Stb. 2014, 481, datum inwerkingtreding 01-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2014.
1 Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto, een motorrijwiel
of een bestelauto waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van een feit
als bedoeld in artikel 1, derde tot en met vijfde lid, niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het
motorrijtuig is gesteld op het moment van constatering. De aanvang van het gebruik
van de weg wordt gesteld op het tijdstip van de hiervoor bedoelde tenaamstelling.
2 Indien degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld, aantoont op welk tijdstip
na de tenaamstelling het motorrijtuig in een zodanige staat is gebracht dat het een
personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto is, onderscheidenlijk niet meer voldoet
aan de in artikel 9c genoemde voorwaarden, wordt de aanvang van het gebruik van de weg gesteld op dat
latere tijdstip.
3 Indien degene op wiens naam het motorrijtuig is gesteld, aantoont op welk tijdstip
na de tenaamstelling de motor van een personenauto in een zodanige staat is gebracht
dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover belasting is betaald,
wordt de aanvang van het gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid, gesteld op dat latere tijdstip.
4 Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de personenauto, het
motorrijwiel of de bestelauto op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige
staat verkeerde dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto was,
onderscheidenlijk niet meer voldeed aan de in artikel 9c genoemde voorwaarden, en hij niet wist of behoorde te weten dat de belasting niet
is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het motorrijtuig
daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg wordt
gesteld op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het tweede lid is van
overeenkomstige toepassing.
5 Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de motor van een personenauto
op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige staat verkeerde dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, en hij niet wist of behoorde te weten dat
de meer verschuldigde belasting niet is betaald, kan de belasting worden nageheven
van degene op wiens naam het motorrijtuig daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij
de aanvang van het gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid, wordt gesteld op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het vierde lid
is van overeenkomstige toepassing.