Stb. 2006, 194, datum inwerkingtreding 01-07-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2005.
1 Indien de belasting met betrekking tot een bestelauto is geheven van een ondernemer
als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, die de bestelauto meer
dan bijkomstig bezigt in het kader van zijn onderneming, wordt op aanvraag teruggaaf
van belasting verleend, indien bij deze aanvraag een verklaring wordt overgelegd dat
de bestelauto meer dan bijkomstig in het kader van de onderneming zal worden gebruikt.
2 De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.
3 De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.
4 De aanspraak op teruggaaf voor een bestelauto ontstaat op het tijdstip waarop de bestelauto
is ingeschreven in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register.
5 De teruggaaf wordt verleend indien vast staat dat op het tijdstip waarop de bestelauto
is ingeschreven in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register wordt voldaan aan
de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf als bedoeld in het eerste lid.
6 Indien tijdens de eerste vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven
in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register, niet of niet langer wordt voldaan
aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt
vanaf het moment dat hieraan niet of niet langer wordt voldaan het teruggegeven bedrag,
nadat dit is verminderd overeenkomstig artikel 10 als belasting verschuldigd.
7 Indien de bestelauto in gebruikte staat wordt ingeschreven in het in artikel 1, tweede
lid, bedoelde register, worden de in het zesde lid genoemde vijf jaren verminderd
met de tijdsduur die op het tijdstip van de inschrijving is verstreken na het tijdstip
waarop de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen.
8 De verschuldigd geworden belasting wordt door degene aan wie de teruggaaf is verleend,
op aangifte voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop niet of niet langer aan
de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf, als bedoeld in het eerste lid, wordt
voldaan.
9 Bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto blijven, op daartoe gedaan gezamenlijk
verzoek van degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld en degene op wiens naam
het kenteken daarvoor was gesteld, het zesde, zevende en achtste lid buiten toepassing
indien overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen waaronder
de teruggaaf is verleend. Bij inwilliging van het verzoek treedt degene op wiens naam
het kenteken wordt gesteld vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling
voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het kenteken
daarvoor was gesteld. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare
beschikking.
10 In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor een bestelauto die door een
ondernemer als bedoeld in het eerste lid voor een langere dan bij ministeriële regeling
vast te stellen periode ter beschikking wordt gesteld aan een derde, slechts teruggaaf
verleend indien deze derde overigens voldoet aan het gestelde in het eerste lid, en
het geen ondernemerschap betreft in de zin van artikel 15c.
11 Artikel 1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing ingeval een bestelauto waarvoor
teruggaaf is verleend op de voet van dit artikel in een zodanige staat wordt gebracht
dat het een personenauto is.
12 Indien bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onjuiste of onvolledige gegevens
zijn verstrekt tengevolge waarvan ten onrechte teruggaaf van belasting is verleend,
vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene op wiens naam de teruggaaf
is verleend, een boete van ten hoogste € 4537 kan opleggen.
13 Indien een of meer personen worden vervoerd in de laadruimte van een bestelauto, vormt
dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan degene die de bestelauto feitelijk
ter beschikking heeft een boete van € 453 kan opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen
van de boete vervalt door verloop van een jaar na het constateren van het in de vorige
volzin bedoelde verzuim.
14 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering
van dit artikel.