Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2012.
Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Besluit van 24 december 1992, tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 13 november 1992, nr. WV 92/543, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 14, 15, 16 en 20 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Stb. 709), de artikelen 13, eerste lid, 15a en 15b van de Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554), artikel 66b, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 1990, 103) en artikel 8, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329);

De Raad van State gehoord (advies van 18 december 1992, nr. W06.92.0554);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 23 december 1992, nr. WV92/685, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Artikel 1a

Bij wijziging van de tenaamstelling van de bestelauto blijft artikel 13a, derde lid, van de wet buiten toepassing indien:

  • a. het kenteken van een bestelauto waarvoor ingevolge artikel 13a van de wet vrijstelling van belasting is verleend, binnen vijf jaren na het tijdstip waarop de bestelauto is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet, op naam wordt gesteld van een ondernemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 13a, eerste en tweede lid, van de wet, en

  • b. in de administratie van de ondernemer op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld een verklaring is opgenomen waarin deze ondernemer en de in onderdeel a bedoelde ondernemer ten aanzien van de bestelauto verklaren, dat de in onderdeel a bedoelde ondernemer voor de toepassing van artikel 13a in de plaats treedt van de ondernemer op wiens naam het kenteken daarvoor was gesteld.

Artikel 2

  • 1 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en door een in dat land gevestigde werkgever ter beschikking zijn gesteld aan een als werknemer bij hem in dienst zijnde in Nederland wonende persoon, indien:

    • a. met het motorrijtuig in Nederland uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de weg door de werknemer of zijn inwonende gezinsleden;

    • b. de werkgever blijkens een schriftelijke verklaring te kennen heeft gegeven dat het motorrijtuig aan belanghebbende ter beschikking is gesteld en hoofdzakelijk is bestemd voor de uitvoering van de werkzaamheden buiten Nederland; en

    • c. de werknemer als gevolg van de arbeidsverhouding tussen hem en zijn werkgever in beginsel geen invloed kan uitoefenen op de beslissing in welk land de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto wordt geregistreerd.

  • 2 De vrijstelling wordt door de inspecteur op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking verleend.

  • 3 Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend voor de aanvang van het gebruik van de weg in Nederland met de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto.

  • 4 Indien de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen, trekt de inspecteur de vrijstelling in bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 5 Degene aan wie de vrijstelling is verleend stelt de inspecteur ervan in kennis indien de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen.

  • 6 Indien degene aan wie de vrijstelling is verleend niet voldoet aan de verplichting bedoeld in het vijfde lid, wordt de vrijstelling geacht te zijn vervallen op het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet langer voordoen.

Artikel 3

  • 1 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en die worden gebruikt door Nederlands ingezetenen die elders dan in Nederland:

    • - hoofd zijn van een éénmansbedrijf, of

    • - lid zijn van een maatschap, of

    • - bestuurder, vennoot of aandeelhouder zijn van een onderneming, opgericht in de vorm van een vennootschap,

    een en ander mits de eigenaar of houder niet een werknemer is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c.

  • 2 De vrijstelling wordt slechts verleend indien:

    • a. met het motorrijtuig in Nederland uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de weg door de in het eerste lid bedoelde Nederlands ingezetene of zijn inwonende gezinsleden; en

    • b. het motorrijtuig blijkens een kilometerregistratie voor ten minste 50% zakelijk buiten Nederland wordt gebruikt; het zakelijk gebruik buiten Nederland wordt per kalenderjaar bepaald, waarbij de afstand die wordt overbrugd van de woonplaats naar de in het buitenland gelegen werkplaats en omgekeerd buiten beschouwing blijft.

Artikel 3a

  • 1 Vrijstelling van belasting wordt verleend voor personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s die zijn geregistreerd in het buitenland en die vanuit dat land voor een periode van ten hoogste twee weken in Nederland ter beschikking staan van een in Nederland wonende natuurlijke persoon en zijn inwonende gezinsleden, of van een in Nederland gevestigd lichaam.

  • 2 De vrijstelling wordt slechts verleend indien:

    • a. de in het eerste lid bedoelde persoon en zijn inwonende gezinsleden, onderscheidenlijk het in het eerste lid bedoelde lichaam, in Nederland met het motorrijtuig geen gebruik hebben, onderscheidenlijk heeft, gemaakt van de weg in de twaalf maanden voorafgaand aan de periode van terbeschikkingstelling in Nederland;

    • b. een beroep op de vrijstelling wordt gedaan vóór aanvang van het gebruik van de weg met het motorrijtuig in Nederland, door middel van een elektronische melding;

    • c. de in het eerste lid bedoelde persoon en zijn inwonende gezinsleden, onderscheidenlijk het in het eerste lid bedoelde lichaam, in de twaalf maanden volgend op de aanvang van de periode van ten hoogste twee weken, bedoeld in het eerste lid, in Nederland met het motorrijtuig uitsluitend gebruik maken, onderscheidenlijk maakt, van de weg gedurende deze periode van ten hoogste twee weken.

  • 3 De vrijstelling kan mede worden verleend indien door aantoonbare overmacht niet is voldaan aan de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, mits zo snel mogelijk na aanvang van het gebruik van de weg alsnog de elektronische melding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt gedaan, onder opgave van de dag waarop het gebruik van de weg is aangevangen en de redenen waarom niet eerder een beroep op de vrijstelling kon worden gedaan.

  • 4 De vrijstelling wordt verleend aan de in het eerste lid bedoelde natuurlijke persoon onderscheidenlijk het in het eerste lid bedoelde lichaam.

  • 5 Indien voor een motorrijtuig waarvoor een beroep op de vrijstelling is gedaan niet of niet langer wordt voldaan aan een in het eerste of tweede lid genoemde voorwaarde, stelt degene aan wie de vrijstelling is verleend de inspecteur daarvan onverwijld in kennis.

  • 6 Indien de in Nederland wonende natuurlijke persoon of een inwonend gezinslid van deze persoon, onderscheidenlijk het in Nederland gevestigde lichaam, met het motorrijtuig in Nederland gebruik blijft maken van de weg na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde periode van twee weken, vervalt de vrijstelling en wordt de verschuldigde belasting op aangifte voldaan uiterlijk op de laatste dag van deze periode van twee weken.

  • 7 Indien in andere situaties dan als bedoeld in het zesde lid, de in Nederland wonende natuurlijke persoon of een inwonend gezinslid van deze persoon, onderscheidenlijk het in Nederland gevestigde lichaam, opnieuw gebruik maakt met het motorrijtuig van de weg in Nederland in de vijftig weken volgend op de in het eerste lid bedoelde periode van twee weken, vervalt de vrijstelling en wordt de verschuldigde belasting door degene aan wie de vrijstelling is verleend op aangifte voldaan vóór de hernieuwde aanvang van het gebruik van de weg.

  • 8 Indien het beroep op de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, elektronisch wordt ingetrokken vóór de dag waarop volgens het elektronische beroep op de vrijstelling het gebruik in Nederland van de weg aanvangt, geldt het beroep als niet gedaan.

Artikel 4

  • 1 Vrijstelling van belasting wordt in andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2, 3 en 3a verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s indien ter zake van het in het vrije verkeer brengen daarvan aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat, of zou bestaan indien de vervoermiddelen uit een ander land dan een lid-staat van de Europese Unie in het vrije verkeer zouden zijn gebracht, onder de daarbij gestelde voorwaarden en beperkingen.

  • 2 Indien aanspraak op vrijstelling van rechten bij invoer bestaat of zou bestaan ter zake van de wederinvoer van een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto, wordt de vrijstelling slechts verleend indien wordt aangetoond dat de belasting vóór de overbrenging naar het buitenland daadwerkelijk is betaald en niet ter zake van de overbrenging naar het buitenland is teruggegeven.

  • 3 Indien voor de in het eerste lid bedoelde personenauto’s, motorrijwielen en bestelauto’s vrijstelling van rechten bij invoer wordt gevraagd overeenkomstig de daarvoor geldende bepalingen, dient de desbetreffende aanvraag tevens het verzoek om vrijstelling van belasting te bevatten. In andere gevallen is artikel 2, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 4 In de gevallen waarin vrijstelling van belasting is verleend op de voet van het eerste lid, wordt, indien ingevolge de bepalingen op grond waarvan de vrijstelling van rechten bij invoer is verleend of zou worden verleend de rechten bij invoer verschuldigd is of zou worden, tevens de belasting verschuldigd.

Artikel 4a

  • 1 De in artikel 14a, eerste lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

    • a. het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht en op het moment van de beëindiging van de tenaamstelling van het kenteken in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, blijkens dit register niet wordt aangemerkt als motorrijtuig bestemd voor sloop of motorrijtuig dat wacht op keuring;

    • b. het motorrijtuig op het moment, bedoeld in onderdeel a, niet voldoet aan de definitie van schadevoertuig in de zin van de Regeling voertuigen en degene op wiens naam het kenteken was gesteld direct voorafgaand aan de beëindiging van de tenaamstelling in het register dit bij het verzoek, bedoeld in onderdeel c, verklaart;

    • c. het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na beëindiging van de tenaamstelling van het kenteken in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet; en

    • d. bij het verzoek bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 2 De teruggaaf wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking verleend.

Artikel 4b

  • 1 De in artikel 14a, tweede lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien gedurende de periode van het gebruik van de weg met het motorrijtuig in Nederland de opneming in het register, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet niet was voorgeschreven, en:

    • a. het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht en blijkens de registratie in het buitenlandse kentekenregister niet wordt aangemerkt als motorrijtuig bestemd voor sloop of motorrijtuig dat wacht op keuring;

    • b. het motorrijtuig op het moment, bedoeld in onderdeel a, niet voldoet aan de definitie van schadevoertuig in de zin van de Regeling voertuigen en degene van wie de belasting ingevolge artikel 5, tweede lid, van de wet is geheven dit bij het verzoek, bedoeld in onderdeel c, verklaart;

    • c. het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na het tijdstip waarop het motorrijtuig niet langer in Nederland feitelijk ter beschikking staat van de in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam; en

    • d. bij het verzoek bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsmede bescheiden waaruit blijkt vanaf welk tijdstip het motorrijtuig niet langer in Nederland feitelijk ter beschikking staat van de in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam.

Artikel 4c

  • 1 De in artikel 14b van de wet bedoelde verrekening kan slechts worden toegepast indien het verzoek daartoe gelijktijdig met de aangifte wordt gedaan, en:

    • a. bij het verzoek de voor het motorrijtuig afgesloten huurovereenkomst en eventuele aanvullende overeenkomsten met de ondernemer, bedoeld in artikel 14b, eerste lid, van de wet, worden overgelegd, alsmede, ingeval deze overeenkomsten niet zijn opgemaakt in de Nederlandse of de Engelse taal, een vertaling in één van deze talen;

    • b. aan de hand van de overgelegde gegevens de voor het motorrijtuig in totaal overeengekomen huurperiode eenvoudig kan worden vastgesteld.

  • 2 In het verzoek vermeldt de huurder van het motorrijtuig de in totaal met de verhuurder overeengekomen huurperiode, en verklaart de huurder dat overigens geen andere afspraken zijn gemaakt met de verhuurder van het motorrijtuig over de periode waarin het motorrijtuig tot zijn beschikking zal staan.

Artikel 5

De in artikel 15 van de wet bedoelde teruggaven worden slechts verleend indien de belastingplichtige binnen dertien weken na de registratie van de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto daartoe verzoekt.

Artikel 6

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de wet bedoelde teruggaaf wordt verleend, indien:

    • a. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is geregistreerd op naam van een politie-instantie dan wel, indien de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto op lease-basis aan de politie ter beschikking staat, afschriften van het kentekenbewijs en het lease-contract worden overgelegd;

    • b. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is voorzien van:

      • - een tweetonige hoorn;

      • - een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

      • - ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van het politielogo, bedoeld in de Regeling politielogo; en

    • c. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt door politie-ambtenaren voor de uitoefening van hun politietaak.

  • 2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

Artikel 7

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend, indien:

    • a. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is geregistreerd op naam van een brandweer-instantie dan wel, indien de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto op lease-basis aan de brandweer ter beschikking staat, afschriften van het kentekenbewijs en het lease-contract worden overgelegd;

    • b. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is voorzien van:

      • - een tweetonige hoorn;

      • - een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht; en

      • - ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare afbeeldingen van een brandweerembleem dan wel in voorkomend geval een gemeentewapen, welke afbeeldingen alle een oppervlakte hebben van ten minste 314 cm2; en

    • c. de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt door brandweerlieden voor de uitoefening van hun brandweertaak.

  • 2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen drie jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

Artikel 8

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend, indien:

    • a. de personenauto is ingericht voor het vervoeren van zieken en gewonden, is uiterlijk herkenbaar als ambulance en is voorzien van:

      • een meertonige hoorn;

      • een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht;

    • b. voor de personenauto een vergunning is verleend op de voet van artikel 2 van de Wet ambulancevervoer, dan wel de personenauto behoort tot de in artikel 17a van die wet bedoelde categorieën van ambulancevervoer; en

    • c. de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van zieken en gewonden en het verlenen van spoedeisende medische hulp.

  • 2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen vijf jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

Artikel 9

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

    • a. direct achter de bestuurderszitplaats een vaste wand is aangebracht over de gehele breedte van de personenauto of de bestelauto;

    • b. de achterruimte niet is voorzien van zitplaatsen en veiligheidsgordels;

    • c. de achterruimte geheel is voorzien van een verhoogde laadvloer; en

    • d. de personenauto of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van stoffelijke overschotten.

  • 2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

Artikel 10

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

    • a. direct achter de bestuurdersplaats een vaste wand, een traliewerk of een soortgelijke afscheiding is aangebracht over de gehele breedte van de personenauto;

    • b. de achterruimte uitsluitend van buitenaf te openen is;

    • c. de ramen en luiken in de achterruimte niet kunnen worden geopend, dan wel zijn voorzien van tralies of een metalen rooster;

    • d. de personenauto is voorzien van een mobilofooninstallatie; en

    • e. de personenauto uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer door daartoe aangewezen opsporingsambtenaren van personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd.

  • 2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

Artikel 11

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

    • a. de personenauto beschikt over voorzieningen waardoor deze gemakkelijk toegankelijk is voor rolstoelen;

    • b. in de personenauto bevestigingspunten zijn aangebracht voor de rolstoelen, waarmee zij kunnen worden vastgezet, opdat de veiligheid van de rolstoelgebruiker is gewaarborgd; en

    • c. het motorrijtuig uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van rolstoelgebruikers en hun begeleiders van en naar instellingen die zich de zorg voor gehandicapte personen ten doel stellen.

  • 2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen zes jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

Artikel 12

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

    • a. de personenauto of de bestelauto is voorzien van:

      • - een duidelijk zichtbaar geel zwaai- of knipperlicht;

      • - ten minste aan weerszijden één of meer duidelijk zichtbare aanduidingen waaruit blijkt dat het een dierenambulance is, welke aanduidingen alle een oppervlakte hebben van ten minste 1960 cm2 op een wit veld van ten minste 4500 cm2;

      • - een mobilofooninstallatie of daarmee vergelijkbare installatie; en

      • - voorzieningen voor vervoer en verzorging van zieke of gewonde dieren; en

    • b. de personenauto of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van zieke of gewonde dieren.

  • 2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

Artikel 13

  • 1 De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel i, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

    • a. direct achter de bestuurderszitplaats een vaste wand van kogelvrij materiaal is aangebracht over de gehele breedte van de personenauto of de bestelauto;

    • b. de achterruimte niet is voorzien van zitplaatsen en veiligheidsgordels, met uitzondering van een zitplaats voor een bewaker;

    • c. de vloer van de achterruimte uit één stuk bestaat;

    • d. de kluizen in de achterruimte onverbrekelijk met de bodem zijn verbonden;

    • e. de personenauto of de bestelauto voor de beveiliging van de inzittenden voldoende is gepantserd; en

    • f. de personenauto of de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van geld of waarden.

  • 2 De in artikel 15, vierde lid, van de wet bedoelde aangifte wordt gedaan indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden en beperkingen in het eerste lid, of indien het motorrijtuig binnen acht jaren na het tijdstip waarop het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt afgestoten.

Artikel 13a

  • 1 Ten behoeve van eenzelfde gehandicapte bestaat aanspraak op de in artikel 15a van de wet bedoelde teruggaaf voor één bestelauto.

  • 2 De teruggaaf wordt slechts verleend indien het verzoek daartoe wordt ingediend binnen dertien weken nadat het recht op teruggaaf is ontstaan, en

    • a.  bij het verzoek worden overgelegd:

      • –  bescheiden waaruit blijkt dat de gehandicapte beschikt over een rolstoel als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet die is verstrekt in het kader van een beschikking ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten, dan wel waarvoor hij beschikt over een verklaring van een arts die is afgegeven ten hoogste zes weken voorafgaand aan de datum van indiening van het verzoek, dat hij voor zijn vervoer is aangewezen op het gebruik van een dergelijke rolstoel;

      • –  een afschrift van de delen I en II, de delen I en I B of deel I A en B van het bewijs dat ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor de bestelauto; en

      • –  een verklaring van een ambtenaar van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake de douane, dat de bestelauto is ingericht voor het in artikel 15a van de wet bedoelde vervoer; en

    • b.  de bestelauto uitsluitend wordt gebruikt voor het in artikel 15a, eerste lid, van de wet bedoelde vervoer, alsmede voor het persoonlijk gebruik, gebruik door inwonende gezinsleden daaronder begrepen, van de gehandicapte en, ingeval dit een ander is, van degene op wiens naam het kenteken is gesteld.

  • 3 Indien eerder voor een andere bestelauto ten behoeve van de gehandicapte teruggaaf werd verleend op de voet van artikel 15a van de wet, wordt in het verzoek vermeld vanaf welke datum die andere bestelauto niet langer wordt gebruikt voor het in artikel 15a, eerste lid, van de wet bedoelde vervoer.

Artikel 14

De in artikel 16, eerste lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien degene op wiens naam het kenteken is gesteld daartoe verzoekt binnen dertien weken nadat het recht op teruggaaf is ontstaan en bij het verzoek worden overgelegd:

  • a. een afschrift van de vergunning ingevolge de Wet personenvervoer 2000 voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet;

  • b. een afschrift van de delen I en II, de delen I en I B of deel I A en B van het bewijs dat ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is afgegeven voor de personenauto; en

  • c. een afschrift van het keuringsbewijs dat ingevolge de Regeling permanente eisen taxi’s is afgegeven voor de personenauto; alsmede, indien degene op wiens naam het kenteken is gesteld en de houder van de in onderdeel a bedoelde vergunning niet dezelfde persoon zijn,

  • d. een gezamenlijke verklaring waaruit blijkt dat het voertuig wordt gebruikt in het kader van de onderneming van degene op wiens naam de vergunning, bedoeld in onderdeel a, is afgegeven.

Artikel 22

Dit besluit kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Het Oude Loo, 24 december 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

Uitgegeven de dertigste december 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin