Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 31-07-2010.
Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2010

Wet van 24 december 1992, tot vaststelling van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op de opheffing van de fiscale grenzen binnen de Europese Gemeenschap wenselijk is het stelsel van heffing van de bijzondere verbruiksbelastingen van personenauto’s en van motorrijwielen te herzien, alsmede om deze belastingen op te nemen in een afzonderlijke wet en voorts dat het gewenst is in het tarief te differentiëren naar een milieu- en een energiegrondslag en het begrip personenauto nader te definiëren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Afdeling 1. Belastbaar feit

Artikel 1

  • 1 Onder de naam 'belasting van personenauto’s en motorrijwielen' wordt een belasting geheven met betrekking tot personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's.

  • 2 De belasting is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

  • 3 Ingeval een geregistreerd ander motorrijtuig dan een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto is, is de belasting verschuldigd ter zake van de registratie als personenauto, als motorrijwiel of als bestelauto dan wel, indien geen nieuw kenteken wordt opgegeven, ter zake van de aanvang van het gebruik als personenauto, motorrijwiel of bestelauto in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 4 Ingeval een motorrijtuig als bedoeld in artikel 9c in een zodanige staat wordt gebracht dat deze niet meer voldoet aan de in dat artikel genoemde voorwaarden, is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dit motorrijtuig in gewijzigde staat in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 5 Ingeval de motor van een personenauto waarvan de belasting is bepaald op grond van de tabel in artikel 9, eerste lid, tijdens de eerste drie jaren na het tijdstip van inschrijving in het register in een zodanige staat is gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover de belasting is betaald, is het verschil tussen deze belasting en de belasting die zou zijn verschuldigd bij deze hogere CO2-uitstoot verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met deze personenauto in gewijzigde staat in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6 Ingeval een niet geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of een niet geregistreerde bestelauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, is de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7 Ingeval het kenteken van een motorrijtuig waarvoor eerder teruggaaf van belasting is verleend op de voet van artikel 14a, eerste lid, opnieuw wordt te naam gesteld in het register, bedoeld in het tweede lid, is de belasting verschuldigd ter zake van de tenaamstelling.

  • 8 Ingeval een motorrijtuig waarvoor eerder teruggaaf van belasting is verleend op de voet van artikel 14a, eerste of tweede lid, feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, zonder dat het kenteken opnieuw is te naam gesteld of het motorrijtuig wordt geregistreerd in het register, bedoeld in het tweede lid, is de belasting verschuldigd ter zake van de hernieuwde aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

Afdeling 2. Definities

Artikel 2

In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder registreren of registratie het opnemen van de bij een motorrijtuig behorende gegevens in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.

Artikel 3

  • 1 Onder personenauto wordt in deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen, zulks met uitzondering van:

  • 2 Onder autobus wordt verstaan een motorrijtuig, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen.

  • 3 Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die niet is ingericht voor het vervoer van personen, die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die:

    • a. een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten minste 200 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; dan wel

    • b. ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de cabine:

      • 1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en

      • 2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitplaats is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de bestuurderscabine; en

      • 3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel

    • c. ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine:

      • 1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 98 cm; en

      • 2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de bestuurderszitplaats is aangebracht en een hoogte heeft van ten minste 30 cm; en

      • 3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit; dan wel

    • d. ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:

      • 1°. over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

      • 2°. voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:

        • I. ten minste 150 cm; en

        • II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en

        • III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

      • 3°. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en

      • 4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.

  • 4 Onder toegestane maximum massa wordt verstaan de massa van het motorrijtuig in bedrijfsvaardige staat met inbegrip van de bedrijfsstoffen, reservedelen en gereedschappen die behoren tot de normale uitrusting, vermeerderd met de voor het motorrijtuig toegestane maximum massa aan lading.

  • 5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de wijze waarop de hoogte en de lengte van de laadruimte en van de cabine worden vastgesteld alsmede op welke wijze het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte wordt vastgesteld;

    • b. de constructie-technische afwerking van de laadruimte;

    • c. de hoogte, de plaats, de constructiewijze en de bevestigingswijze van de vaste wand.

Artikel 4

  • 1 In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder motorrijwiel een motorrijtuig op twee wielen, alsmede een dergelijk motorrijtuig dat is verbonden met een zijspanwagen. Onder motorrijwiel wordt niet verstaan een bromfiets in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ingevolge welke met een motorrijwiel worden gelijkgesteld motorrijtuigen op meer dan twee wielen die uit hoofde van hun bouw overeenkomst vertonen met een motorrijwiel.

Hoofdstuk II. Belastingplichtigen

Artikel 5

  • 1 Met betrekking tot een geregistreerde personenauto, een geregistreerd motorrijwiel of een geregistreerde bestelauto wordt de belasting geheven van degene op wiens naam het kenteken wordt dan wel is gesteld.

  • 2 Met betrekking tot een niet geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of een niet geregistreerde bestelauto wordt de belasting geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.

Hoofdstuk III

Afdeling 1. Wijze van heffing

Artikel 6

  • 1 De belasting moet op aangifte worden voldaan.

  • 2 In afwijking van artikel 10, tweede lid, en artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen:

    • a. moet de belasting, indien deze verschuldigd is:

      • 1°. ter zake van de registratie van een personenauto of motorrijwiel, worden betaald voordat het kenteken op naam is gesteld;

      • 2°. ter zake van de registratie van een bestelauto, worden betaald binnen een maand na het tijdstip waarop het kenteken op naam is gesteld;

      • 3°. ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg, worden betaald vóór de aanvang van dat gebruik;

    • b. wordt de aangifte gelijktijdig met de betaling gedaan.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, onder 3°, behoeft, ingeval de eenheid van de Belastingdienst waar aangifte moet worden gedaan ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg, gesloten is op de dag waarop dan wel op de dag vóórdat het gebruik aanvangt, de belasting pas te worden betaald op de eerste dag waarop die eenheid na de aanvang van het gebruik is geopend.

  • 4 Indien in een geval als bedoeld in het derde lid, degene die de feitelijke beschikking heeft over een niet geregistreerde personenauto, een niet geregistreerd motorrijwiel of een niet geregistreerde bestelauto bij controle door ambtenaren van de rijksbelastingdienst of door opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering niet aannemelijk maakt dat de belasting is betaald, dient de belasting terstond te worden betaald.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder registratie mede verstaan de tenaamstelling van het kenteken in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, ingeval voor een eerder geregistreerd motorrijtuig de belasting verschuldigd wordt ter zake van het opnieuw te naam stellen van het kenteken.

Artikel 7

  • 1 Indien voor een personenauto of een motorrijwiel de aanvraag voor de opgave van een kenteken geschiedt door een ander dan degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld, is, in afwijking van artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die ander gehouden de belasting op aangifte te voldoen namens degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld.

  • 2 Degene die voor een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto een aanvraag doet voor de opgave van een kenteken, is gehouden daarbij voor dat motorrijtuig het bedrag aan belasting ingevolge de artikelen 9 tot en met 9c op te geven.

Artikel 8

In afwijking van artikel 6, tweede lid, onderdeel a, onder 1°, kan de inspecteur een ondernemer die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en die in het kader van zijn bedrijfsuitoefening regelmatig om opgave van een kenteken verzoekt voor personenauto’s of motorrijwielen waarvan het kenteken op naam van een ander wordt gesteld, op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestaan de belasting per tijdvak te voldoen.

Afdeling 2. Tarief

Artikel 9

  • 1 De belasting voor een personenauto wordt bepaald aan de hand van de volgende tabellen.

    Bij een CO2-uitstoot van meer dan

    maar niet meer dan

    bedraagt de belasting voor een personenauto die wordt aangedreven anders dan door een motor met compressieontsteking, het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

    I

    II

    III

    IV

    110

    0

    0

    110 gram/km

    180

    0

    € 34

    180 gram/km

    270

    € 2 380

    € 126

    270 gram/km

    € 13 720

    € 288

    Bij een CO2-uitstoot van meer dan

    maar niet meer dan

    bedraagt de belasting voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

    I

    II

    III

    IV

    95

    0

    0

    95 gram/km

    155

    0

    € 34

    155 gram/km

    232

    € 2 040

    € 126

    232 gram/km

    € 11 742

    € 288

    Voor de toepassing van de tabel wordt onder een personenauto die wordt aangedreven door een motor met compressie-ontsteking mede begrepen een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas als brandstofsoort is gemeten.

    Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt verhoogd met 27,4 percent van de netto catalogusprijs en:

    • a. verminderd met € 1 288;

    • b. ingeval van een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas als brandstof is gemeten, verminderd met € 1 788; of

    • c. in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking vermeerderd met € 1 076. In afwijking van de vorige volzinnen wordt onder personenauto niet verstaan een bijzondere personenauto als bedoeld in het twaalfde lid.

  • 2 De belasting bedraagt:

    • a. voor een bestelauto of een bijzondere personenauto als bedoeld in het twaalfde lid 37,7 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met € 1 283, dan wel, ingeval van een bestelauto of bijzondere personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking 37,7 percent van de netto catalogusprijs, vermeerderd met € 273;

    • b. voor een motorrijwiel:

      • 1°. met een netto catalogusprijs van niet meer dan € 2 133: 9,6 percent van de netto catalogusprijs;

      • 2°. met een netto catalogusprijs van meer dan € 2 133: 19,4 percent van de netto catalogusprijs, verminderd met € 210.

  • 3 Onder de netto catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting.

  • 4 Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto’s en motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.

  • 5 Voor een nieuwe personenauto, een nieuw motorrijwiel of een nieuwe bestelauto geldt de catalogusprijs bij aanvang van de dag waarop aan de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto een kenteken wordt toegekend.

  • 6 Voor een gebruikte personenauto, een gebruikt motorrijwiel of een gebruikte bestelauto geldt de catalogusprijs van het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is vervaardigd.

  • 7 Voor een ander motorrijtuig dan een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, dat in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto is, geldt de catalogusprijs als ware het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto van het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin het motorrijtuig is vervaardigd.

  • 8 Indien het tijdstip, bedoeld in het zesde en zevende lid, is gelegen voor 1 januari 1993, dan wordt uit de prijs, bedoeld in het vierde lid, de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s dan wel de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen afgezonderd.

  • 9 Wanneer een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto een bijzondere uitvoering heeft of is voorzien van extra toebehoren, wordt de waarde daarvan in de catalogusprijs begrepen, uitgezonderd de waarde van voorzieningen die niet zijn aangebracht door of namens de fabrikant of de importeur.

  • 10 Voor de toepassing van dit artikel is de CO2-uitstoot van een personenauto, de CO2-uitstoot gemeten overeenkomstig richtlijn nr. 80/1268/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het brandstofverbruik van motorvoertuigen (PbEG L 375). Indien de meting met LPG of aardgas als brandstof is uitgevoerd, wordt de CO2-uitstoot van de auto met LPG of aardgas als brandstofsoort gehanteerd.

  • 11 Indien voor de toepassing van dit artikel de CO2-uitstoot van een personenauto niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt deze gesteld op 350 gram per kilometer respectievelijk 302 gram per kilometer voor een personenauto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking.

  • 12 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bijzondere personenauto verstaan voertuig dat onder richtlijn 2002/24/EEG valt en voertuig voor speciale doelen als omschreven in artikel 4, eerste lid, onder a, tweede streepje, van richtlijn 70/156/EEG waarbij voor de kampeerauto geldt dat deze voldoet aan de eisen gesteld in artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 9a

  • 1 Voor een personenauto, niet zijnde een bijzondere personenauto, met een CO2-uitstoot van niet meer dan 120 gram/km wordt het bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, verlaagd met € 750.

Artikel 9b

  • 1 Voor een personenauto of een bestelauto die wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking wordt het bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, verminderd met € 300, indien de personenauto of bestelauto voldoet aan de in het tweede lid vermelde voorwaarde.

  • 2 De personenauto of de bestelauto heeft geen grotere emissie van deeltjes dan 5 mg per kilometer, vastgesteld overeenkomstig bijlage I bij richtlijn nr. 70/220/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door gassen afkomstig van motoren met elektrische ontsteking in motorvoertuigen (PBEG L 76).

  • 3 Een wijziging van richtlijn 70/220/EEG gaat voor de toepassing van het tweede lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 9c

  • 1 In afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, bedraagt de belasting tot 1 januari 2018 nihil voor een motorrijtuig met een CO2-uitstoot van 0 gram per kilometer.

  • 2 In afwijking van artikel 9, eerste lid, bedraagt de belasting nihil voor een personenauto met een CO2-uitstoot van niet meer dan 110 gram per kilometer of, in geval van een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een compressie-ontsteking dan wel een personenauto waarvan de CO2-uitstoot met aardgas als brandstofsoort is gemeten, een CO2-uitstoot van niet meer dan 95 gram per kilometer.

  • 3 Het bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt tot 1 juli 2010 verlaagd met € 5 000 respectievelijk € 2 500 voor een personenauto die volgens de vermelding in het kentekenregister behoort tot de energie-efficiëntieklasse A respectievelijk B en die is ingericht en bestemd om uitsluitend te worden aangedreven door een combinatie van een elektromotor en een verbrandingsmotor, mits het piekvermogen van de voor de aandrijving bestemde elektromotor ten minste 15% van het maximum vermogen van de verbrandingsmotor bedraagt.

Artikel 10

  • 2 De vermindering, bedoeld in het eerste lid, is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de inkoopwaarde in Nederland op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de inkoopwaarde in Nederland en de op deze waarde gebaseerde afschrijving kunnen worden vastgesteld.

  • 3 Indien na het tijdstip waarop een bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van 5 jaar of meer, bedraagt in afwijking van het tweede lid het percentage van de vermindering 100.

  • 4 Indien na het tijdstip waarop de personenauto of het motorrijwiel voor het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van 25 jaar of meer, bedraagt in afwijking van het tweede lid het percentage van de vermindering 100.

  • 5 Indien het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is vervaardigd.

  • 6 In afwijking van het tweede lid wordt de vermindering vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel, indien daarop een beroep wordt gedaan in het aangiftebiljet.

  • 7 Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de tabel, bedoeld in het zesde lid.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Daarbij kan de vermindering, bedoeld in het tweede lid, worden verhoogd voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a, b, en g.

Artikel 10a

  • 1 In afwijking van artikel 10, tweede lid, wordt de vermindering, bedoeld in artikel 10, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel, indien met betrekking tot de gebruikte personenauto, het gebruikte motorrijwiel of de gebruikte bestelauto voorafgaand aan de heffing artikel 14a is toegepast en het toenmalige buiten Nederland brengen in de zin van artikel 14a, eerste of tweede lid, is gedaan met het oogmerk dat het motorrijtuig opnieuw wordt te naam gesteld in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, dan wel feitelijke ter beschikking komt te staan van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, als bedoeld in artikel 1, achtste lid.

  • 2 Het oogmerk, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht aanwezig te zijn geweest indien de belasting ingevolge artikel 1, zevende of achtste lid, wordt verschuldigd binnen zes maanden na het tijdstip waarop de in artikel 14a, eerste lid, bedoelde tenaamstelling is beëindigd dan wel het tijdstip waarop het motorrijtuig niet langer feitelijk ter beschikking staat als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, en weer buiten Nederland is gebracht, tenzij degene van wie de belasting wordt geheven aannemelijk maakt dat dit oogmerk op dat tijdstip ontbrak.

Artikel 10b

  • 1 Indien het bedrag van de belasting op het tijdstip dat een gebruikte personenauto, een gebruikt motorrijwiel of een gebruikte bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen, ingevolge de wettelijke bepalingen met betrekking tot de maatstaf van heffing en het tarief zoals die op dat tijdstip golden, lager is dan het bedrag van de belasting ingevolge artikel 9, na toepassing van artikel 9a, artikel 9b en artikel 9c, wordt, in afwijking van artikel 10, eerste lid, dat lagere bedrag aan belasting toegepast indien daarop een beroep wordt gedaan in de aangifte.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 11

Degene die ingevolge deze wet gehouden is de belasting namens een ander te voldoen, is bevoegd hetgeen van hem ingevolge de inwerkingtreding van een wijziging van deze wet of daarop gebaseerde regelgeving meer wordt gevorderd dan vóór die inwerkingtreding had kunnen geschieden, te vorderen van die ander. Hiermee strijdige bedingen zijn nietig.

Artikel 12

Degene, namens wie de belasting ingevolge deze wet door een ander wordt voldaan, is bevoegd hetgeen van die ander ingevolge de inwerkingtreding van een wijziging van deze wet of daarop gebaseerde regelgeving minder wordt gevorderd dan vóór die inwerkingtreding had kunnen geschieden, terug te vorderen van die ander. Hiermee strijdige bedingen zijn nietig.

Afdeling 3. Naheffing

Artikel 12a

  • 1 Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van een feit als bedoeld in artikel 1, derde tot en met vijfde lid, niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken is gesteld op het moment van constatering. De aanvang van het gebruik van de weg wordt gesteld op het tijdstip van de hiervoor bedoelde tenaamstelling.

  • 2 Indien degene op wiens naam het kenteken is gesteld, aantoont op welk tijdstip na de tenaamstelling het motorrijtuig in een zodanige staat is gebracht dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto is, onderscheidenlijk niet meer voldoet aan de in artikel 9c genoemde voorwaarden, wordt de aanvang van het gebruik van de weg gesteld op dat latere tijdstip.

  • 3 Indien degene op wiens naam het kenteken is gesteld, aantoont op welk tijdstip na de tenaamstelling de motor van een personenauto in een zodanige staat is gebracht dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, wordt de aanvang van het gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid, gesteld op dat latere tijdstip.

  • 4 Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige staat verkeerde dat het een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto was, onderscheidenlijk niet meer voldeed aan de in artikel 9c genoemde voorwaarden, en hij niet wist of behoorde te weten dat de belasting niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg wordt gesteld op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de motor van een personenauto op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige staat verkeerde dat de CO2-uitstoot meer bedraagt dan de CO2-uitstoot waarover belasting is betaald, en hij niet wist of behoorde te weten dat de meer verschuldigde belasting niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken daaraan voorafgaand was gesteld, waarbij de aanvang van het gebruik van de weg bedoeld in artikel 1, vijfde lid, wordt gesteld op het tijdstip van de desbetreffende tenaamstelling. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12b

Ingeval van constatering van het gebruik van de weg met een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto waarvoor de belasting die is verschuldigd ter zake van het in artikel 1, vijfde, zesde of achtste lid genoemde feit niet is betaald, kan de belasting worden nageheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Het tijdstip van aanvang van het gebruik van de weg wordt daarbij gesteld op het tijdstip van constatering.

Hoofdstuk IV. Bijzondere regelingen

Afdeling 1. Vrijstellingen

Artikel 13

  • 2 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's die op grond van artikel II van de Wet van 2 december 1982, houdende voorlopige voorzieningen in verband met de voorgenomen intrekking van het Koninklijk besluit van 10 april 1939 (Stb. 181) (Stb. 1982, 733) niet behoeven te worden geregistreerd in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register.

Artikel 13a

  • 2 Voor een bestelauto die door een ondernemer als bedoeld in het eerste lid voor een langere dan een bij ministeriële regeling vast te stellen periode ter beschikking wordt gesteld aan een andere persoon, wordt de vrijstelling slechts verleend indien deze andere persoon, behoudens de tenaamstelling, voldoet aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling.

  • 3 Indien tijdens de eerste vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, niet of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling, wordt vanaf dat moment het bedrag waarvan vrijstelling is verleend, nadat dit is verminderd overeenkomstig artikel 10, als belasting verschuldigd. De verschuldigd geworden belasting wordt door de ondernemer, bedoeld in het eerste lid, op aangifte voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop niet of niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor de vrijstelling wordt voldaan.

  • 4 Indien bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen van de vrijstelling blijft, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, het derde lid buiten toepassing. Alsdan treedt degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld, vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld.

  • 5 Ingeval een bestelauto waarvoor vrijstelling is verleend op de voet van dit artikel in een zodanige staat wordt gebracht dat het een personenauto is, zijn de artikelen 1, derde lid, en 12a van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Indien één of meer personen worden vervoerd in de laadruimte van een bestelauto, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan degene die de bestelauto feitelijk ter beschikking heeft, een bestuurlijke boete van € 492 kan opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete vervalt door het verloop van een jaar na het constateren van het verzuim, bedoeld in de vorige volzin.

  • 8 Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van bestelauto’s waarvoor teruggaaf van belasting is verleend ingevolge artikel 15b, zoals dat artikel luidde van 1 juli 2005 tot de datum van inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 13b

  • 1 In afwijking van artikel 13a, derde lid, is het bedrag waarvan vrijstelling is verleend niet als belasting verschuldigd indien:

    • a. de tenaamstelling van het kenteken in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, wordt beëindigd omdat de bestelauto buiten Nederland wordt gebracht;

    • b. de tenaamstelling van het kenteken in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, wordt beëindigd omdat de bestelauto wordt gesloopt; of

    • c. de bestelauto is gestolen en een melding van diefstal van de bestelauto is geplaatst in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid.

  • 2 Het bedrag waarvan vrijstelling is verleend wordt, met overeenkomstige toepassing van artikel 10, alsnog als belasting verschuldigd:

    • a. op het moment van de tenaamstelling van het kenteken, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b, het kenteken dat voor de bestelauto is opgegeven opnieuw wordt tenaamgesteld;

    • b. op het moment van de hernieuwde aanvang van het gebruik met de bestelauto van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b, de bestelauto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, zonder dat het kenteken opnieuw te naam is gesteld;

    • c. op het moment van de verwijdering van de melding van diefstal uit het register, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel c, de bestelauto wordt teruggevonden, met dien verstande dat geen belasting verschuldigd is als het kenteken op dat moment nog op naam staat van degene aan wie de vrijstelling is verleend en deze de teruggevonden bestelauto aansluitend opnieuw in gebruik neemt binnen de voorwaarden van de vrijstelling. In het laatste geval blijven de feiten die zich hebben voorgedaan in de periode dat de bestelauto was gestolen buiten beschouwing voor de vraag, of aan de voorwaarden en beperkingen van de vrijstelling wordt voldaan.

  • 3 Bij de toepassing van het tweede lid zijn de artikelen 5, 6, en 12b van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, de belasting wordt voldaan binnen een maand na de verwijdering van de melding van diefstal uit het register.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 14

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting worden verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's die voor specifieke doeleinden, dan wel onder specifieke omstandigheden naar Nederland zijn gebracht.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Afdeling 2. Teruggaaf

Artikel 14a

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s indien de tenaamstelling van het kenteken in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register wordt beëindigd omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht, en het motorrijtuig wordt geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken was gesteld direct voorafgaand aan de beëindiging van de tenaamstelling in het register.

  • 2 Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte geregistreerde personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s waarvoor de belasting is geheven ter zake van de aanvang van het gebruik in Nederland met dat motorrijtuig van de weg door een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, indien het motorrijtuig niet langer feitelijk ter beschikking staat van de in Nederland wonende natuurlijke persoon of het in Nederland gevestigde lichaam en het motorrijtuig weer buiten Nederland is gebracht. De teruggaaf wordt verleend aan degene van wie de belasting ingevolge artikel 5, tweede lid, is geheven.

  • 3 De teruggaaf, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt uitsluitend verleend indien de belasting is betaald ter zake van de registratie van het motorrijtuig of de tenaamstelling van het kenteken, dan wel de aanvang van het gebruik in Nederland met het motorrijtuig van de weg, op of na 16 oktober 2006.

  • 4 De teruggaaf bedraagt het belastingbedrag, nadat dit is verminderd overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel. Ingeval voor het motorrijtuig al eerder teruggaaf van de belasting is verleend, wordt de teruggaaf slechts verleend voorzover de eerder teruggegeven belasting op een later tijdstip alsnog als verschuldigde belasting is voldaan.

  • 5 Bedragen van minder dan € 50 worden niet teruggegeven.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 15

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's die:

    • a. zijn ingericht om te worden gebruikt door de politie en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • b. zijn ingericht om te worden gebruikt door de brandweer en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • c. kennelijk zijn ingericht om te worden gebruikt door een invalide en zijn uitgerust met een elektromotor dan wel met een verbrandingsmotor met een cylinderinhoud van ten hoogste 250 cm³;

    • d. zijn ingericht voor het vervoer van zieken en gewonden en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • e. zijn ingericht voor het vervoer van stoffelijke overschotten en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • f. zijn ingericht voor het vervoer van gevangenen en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • g. zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van rolstoelgebruikers in groepsverband;

    • h. zijn ingericht voor het vervoer van zieke of gewonde dieren en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn;

    • i. zijn ingericht voor geldtransport en als zodanig uiterlijk kenbaar zijn.

  • 2 De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.

  • 3 De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 4 In geval voor een personenauto, een motorrijwiel of, gedurende de eerste vijf jaren na inschrijving in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register, een bestelauto, niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf, wordt vanaf dat moment het teruggegeven bedrag, met overeenkomstige toepassing van artikel 10, als belasting verschuldigd. De verschuldigd geworden belasting wordt door degene aan wie de teruggaaf is verleend, op aangifte voldaan binnen een maand na het moment dat niet langer aan de voorwaarden en beperkingen wordt voldaan.

  • 5 Bij wijziging van de tenaamstelling van een personenauto, motorrijwiel of bestelauto blijven, op daartoe gedaan gezamenlijk verzoek van degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld en degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld, het eerste en vierde lid buiten toepassing indien overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de teruggaaf is verleend. Bij inwilliging van het verzoek treedt degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 15a

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor bestelauto's die zijn ingericht om te worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en voor het gelijktijdige vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel ten behoeve van die persoon.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de teruggaaf voorts verleend, indien de laadruimte van de bestelauto in afwijking van artikel 3, derde lid, ten gevolge van aanpassing van de bestelauto in verband met de handicap van de in het eerste lid bedoelde persoon, niet langer van de bestuurdersplaats onderscheidenlijk de cabine is afgescheiden of niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.

  • 3 Indien de gehandicapte een ander is dan degene op wiens naam het kenteken is gesteld, is het eerste lid slechts van toepassing indien de aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan door die ander en de gehandicapte gezamenlijk.

  • 4 De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.

  • 5 De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 6 De aanspraak op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan.

  • 7 Indien het in het zesde lid bedoelde tijdstip is gelegen na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register, bedraagt de teruggaaf het belastingbedrag nadat dit is verminderd overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel, met dien verstande dat ingeval voor de bestelauto al eerder teruggaaf is verleend, de teruggaaf niet meer bedraagt dan dit belastingbedrag verminderd met de eerdere teruggaven, voor zover de eerder teruggegeven bedragen niet later alsnog als verschuldigde belasting zijn voldaan.

  • 8 Ingeval voor een bestelauto waarvoor teruggaaf is verleend, gedurende de eerste vijf jaren na registratie in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register, niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de teruggaaf, is vanaf dat moment het teruggegeven bedrag als belasting verschuldigd. Belasting is eveneens verschuldigd ingeval een bestelauto waarvoor teruggaaf is verleend in een zodanige staat wordt gebracht, anders dan door een aanpassing als bedoeld in het tweede lid, dat het een personenauto is. De verschuldigd geworden belasting wordt door degene aan wie de teruggaaf is verleend, op aangifte voldaan binnen een maand nadat niet meer aan de in de eerste volzin bedoelde voorwaarden en beperkingen wordt voldaan, onderscheidenlijk vóór aanvang van het gebruik van de weg met de in de tweede volzin bedoelde personenauto. De artikelen 10 en 12a zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 9 Bij wijziging van de tenaamstelling van een bestelauto blijven, op daartoe gedaan gezamenlijk verzoek van degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld en degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld, het eerste en achtste lid buiten toepassing indien overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de teruggaaf is verleend. Bij inwilliging van het verzoek treedt degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 10 In geval niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen voor de teruggaaf doordat de gehandicapte is overleden, wordt in afwijking van het achtste lid, het teruggegeven bedrag niet als belasting verschuldigd zolang de tenaamstelling van het kenteken niet wordt gewijzigd en de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het persoonlijk gebruik van degene op wiens naam het kenteken is gesteld, gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen. Indien de teruggaaf is verleend aan de gehandicapte en het kenteken na diens overlijden op naam wordt gesteld van een inwonend gezinslid van het gezin waartoe de gehandicapte behoorde, is de vorige volzin op daartoe gedaan verzoek van degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld van overeenkomstige toepassing. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Bij inwilliging van het verzoek treedt vanaf de datum van de beschikking degene op wiens naam het kenteken is gesteld voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene aan wie de teruggaaf is verleend. Ingeval gedurende de eerste vijf jaren na registratie in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register, niet langer wordt voldaan aan de in dit lid gestelde voorwaarden en beperkingen, wordt het teruggegeven bedrag alsnog als belasting verschuldigd. Het achtste en negende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 11 Indien een of meer personen worden vervoerd in de laadruimte van een bestelauto, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft een bestuurlijke boete van ten hoogste € 492 kan opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete vervalt door verloop van een jaar na het constateren van het in de vorige volzin bedoelde verzuim.

  • 13 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 15b

  • 1 Wanneer degene die gehouden is voor een bestelauto de belasting op aangifte te voldoen voor die bestelauto in aanmerking komt voor een teruggaaf van belasting op grond van artikel 15 of 15a, wordt de teruggaaf niet verleend dan nadat de belasting op aangifte is voldaan, met dien verstande dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan, kan worden verrekend met het bedrag van de teruggaaf indien daar in de aangifte om wordt verzocht.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 16

  • 1 Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto’s die zijn bestemd om geheel of nagenoeg geheel te worden gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000.

  • 2 De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.

  • 3 De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 4 De aanspraak op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan.

  • 5 Indien het in het vierde lid bedoelde tijdstip is gelegen na het tijdstip waarop de personenauto is ingeschreven in het in artikel 1, tweede lid, bedoelde register, bedraagt de teruggaaf het belastingbedrag nadat dit is verminderd overeenkomstig een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel, met dien verstande dat ingeval voor een personenauto al eerder teruggaaf is verleend, de teruggaaf niet meer bedraagt dan dit belastingbedrag verminderd met de eerdere teruggaven, voor zover de eerder teruggegeven bedragen niet later alsnog als verschuldigde belasting zijn voldaan.

  • 6 Indien in het eerste, tweede of derde jaar na het in het vierde lid bedoelde tijdstip niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf, bedoeld in het eerste lid wordt voldaan, wordt vanaf het moment dat hieraan niet langer wordt voldaan het teruggegeven bedrag voor de nog niet verstreken maanden van het desbetreffende jaar en de nog niet verstreken hele jaren van deze drie jaarsperiode naar tijdsevenredigheid als belasting verschuldigd. Indien voor de reeds verstreken periode van het desbetreffende jaar de personenauto niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het in het eerste lid bedoelde vervoer wordt voor de tijdsevenredige berekening van de verschuldigde belasting ook dit jaar geheel in aanmerking genomen. De verschuldigd geworden belasting wordt op aangifte voldaan binnen een maand na het tijdstip waarop niet langer aan de voorwaarden en beperkingen voor teruggaaf, bedoeld in het eerste lid wordt voldaan.

  • 7 Indien over het eerste, tweede of derde jaar na het in het vierde lid bedoelde tijdstip bezien uitsluitend niet is voldaan aan de voorwaarde dat de personenauto geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het in het eerste lid bedoelde vervoer, wordt telkens een derde deel van het teruggegeven bedrag als belasting verschuldigd. De verschuldigd geworden belasting wordt op aangifte voldaan binnen een maand na afloop van het desbetreffende jaar.

  • 8 Bij wijziging van de tenaamstelling van de personenauto blijven, op daartoe gedaan gezamenlijk verzoek van degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld en degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld, het eerste en zesde lid buiten toepassing indien overigens voldaan blijft worden aan de voorwaarden en beperkingen waaronder de teruggaaf is verleend. Bij inwilliging van het verzoek treedt degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld vanaf het moment van de wijziging van de tenaamstelling voor de toepassing van dit artikel in de plaats van degene op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 16aa

  • 2 Het teruggegeven bedrag wordt, met overeenkomstige toepassing van artikel 10, alsnog als belasting verschuldigd:

    • a. op het moment van de tenaamstelling van het kenteken, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b, het kenteken dat voor het motorrijtuig is opgegeven opnieuw wordt tenaamgesteld;

    • b. op het moment van de hernieuwde aanvang van het gebruik met het motorrijtuig van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel a of b, het motorrijtuig feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, zonder dat het kenteken opnieuw te naam is gesteld;

    • c. op het moment van de verwijdering van de melding van diefstal uit het register, indien na toepassing van het eerste lid, onderdeel c, het motorrijtuig wordt teruggevonden, met dien verstande dat geen belasting verschuldigd is als het kenteken op dat moment nog op naam staat van degene aan wie de teruggaaf is verleend en deze het teruggevonden motorrijtuig aansluitend opnieuw in gebruik neemt binnen de voorwaarden van de teruggaaf. In het laatste geval blijven de feiten die zich hebben voorgedaan in de periode dat het motorrijtuig was gestolen buiten beschouwing voor de vraag, of aan de voorwaarden en beperkingen van de teruggaaf wordt voldaan.

  • 3 Bij de toepassing van het tweede lid zijn de artikelen 5, 6, en 12b van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat bij de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, de belasting wordt voldaan binnen een maand na de verwijdering van de melding van diefstal uit het register.

  • 4 Voor personenauto’s waarvoor de belasting is teruggegeven ingevolge artikel 16, is het eerste lid, onderdeel a, slechts van toepassing, indien gedurende ten minste twaalf maanden is voldaan aan de voorwaarden en beperkingen, bedoeld in artikel 16, eerste lid. Voorts wordt het ingevolge het tweede lid verschuldigde bedrag met een derde deel verminderd voor ieder jaar, waarin voor de personenauto wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen, bedoeld in artikel 16, eerste lid.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Afdeling 3. Tariefwijzigingen

Artikel 16a

  • 1 In geval van een verhoging van de in artikel 9 opgenomen tarieven wordt voor een personenauto, motorrijwiel of bestelauto waarvoor voorafgaande aan het tijdstip waarop de verhoging in werking treedt, een kentekenbewijs is afgegeven dat nog niet is tenaamgesteld, de belasting berekend op de voet van artikel 9, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding, mits de tenaamstelling van het kenteken plaatsvindt binnen twee maanden na de inwerkingtreding. Indien de tenaamstelling plaatsvindt nadat deze twee maanden zijn verstreken, wordt de belasting berekend op de voet van artikel 9, zoals dat luidt nadat de verhoging in werking is getreden.

  • 2 In geval van een verlaging van de in artikel 9 opgenomen tarieven wordt voor een personenauto, motorrijwiel of bestelauto waarvoor voorafgaande aan het tijdstip waarop de verlaging in werking treedt, een kentekenbewijs is afgegeven dat nog niet is tenaamgesteld, de belasting berekend op de voet van artikel 9, zoals dat luidt nadat de verlaging in werking is getreden.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen in overleg met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Hoofdstuk V. Aanvullende regelingen

Afdeling 1. Zekerheid

Artikel 17

  • 1 Degene, aan wie op de voet van artikel 8 is toegestaan de belasting per tijdvak te voldoen, stelt zekerheid voor de belasting die hij verschuldigd is of kan worden.

  • 2 Het bedrag van de zekerheid wordt door de inspecteur vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de bepaling van de hoogte van het bedrag van de zekerheid.

  • 4 De zekerheid wordt gesteld bij de ontvanger.

  • 5 De ontvanger beslist of de vorm van zekerheid die wordt aangeboden, wordt aanvaard.

  • 6 De aan het stellen van zekerheid verbonden kosten komen ten laste van degene aan wie de vergunning is verleend.

  • 7 Ingeval de zekerheid wordt gesteld in geld wordt daarover een rente vergoed die gelijk is aan de herfinancieringsrente, te weten de minimale biedrente die de Europese Centrale Bank hanteert voor basisherfinancieringstransacties.

  • 8 Voor de toepassing van het zevende lid wordt het over een kalendermaand te vergoeden rentebedrag berekend naar de rente die geldt bij de aanvang van die maand.

Afdeling 2. Controle

Artikel 18

Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan.

Artikel 19

De in artikel 18 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig te onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig en bij diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren.

Aanvullende maatregelen

Artikel 20

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Hoofdstuk Va. Overgangsbepalingen

Artikel 31

  • 1 Indien met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen die na 31 december 1992 worden geregistreerd vóór 1 januari 1993 bijzondere verbruiksbelasting van personenauto’s of bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen op de voet van artikel 50 onderscheidenlijk van artikel 50a van de Wet op de omzetbelasting 1968 verschuldigd is geworden, wordt die belasting verrekend met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen.

  • 2 Met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen die vóór 1 januari 1993 zijn geregistreerd en die niet vóór die datum zijn ingevoerd of geleverd door de fabrikant in de zin van de artikelen 50, eerste lid, en 50a, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 zoals deze luidden op 31 december 1992, wordt de belasting verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik na 31 december 1992 met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3 [Red: Vervallen.]

Artikel 32

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vergunningen zijn geldig tot aan het moment dat de inspecteur deze bij beschikking definitief vaststelt, wijzigt of intrekt, doch uiterlijk tot en met 31 december 1993.

Artikel 34

Bij ministeriële regeling kunnen nadere, zo nodig van de bepalingen van deze wet afwijkende regels worden gesteld die tot 1 juli 1993 de overgang van de krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968 geheven bijzondere verbruiksbelastingen van personenauto’s en motorrijwielen naar de krachtens deze wet geheven belasting vergemakkelijken.

Artikel 35

Waar in deze wet de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is aangehaald met vermelding van het Staatsblad waarin die wet is geplaatst, wordt bij plaatsing van deze wet in het Staatsblad na 'Stb.' ingevoegd het nummer van het Staatsblad waarin de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Het Oude Loo, 24 december 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

Uitgegeven de dertigste december 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin