Stb. 2008, 409, datum inwerkingtreding 22-10-2008, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 10-02-2006.
Gemeenschappelijke medezeggenschapsraad
[Regeling vervallen per 01-03-2010]
1 Indien het bevoegd gezag meer dan een school in stand houdt als bedoeld in de Wet
op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs
dan wel de Wet educatie en beroepsonderwijs, stelt het bevoegd gezag per schoolsoort
een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad in. Het bevoegd gezag kan ten behoeve
van scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra
één gemeenschappelijke medezeggenschapsraad instellen, indien de instemming van twee
derden van de leden van de desbetreffende medezeggenschapsraden is verkregen. De gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad behandelt uitsluitend aangelegenheden die van gemeenschappelijk
belang zijn voor de desbetreffende scholen.
2 Iedere medezeggenschapsraad is vertegenwoordigd in een gemeenschappelijke medezeggenschapsraad.
3 De leden van de raad worden gekozen uit en door de leden van de desbetreffende afzonderlijke
medezeggenschapsraden en wel zo dat het aantal leden, gekozen uit personeel onderscheidenlijk
uit ouders of leerlingen, elk de helft van het aantal leden van de raad bedraagt.
De leden van de raad hebben zitting zolang zij lid zijn van één van de desbetreffende
medezeggenschapsraden.
4 Het bevoegd gezag stelt voor elke gemeenschappelijke medezeggenschapsraad een reglement
vast. In het reglement wordt in ieder geval vastgelegd uit hoeveel leden de gemeenschappelijke
medezeggenschapsraad bestaat en de wijze waarop de verkiezing door de medezeggenschapsraden
geschiedt. Het reglement kan tevens bepalen dat voor de afzonderlijke medezeggenschapsraden
gemeenschappelijke vertegenwoordigers in de raad worden gekozen als de desbetreffende
afzonderlijke medezeggenschapsraden daartegen geen bezwaar hebben. Voorts worden in
het reglement in ieder geval geregeld de onderwerpen, bedoeld in artikel 15, eerste
lid, onderdelen d tot en met h en j.
5 De gemeenschappelijke medezeggenschapsraad legt in een bijlage bij het reglement de
zaken van huishoudelijke aard voor de raad vast.
6 De gemeenschappelijke medezeggenschapsraad wordt vooraf in de gelegenheid gesteld
om advies uit te brengen over elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking
tot vaststelling of wijziging van:
-
a. de hoofdlijnen van het meerjarig financieel beleid voor de desbetreffende scholen,
waaronder
-
1°. de voorgenomen bestemming van de middelen die aan het bevoegd gezag ten behoeve van
elk van de scholen uit de openbare kas zijn toegerekend of van anderen zijn ontvangen,
alsmede
-
2°. de criteria die worden toegepast bij de verdeling van deze middelen over voorzieningen
op bovenschools niveau en op schoolniveau, en
-
b. het managementstatuut.
7 Aan de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad wordt de bevoegdheid, bedoeld in artikel
5, zesde lid, overgedragen. Aan de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad kunnen
bijzondere bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 9, of daarvan afwijkende
bijzondere bevoegdheden ingevolge de toepassing van artikel 15, tweede lid, worden
overgedragen. De overdracht van deze bevoegdheden vereist de instemming van zowel
het bevoegd gezag als van twee derden van de leden van de desbetreffende medezeggenschapsraden.
De bevoegdheden die zijn overgedragen worden vastgelegd in het reglement.
8 De gemeenschappelijke medezeggenschapsraad treedt in de plaats van de afzonderlijke
medezeggenschapsraden ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld
in het zevende lid.
9 Ten aanzien van de op grond van het achtste lid aan de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad
toekomende bevoegdheden, zijn de artikelen 10 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.
10 Het bevoegd gezag legt het reglement, daaronder elke wijziging ervan mede begrepen,
als voorstel aan de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad voor en stelt het slechts
vast voor zover het voorstel de instemming van twee derden van het aantal leden van
de gemeenschappelijk medezeggenschapsraad heeft verworven. Het instemmingsvereiste,
bedoeld in de eerste volzin, heeft geen betrekking op de bevoegdheden die ingevolge
het zevende lid zijn overgedragen.
11 De artikelen 4 en 19 tot en met 25 zijn van overeenkomstige toepassing.