U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2004 en zichtdatum 10-11-2024. Geldend van 01-01-2004 t/m 31-12-2004
Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992
De Staatssecretaris van Financiën,
Gelet op de artikelen 3, vierde en vijfde lid, 4, tweede lid, 6, derde lid, 8, eerste lid, 9, negende lid, 10, tweede lid, 14, tweede lid, 17, derde lid, 20, tweede lid, en 34 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Stb. 709).
Besluit:
1 Deze regeling geeft uitvoering aan artikel 3, vijfde lid, 4, tweede lid, 6, derde lid, 8, 9, negende lid, 10, tweede lid, 17, derde lid, en 34 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.
2 Deze regeling verstaat onder:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992;
belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1 De laadruimte voldoet aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot de lengte en de hoogte indien deze in gesloten toestand een rechthoekig, rechtop geplaatst blok kan bevatten waarvan de lengte, de hoogte en de breedte ten minste gelijk zijn aan de in artikel 3 van de wet voor de desbetreffende laadruimte genoemde afmetingen, en waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetreffende motorrijtuig. Voor de toepassing van deze bepaling worden, indien de laadruimte niet van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand, de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder in de achterste stand geplaatst.
2 Het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte is de verticale afstand tussen het denkbeeldige horizontale vlak waarin de beide hoogste punten van de dagopening van de deuren bij de voorzitplaatsen zijn gelegen, en het hoogste gedeelte van het dak van de laadruimte, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm.
3 De hoogte van de cabine van een motorrijtuig met een dubbele cabine is de grootste afstand tussen vloer en dak van de cabine, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm.
4 De lengte van de cabine van een motorrijtuig met een dubbele cabine is de evenwijdig aan de lengte-as van het desbetreffende motorrijtuig gemeten afstand tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt.
5 De lengte van de laadruimte van een motorrijtuig met een dubbele cabine is gelijk aan de lengte van het langste rechthoekige, rechtop geplaatste blok met een hoogte van 130 cm en een breedte van 20 cm dat de laadruimte in gesloten toestand kan bevatten, waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetreffende motorrijtuig.
6 De lengte die de laadruimte van een motorrijtuig met een dubbele cabine zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken, is gelijk aan de lengte van het langste rechthoekige, rechtop geplaatste blok met een hoogte van 130 cm en een breedte van 20 cm dat de laadruimte in gesloten toestand kan bevatten, waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetreffende motorrijtuig, en waarbij er voor het nemen van de maat van wordt uitgegaan dat die laadruimte van de cabine is gescheiden door middel van een 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel geplaatste vaste wand.
7 De hoogte van de vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt, is de afstand tussen het laagste punt van de bovenzijde van de wand en het hoogste punt van de laadvloer.
8 De vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt, dient verticaal en in een hoek van 90° ten opzichte van de lengte-as te zijn geplaatst en wel:
a. indien het motorrijtuig niet is voorzien van een dubbele cabine: ten hoogste 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel;
b. indien het motorrijtuig is voorzien van een dubbele cabine: direct achter de achterste zitplaatsen.
9 De vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt dient:
a. te zijn vervaardigd uit ondoorzichtig en vormvast materiaal, waarbij een vast raam met een hoogte van 40 cm is toegestaan;
b. geheel vlak te zijn;
c. uit één geheel te bestaan, waarbij voorzieningen zijn toegestaan ten behoeve van het aan het desbetreffende motorrijtuig noodzakelijk te plegen onderhoud; en
d. zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.
10 Een laadruimte is niet voorzien van zijruiten indien de zijruiten geheel zijn verwijderd en zijn vervangen door niet uit glas bestaande panelen uit één stuk van ondoorzichtig en vormvast materiaal. De panelen dienen zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.
11 De laadruimte dient in haar geheel te zijn voorzien van een vaste, vlakke laadvloer. De laadvloer dient zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.
[Red: Vervallen.]
Met motorrijwielen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet worden gelijkgesteld motorrijtuigen op drie of vier wielen die:
1. geschikt zijn voor het vervoer van ten hoogste twee personen;
2. niet zijn voorzien van een gesloten carrosserie of een daarmee vergelijkbare constructie;
3. zijn geconstrueerd met een frame;
4. een directe stuuroverbrenging hebben naar het voorwiel of de voorwielen; en
5. waarin de motor en versnellingsbak centraal zijn geplaatst.
Ingeval de eenheid van de Belastingdienst waar aangifte moet worden gedaan ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg, gesloten is op de dag waarop dan wel op de dag vóórdat het gebruik aanvangt, behoeft de belasting in afwijking van artikel 6, tweede lid, onderdeel b, van de wet pas te worden betaald op de eerste dag waarop die eenheid na de aanvang van het gebruik is geopend.
1 De toestemming als bedoeld in artikel 8, van de wet wordt verleend aan een ondernemer die een zodanige administratie voert dat daarin naar het oordeel van de inspecteur op duidelijke en overzichtelijke wijze alle voor de heffing van de belasting van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.
2 De administratie dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van de data van de tenaamstelling van de kentekens van motorrijtuigen waarvoor een kenteken is aangevraagd.
3 De inspecteur kan aan degene aan wie de toestemming als bedoeld in artikel 8, van de wet is verleend de verplichting opleggen de motorrijtuigen waarvoor een kenteken is aangevraagd, te tonen op een door de inspecteur aan te wijzen plaats.
4 Indien niet wordt voldaan aan het in het eerste, tweede of derde lid bepaalde, kan de inspecteur de toestemming als bedoeld in artikel 8, van de wet bij voor bezwaar vatbare beschikking weigeren of intrekken.
1 Niet tot de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9 van de wet behoren uitsluitend de volgende voorzieningen:
a
voor personenauto's
tegen een bedrag van
1°
hoofdbeschermingsysteem bij zijaanrijdingen
€ 485
2°
automatisch bandenspanningcontrolesysteem
€ 350
3°
whiplash beschermingsysteem
€ 225 per stoel
4°
standkachel
€ 675
5°
navigatiesysteem
€ 1250
b
voor motorrijwielen
antiblokkeersysteem
€ 1125
remsysteem met automatische verdeling
van de remkracht over de wielen
€ 900
automatisch uitschakelsysteem bij stationaire motor
hellinghoek-sensor
€ 275
c
voor personenauto's en motorrijwielen
aardgasinstallatie
werkelijke waarde
LPG-installatie
boordcomputer met brandstofverbruikindicator
€ 150
cruisecontrol
€ 225
econometer
€ 50
2 De niet tot de catalogusprijs te rekenen waarde van de in het eerste lid, onder 7°, 8° en 9°, genoemde instrumenten wordt gesteld op onderscheidenlijk € 45, € 318 en € 318.
3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:
airbagsysteem zich bevindend in de dakrand aan weerszijden van het interieur, dat is bestemd om de inzittenden ter hoogte van de zijkant van het hoofd tegen letsel te beschermen, met name bij een zijdelingse aanrijding;
elektronisch instrument dat door middel van een indicatie op het dashboard aangeeft of één van de banden een onjuiste spanning heeft;
actief systeem werkend op de hoofdsteunen van de voorstoelen, dat is bestemd om in geval van een aanrijding bestuurder of passagier van het motorrijtuig tegen nekletsel te beschermen;
voorziening die met behulp van opgeslagen warmte of een kachelvoorziening het koelsysteem van een motorrijtuig op temperatuur houdt of brengt terwijl de motor niet in bedrijf is, met als doel het op temperatuur houden of brengen van het interieur en het verkorten van de opwarmperiode van de motor;
elektronisch systeem dat de bestuurder van een motorrijtuig door gesproken aanwijzingen en aanwijzingen via een display informatie geeft over de te rijden route naar een van tevoren ingebrachte bestemming, daarbij gebruik makend van het Global Positioning System en dat niet handmatig is te programmeren tijdens het rijden;
elektronisch systeem dat door actief ingrijpen op de afzonderlijke wielen het blokkeren van de wielen van het motorrijwiel tijdens het remmen voorkomt;
voorziening die door middel van een mechanische of elektronische constructie bij het bedienen van de handrem of de voetrem van het motorrijwiel automatisch de remkracht over de voorrem en de achterrem verdeelt;
systeem dat na een korte periode stationairloop bij stilstand automatisch de motor van het motorrijwiel uitschakelt om hem volautomatisch weer te starten bij het wegrijden;
systeem dat indien het motorrijwiel een bepaalde kantelhoek overschrijdt automatisch de brandstoftoevoer uitschakelt;
boordcomputer met een digitaal dan wel analoog afleesinstrument dat het momentane brandstofverbruik aangeeft tijdens de rit, dan wel tijdens een door de bestuurder aan te geven langer interval;
elektronisch instrument met als functie het automatisch bereiken of aanhouden van een in te stellen snelheid;
een digitaal dan wel analoog instrument dat continu aangeeft in hoeverre men zuinig of onzuinig rijdt door middel van een optische indicatie.
1 Het percentage bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet bedraagt met betrekking tot personenauto's of motorrijwielen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet:
6 percent per maand voor de eerste drie maanden die zijn verstreken na het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst als zodanig in gebruik is genomen; en
2,5 percent voor iedere volgende maand.
2 Het percentage bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, met betrekking tot personenauto's als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel g, van de wet bedraagt 1,5 percent.
1 De zekerheid bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet wordt bepaald aan de hand van het bedrag van de belasting dat degene aan wie de toestemming als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet is verleend gemiddeld per aangiftetijdvak verschuldigd is ter zake van de registratie van de motorrijtuigen waarvoor door hem kentekens zijn aangevraagd.
2 De zekerheid bedraagt ten hoogste 100 percent van het in het eerste lid bedoelde bedrag met een maximum van € 9 000 000.
3 Het bedrag van de zekerheid kan door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking worden gewijzigd.
4 Degene aan wie de toestemming als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet is verleend kan een verzoek tot verlaging van de zekerheid indienen bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist.
In afwijking van artikel 36 van de wet vindt artikel 21, onderdeel A, tweede alinea, van de wet toepassing vanaf 1 juli 1993.
In afwijking van artikel 31, eerste lid, van de wet, worden met betrekking tot personenauto's en motorrijwielen die na 31 december 1992 worden geregistreerd en waarvoor vóór 1 januari 1993 bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's of bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen verschuldigd is geworden, die belastingen inclusief de daarover ter zake verschuldigde omzetbelasting verrekend met de belasting van personenauto's en motorrijwielen, voor zover die omzetbelasting niet in aanmerking komt voor aftrek op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329).
Met betrekking tot naheffingsaanslagen in de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's en de bijzondere verbruiksbelasting van motorrijwielen blijven de bepalingen van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) zoals deze luidden op 31 december 1992 van toepassing.
1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1993.
2 Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.
Staatssecretaris
M. J. J. van Amelsvoort
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.