Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-02-2005 en zichtdatum 15-02-2005.
Geldend van 01-03-2004 t/m 31-05-2005

Wet van 24 december 1992, tot vaststelling van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de opheffing van de fiscale grenzen binnen de Europese Gemeenschap wenselijk is het stelsel van heffing van de bijzondere verbruiksbelastingen van personenauto’s en van motorrijwielen te herzien, alsmede om deze belastingen op te nemen in een afzonderlijke wet en voorts dat het gewenst is in het tarief te differentiëren naar een milieu- en een energiegrondslag en het begrip personenauto nader te definiëren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Afdeling 1. Belastbaar feit

Artikel 1

  • 1 Onder de naam 'belasting van personenauto’s en motorrijwielen' wordt een belasting geheven met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen.

  • 2 De belasting is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto of een motorrijwiel in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

  • 3 Ingeval een geregistreerd ander motorrijtuig dan een personenauto of een motorrijwiel in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto of een motorrijwiel is, is de belasting verschuldigd ter zake van de registratie als personenauto of als motorrijwiel dan wel, indien geen nieuw kenteken wordt opgegeven, ter zake van de aanvang van het gebruik als personenauto of motorrijwiel in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 4 Ingeval een geregistreerde personenauto als bedoeld in artikel 9a in een zodanige staat wordt gebracht dat deze niet meer voldoet aan de in dat artikel genoemde voorwaarden, is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met deze personenauto in gewijzigde staat in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5 Ingeval een niet-geregistreerde personenauto of een niet-geregistreerd motorrijwiel feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

Afdeling 2. Definities

Artikel 2

In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder registreren of registratie het opnemen van de bij een motorrijtuig behorende gegevens in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

Artikel 3

  • 1 Onder personenauto wordt in deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen, zulks met uitzondering van:

    • a. autobussen;

    • b. bestelauto's; en

    • c. motorrijtuigen, niet ingericht voor het vervoer van personen, met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

  • 2 Onder autobus wordt verstaan een motorrijtuig, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen.

  • 3 Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:

    • a. een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten minste 200 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; dan wel

    • b. ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de cabine:

      • 1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en

      • 2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitplaats is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de bestuurderscabine; en

      • 3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel

    • c. ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine:

      • 1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en

      • 2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de bestuurderszitplaats is aangebracht en een hoogte heeft van ten minste 30 cm; en

      • 3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel

    • d. ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:

      • 1°. over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

      • 2°. voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:

        • I. ten minste 150 cm; en

        • II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en

        • III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

      • 3°. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en

      • 4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.

  • 4 Onder toegestane maximum massa wordt verstaan de massa van het motorrijtuig in bedrijfsvaardige staat met inbegrip van de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen die behoren tot de normale uitrusting, vermeerderd met de voor het motorrijtuig toegestane maximum massa aan lading.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop de hoogte en de lengte van de laadruimte en van de cabine worden vastgesteld alsmede op welke wijze het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte wordt vastgesteld;

    • b. de constructie-technische afwerking van de laadruimte;

    • c. de hoogte, de plaats, de constructiewijze en de bevestigingswijze van de vaste wand.

Artikel 4

  • 1 In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder motorrijwiel een motorrijtuig op twee wielen, alsmede een dergelijk motorrijtuig dat is verbonden met een zijspanwagen. Onder motorrijwiel wordt niet verstaan een bromfiets in de zin van de wegenverkeerswetgeving.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ingevolge welke met een motorrijwiel worden gelijkgesteld motorrijtuigen op meer dan twee wielen die uit hoofde van hun bouw overeenkomst vertonen met een motorrijwiel.

Hoofdstuk II. Belastingplichtigen

Artikel 5

  • 1 Met betrekking tot een geregistreerde personenauto of een geregistreerd motorrijwiel wordt de belasting geheven van degene op wiens naam het kenteken wordt dan wel is gesteld.

  • 2 Met betrekking tot een niet-geregistreerde personenauto of een niet-geregistreerd motorrijwiel wordt de belasting geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.

Hoofdstuk III

Afdeling 1. Wijze van heffing

Artikel 6

  • 1 De belasting moet op aangifte worden voldaan.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ingevolge welke de belasting in afwijking van het tweede lid, onderdeel b, niet behoeft te worden betaald vóór de aanvang van het gebruik van de weg.

  • 4 Indien in een geval als bedoeld in het derde lid, degene die de feitelijke beschikking heeft over een niet-geregistreerde personenauto of een niet-geregistreerd motorrijwiel bij controle door ambtenaren van de rijksbelastingdienst of door opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering niet aannemelijk maakt dat de belasting is betaald, dient de belasting terstond te worden betaald.

Artikel 7

Indien de aanvraag voor de opgave van een kenteken geschiedt door een ander dan degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld, is, in afwijking van artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die ander gehouden de belasting op aangifte te voldoen namens degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld.

Artikel 8

In afwijking van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, kan de inspecteur een ondernemer die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en die in het kader van zijn bedrijfsuitoefening regelmatig om opgave van een kenteken verzoekt voor personenauto’s of motorrijwielen waarvan het kenteken op naam van een ander wordt gesteld, op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestaan de belasting per tijdvak te voldoen.

Afdeling 2. Tarief

Artikel 9

  • 1 De belasting bedraagt voor een personenauto 45,2 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met € 1 540, dan wel, in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking 45,2 percent van de netto catalogusprijs, vermeerderd met € 328.

  • 2 De belasting bedraagt voor een motorrijwiel

    • a. met een netto catalogusprijs van niet meer dan € 2 133: 10,2 percent van de netto catalogusprijs;

    • b. met een netto catalogusprijs van meer dan € 2 133: 20,7 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met € 224.

  • 3 Onder de netto catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting.

  • 4 Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto’s en motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.

  • 5 Voor een nieuwe personenauto of een nieuw motorrijwiel geldt de catalogusprijs bij aanvang van de dag waarop aan de personenauto of het motorrijwiel een kenteken wordt toegekend.

  • 6 Voor een gebruikte personenauto of een gebruikt motorrijwiel geldt de catalogusprijs van het tijdstip waarop de personenauto of het motorrijwiel voor het eerst in gebruik is genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto of het motorrijwiel is vervaardigd.

  • 7 Voor een ander motorrijtuig dan een personenauto of een motorrijwiel, dat in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto of motorrijwiel is, geldt de catalogusprijs als ware het een personenauto of motorrijwiel van het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin het motorrijtuig is vervaardigd.

  • 8 Indien het tijdstip, bedoeld in het zesde en zevende lid, is gelegen voor 1 januari 1993, dan wordt uit de prijs, bedoeld in het vierde lid, de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s dan wel de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen afgezonderd.

  • 9 Wanneer een personenauto of een motorrijwiel een bijzondere uitvoering heeft of is voorzien van extra toebehoren, wordt de waarde daarvan in de catalogusprijs begrepen. Bij ministeriële regeling kunnen bepaalde voorzieningen hiervan worden uitgezonderd.

Artikel 9a

In afwijking van artikel 9, eerste lid, bedraagt de belasting tot 1 juli 2006 nihil voor een personenauto die ingericht en bestemd is om uitsluitend te worden aangedreven door:

  • a. een elektromotor, mits de elektrische energie uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel wordt geleverd,

  • b. een combinatie van een elektromotor en een verbrandingsmotor, mits de aandrijving door de elektromotor zodanig is dat de elektrische energie voor een actieradius van ten minste 24 km aaneengesloten stadsverkeer uitsluitend door een batterij of door een brandstofcel kan worden geleverd,

  • c. een combinatie van een elektromotor en een verbrandingsmotor, mits het piekvermogen van de voor de aandrijving bestemde elektromotor ten minste 15% van het maximum vermogen van de verbrandingsmotor bedraagt en mits de personenauto blijkens de vermelding in het kentekenregister behoort tot de energie-efficiëntieklasse A, bedoeld in bijlage 4 bij het Besluit etikettering energiegebruik personenauto's, of

  • d. een verbrandingsmotor die kan worden gevoed met waterstof.

Artikel 10

  • 1 Met betrekking tot gebruikte personenauto's of gebruikte motorrijwielen wordt het bij de personenauto of het motorrijwiel behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, berekend met inachtneming van een vermindering.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vermindering is een percentage van het bedrag aan belasting, welk percentage is aangegeven in de navolgende tabel.

    Indien na het tijdstip waarop de personenauto of het motorrijwiel voor het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van

    bedraagt het percentage

    minder dan een maand

    4

    een maand of meer, maar minder dan twee maanden

    7

    twee maanden of meer, maar minder dan drie maanden

    10

    drie maanden of meer, maar minder dan zes maanden

    15

    zes maanden of meer, maar minder dan 1 jaar

    24

    1 jaar of meer, maar minder dan 2 jaar

    37

    2 jaar of meer, maar minder dan 3 jaar

    47

    3 jaar of meer, maar minder dan 4 jaar

    57

    4 jaar of meer, maar minder dan 5 jaar

    66

    5 jaar of meer, maar minder dan 6 jaar

    72

    6 jaar of meer, maar minder dan 7 jaar

    77

    7 jaar of meer, maar minder dan 8 jaar

    82

    8 jaar of meer, maar minder dan 9 jaar

    86

    9 jaar of meer

    90

  • 3 Indien na het tijdstip waarop de personenauto of het motorrijwiel voor het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van 25 jaar of meer, bedraagt in afwijking van het tweede lid het percentage van de vermindering 100.

  • 4 Indien het tijdstip waarop de personenauto of het motorrijwiel voor het eerst in gebruik is genomen niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto of het motorrijwiel is vervaardigd.

Artikel 11

Degene die ingevolge deze wet gehouden is de belasting namens een ander te voldoen, is bevoegd hetgeen van hem ingevolge de inwerkingtreding van een wijziging van deze wet of daarop gebaseerde regelgeving meer wordt gevorderd dan vóór die inwerkingtreding had kunnen geschieden, te vorderen van die ander. Hiermee strijdige bedingen zijn nietig.

Artikel 12

Degene, namens wie de belasting ingevolge deze wet door een ander wordt voldaan, is bevoegd hetgeen van die ander ingevolge de inwerkingtreding van een wijziging van deze wet of daarop gebaseerde regelgeving minder wordt gevorderd dan vóór die inwerkingtreding had kunnen geschieden, terug te vorderen van die ander. Hiermee strijdige bedingen zijn nietig.

Afdeling 3. Naheffing

Artikel 12a

  • 1 Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto of motorrijwiel waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van een feit als bedoeld in artikel 1, derde of vierde lid, niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken is gesteld op het moment van constatering. De aanvang van het gebruik van de weg wordt gesteld op het tijdstip van de hiervoor bedoelde tenaamstelling.

  • 2 Indien degene op wiens naam het kenteken is gesteld, aantoont op welk tijdstip na de tenaamstelling het motorrijtuig in een zodanige staat is gebracht dat het een personenauto of motorrijwiel is, onderscheidenlijk niet meer voldoet aan de in artikel 9a genoemde voorwaarden, wordt de aanvang van het gebruik van de weg gesteld op dat latere tijdstip.

  • 3 Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de personenauto of het motorrijwiel op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige staat verkeerde dat het een personenauto of motorrijwiel was, onderscheidenlijk niet meer voldeed aan de in artikel 9a genoemde voorwaarden, en hij niet wist of behoorde te weten dat de belasting niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg wordt gesteld op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12b

Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto of motorrijwiel waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van het in artikel 1, vijfde lid, genoemde feit niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Het tijdstip van aanvang van het gebruik van de weg wordt daarbij gesteld op het tijdstip van constatering.

Hoofdstuk IV. Bijzondere regelingen

Afdeling 1. Vrijstellingen

Artikel 13

  • 2 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto’s en motorrijwielen die op grond van artikel II van de Wet van 2 december 1982, houdende voorlopige voorzieningen in verband met de voorgenomen intrekking van het Koninklijk besluit van 10 april 1939 (Stb. 181) (Stb. 1982, 733) niet behoeven te worden geregistreerd in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register.

Artikel 14

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting worden verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto’s en motorrijwielen die voor specifieke doeleinden, dan wel onder specifieke omstandigheden naar Nederland zijn gebracht.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Afdeling 2. Teruggaaf

Artikel 15

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto’s en motorrijwielen die:

    • a. zijn ingericht om te worden gebruikt door de politie en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • b. zijn ingericht om te worden gebruikt door de brandweer en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • c. kennelijk zijn ingericht om te worden gebruikt door een invalide en zijn uitgerust met een elektromotor dan wel met een verbrandingsmotor met een cylinderinhoud van ten hoogste 250 cm³;

    • d. zijn ingericht voor het vervoer van zieken en gewonden en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • e. zijn ingericht voor het vervoer van stoffelijke overschotten en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • f. zijn ingericht voor het vervoer van gevangenen en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • g. zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van rolstoelgebruikers in groepsverband;

    • h. zijn ingericht voor het vervoer van zieke of gewonde dieren en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • i. zijn ingericht voor geldtransport en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn.

  • 2 De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.

  • 3 De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 16

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto’s die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldige vergunning, dan wel vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten.

  • 2 De aanspraak op teruggaaf ontstaat telkens voor een derde gedeelte nadat een, twee en drie jaren zijn verstreken na het tijdstip waarop de personenauto, overeenkomstig de vergunning danwel het vergunningbewijs, voor openbaar vervoer of taxivervoer in gebruik is genomen.

  • 3 Indien het in het tweede lid bedoelde tijdstip is gelegen na het tijdstip waarop de personenauto is ingeschreven in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register, bedraagt de teruggaaf telkens een derde gedeelte van het belastingbedrag, nadat dit belastingbedrag is verminderd overeenkomstig artikel 10, tweede lid, dan wel met het op grond van artikel 10, vijfde lid, vastgestelde percentage. Indien de personenauto reeds door een ander dan degene die aanspraak maakt op teruggaaf als taxi is gebruikt, wordt de teruggaaf verminderd met het met betrekking tot die personenauto reeds teruggegeven belastingbedrag.

  • 4 De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.

  • 5 De teruggaaf bedraagt nihil indien de personenauto in de voorafgaande periode van een jaar niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000.

  • 6 De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Afdeling 3. Tariefwijzigingen

Artikel 16a

  • 1 In geval van een verhoging van de in artikel 9 opgenomen tarieven wordt voor een personenauto of motorrijwiel waarvoor voorafgaande aan het tijdstip waarop de verhoging in werking treedt, een kentekenbewijs is afgegeven dat nog niet is tenaamgesteld, de belasting berekend op de voet van artikel 9, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding, mits de tenaamstelling van het kenteken plaatsvindt binnen twee maanden na de inwerkingtreding. Indien de tenaamstelling plaatsvindt nadat deze twee maanden zijn verstreken, wordt de belasting berekend op de voet van artikel 9, zoals dat luidt nadat de verhoging in werking is getreden.

  • 2 In geval van een verlaging van de in artikel 9 opgenomen tarieven wordt voor een personenauto of motorrijwiel waarvoor voorafgaande aan het tijdstip waarop de verlaging in werking treedt, een kentekenbewijs is afgegeven dat nog niet is tenaamgesteld, de belasting berekend op de voet van artikel 9, zoals dat luidt nadat de verlaging in werking is getreden.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen in overleg met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Hoofdstuk V. Aanvullende regelingen

Afdeling 1. Zekerheid

Artikel 17

  • 1 Degene, aan wie op de voet van artikel 8 is toegestaan de belasting per tijdvak te voldoen, stelt zekerheid voor de belasting die hij verschuldigd is of kan worden.

  • 2 Het bedrag van de zekerheid wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de bepaling van de hoogte van het bedrag van de zekerheid.

  • 4 De zekerheid wordt gesteld bij de ontvanger.

  • 5 De ontvanger beslist of de vorm van zekerheid die wordt aangeboden, wordt aanvaard.

  • 6 De aan het stellen van zekerheid verbonden kosten komen ten laste van degene aan wie de vergunning is verleend.

  • 7 Ingeval de zekerheid wordt gesteld in geld wordt daarover een rente vergoed die gelijk is aan de herfinancieringsrente, te weten de minimale biedrente die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.

  • 8 Voor de toepassing van het zevende lid wordt het over een kalendermaand te vergoeden rentebedrag berekend naar de rente die geldt bij de aanvang van die maand.

Afdeling 1a. Boetebepaling

Artikel 17a

  • 1 Indien een of meer personen worden vervoerd in de laadruimte van een bestelauto, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft een boete van ten hoogste € 453 kan opleggen.

  • 2 De bevoegdheid tot het opleggen van de boete vervalt door verloop van een jaar na het constateren van het in het eerste lid bedoelde verzuim.

Afdeling 2. Controle

Artikel 18

Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan.

Artikel 19

De in artikel 18 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig te onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig en bij diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren.

Aanvullende maatregelen

Artikel 20

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Hoofdstuk Va. Overgangsbepalingen

Artikel 31

  • 1 Indien met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen die na 31 december 1992 worden geregistreerd vóór 1 januari 1993 bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s of bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen op de voet van artikel 50 onderscheidenlijk van artikel 50a van de Wet op de omzetbelasting 1968 verschuldigd is geworden, wordt die belasting verrekend met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

  • 2 Met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen die vóór 1 januari 1993 zijn geregistreerd en die niet vóór die datum zijn ingevoerd of geleverd door de fabrikant in de zin van de artikelen 50, eerste lid, en 50a, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zoals deze luidden op 31 december 1992, wordt de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik na 31 december 1992 met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3 [Red: Vervallen.]

Artikel 32

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vergunningen zijn geldig tot aan het moment dat de inspecteur deze bij beschikking definitief vaststelt, wijzigt of intrekt, doch uiterlijk tot en met 31 december 1993.

Artikel 34

Bij ministeriële regeling kunnen nadere, zo nodig van de bepalingen van deze wet afwijkende regels worden gesteld die tot 1 juli 1993 de overgang van de krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968 geheven bijzondere verbruiksbelastingen van personenauto’s en motorrijwielen naar de krachtens deze wet geheven belasting vergemakkelijken.

Artikel 35

Waar in deze wet de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is aangehaald met vermelding van het Staatsblad waarin die wet is geplaatst, wordt bij plaatsing van deze wet in het Staatsblad na 'Stb.' ingevoegd het nummer van het Staatsblad waarin de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Het Oude Loo, 24 december 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

Uitgegeven de dertigste december 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin