werkzaamheid van de desbetreffende substantie als bestanddeel
van een geneesmiddel en een overzicht van alle relevante literatuur ter zake of een
verwijzing daarnaar, waarbij rekening wordt gehouden met de resultaten van onderzoek
voor en na het in de handel brengen van een geneesmiddel met het desbetreffende bestanddeel
en de gepubliceerde wetenschappelijke literatuur over de opgedane ervaringen in de
vorm van epidemiologisch onderzoek, met name vergelijkend epidemiologisch onderzoek.
-
c) Bijzondere aandacht moet worden besteed aan eventuele ontbrekende informatie en indien
wordt gesteld dat de werkzaamheid ondanks het ontbreken van bepaalde onderzoeksresultaten
kan worden aangetoond, wordt hiervan een motivering gegeven.
-
d) In het deskundigenrapport, bedoeld in onderdeel C, moet worden uiteengezet wat de
relevantie is van ingediende gegevens die betrekking hebben op een ander product dan
hetgeen in de handel zal worden gebracht. Er moet worden geëvalueerd of het onderzochte
geneesmiddel ondanks de bestaande verschillen als vergelijkbaar kan worden beschouwd
met het product waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen wordt aangevraagd.
-
e) Aan ervaring met andere, in de handel gebrachte, producten die dezelfde bestanddelen
bevatten, wordt door de aanvrager uitdrukkelijk aandacht besteed.