Warenwetregeling Diepgevroren levensmiddelen

Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-05-2012.
Geldend van 30-11-2005 t/m 12-12-2014

Warenwetregeling Diepgevroren levensmiddelen

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de richtlijnen van de Commissie van 13 januari 1992 betreffende de temperatuurcontrole in vervoermiddelen en in opslagruimten van voor menselijke voeding bestemde diepvriesprodukten (92/1/EEG) (PbEG L 34) en tot vaststelling van de monsternemingsprocedure en de communautaire analysemethode voor de officiële controle van de temperatuur van diepvriesprodukten die voor de menselijke voeding zijn bestemd (92/2/EEG) (PbEG L 34), alsmede op de artikelen 14 en 18, tweede lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen:

Gezien de adviezen van de Adviescommissie Warenwet van 23 september 1992, nummer 14565/(4/6)5, en van 3 november 1992 nummer 14615/(4/6)5;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. diepvriezen:

het bevriezingsproces waardoor zo snel als nodig is de maximale kristallisatiezone wordt overschreden, met het gevolg dat na thermische stabilisatie de temperatuur overal in de waar zonder onderbreking gehandhaafd blijft op –18 °C of lager;

b. diepgevroren levensmiddelen:

diepgevroren eet- of drinkwaren, andere dan consumptie-ijs, die verhandeld worden op een wijze waaruit blijkt dat zij dat kenmerk bezitten;

c. grondstoffen:

grondstoffen, halffabrikaten en ingredinten bestemd voor de bereiding van eet- en drinkwaren;

d. instellingen:

restaurants, ziekenhuizen, kantines en andere soortgelijke instellingen.

Artikel 2

  • 1 Grondstoffen, welke voor de bereiding van diepgevroren levensmiddelen worden gebruikt, zijn van een gezonde handelskwaliteit en voldoende vers.

  • 2 De bereiding van diep te vriezen eet- of drinkwaren en het diepvriezen geschieden zonder uitstel met behulp van een passende technische uitrusting zodat chemische, biochemische en microbiologische veranderingen zoveel mogelijk worden beperkt.

Artikel 3

Als koelmiddelen die rechtstreeks in contact komen met diepgevroren levensmiddelen, mogen uitsluitend worden gebruikt: lucht, stikstof en koolzuur.

Artikel 4

  • 1 De temperatuur van diepgevroren levensmiddelen wordt tijdens de verhandeling overal in het produkt op ten hoogste –18 °C gehandhaafd. Zij blijft tevens stabiel.

  • 2 In afwijking van het eerste lid:

    • a. mag de temperatuur van diepgevroren levensmiddelen tijdens het vervoer gedurende korte tijd ten hoogste –15°C bedragen;

    • b. is een tolerantie van ten hoogste 3°C toegestaan met betrekking tot de temperatuur van diepgevroren levensmiddelen tijdens de plaatselijke distributie en in winkelmeubelen voor de verkoop aan de eindverbruiker, bij behoorlijke bewarings- en distributiepraktijken.

Artikel 5

Diepgevroren levensmiddelen, bestemd voor aflevering aan de eindverbruiker, worden door de fabrikant of verpakker op zodanige wijze verpakt dat de waar beschermd wordt tegen uitdroging en besmetting.

Artikel 6

Onverminderd het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen onderscheidenlijk het Algemeen Aanduidingenbesluit (Warenwet) worden bij de verhandeling van diepgevroren levensmiddelen aan de eindverbruiker of aan instellingen gebezigd:

  • a. de vermelding ‘diepvries’, toe te voegen aan de aanduiding, bedoeld in artikel 3 van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen onderscheidenlijk artikel 3, eerste lid, van het Algemeen Aanduidingenbesluit (Warenwet);

  • b. een vermelding aangevende gedurende welke periode en bij welke temperatuur of in welke installatie de diepgevroren levensmiddelen bij de eindverbruiker bewaard kunnen worden; en

  • c. de vermelding ‘na ontdooiing niet opnieuw invriezen’.

Artikel 7

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanduiding en vermeldingen worden aangebracht op de verpakking of het omhulsel waarin de waar wordt aangeboden, of op een hierop aangebracht etiket.

Artikel 9

  • 1 De voor de officiële controle van de temperatuur van diepgevroren levensmiddelen benodigde analysemethode wordt uitgevoerd in overeenstemming met de bijlage.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde analysemethode mag uitsluitend worden gebruikt wanneer na inspectie het vermoeden bestaat dat de drempelwaarden voor de temperatuur, zoals deze zijn vastgelegd in artikel 4, worden overschreden.

Artikel 10

Onverminderd artikel 9, eerste lid, mogen voor de daar bedoelde controle ook andere wetenschappelijk-adequate methoden worden gebruikt, onder de voorwaarde dat het vrije verkeer van diepgevroren levensmiddelen, waarvan aan de hand van de in de bijlage van deze regeling beschreven methode is aangetoond dat zij aan de desbetreffende voorschriften voldoen, hierdoor niet wordt belemmerd. Wanneer de resultaten verschillen, geven de resultaten die met behulp van de in de bijlage bedoelde analysemethode zijn verkregen, de doorslag.

Artikel 11

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 10 januari 1993.

  • 2 In afwijking van het eerste lid treden de artikelen 8, 9 en 10 in werking met ingang van 31 juli 1993, met uitzondering voor wat betreft het vervoer van diepgevroren levensmiddelen, waarvoor zij in werking treden met ingang van 31 juli 1994.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Warenwetregeling Diepgevroren levensmiddelen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Staatssecretaris

van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

Hans J. Simons

Bijlage Analysemethode voor meting van de temperatuur van diepgevroren levensmiddelen

1. Toepassingsgebied

De in artikel 4 voorgeschreven temperaturen van diepgevroren levensmiddelen.

2. Principe

Meting van de temperatuur van diepgevroren levensmiddelen bestaat uit een registratie van de temperatuur van een in overeenstemming met de Warenwetregeling Monsterneming genomen monster met behulp van adequate apparatuur.

3. Definitie van temperatuur

Onder ‘temperatuur’ wordt verstaan de temperatuur die wordt gemeten op de plaats van het temperatuurgevoelige onderdeel van het meetinstrument of de meetapparatuur.

4. Apparatuur

4.1 Thermometrische meetapparatuur

4.2 Instrumenten om een holte in het produkt te maken

Er wordt gebruik gemaakt van een gepunt metalen instrument, zoals een ijspriem, een handboor of een fretboor, dat gemakkelijk is schoon te maken.

5. Algemene specificatie voor de instrumenten voor temperatuurmeting

De meetinstrumenten voldoen aan de volgende specificaties:

  • a) de responstijd is zodanig dat binnen drie minuten 90% van het traject van de aanvankelijke naar de uiteindelijk afgelezen waarde is afgelegd;

  • b) het instrument heeft op het temperatuurtraject van –20 °C tot +30 °C een nauwkeurigheid van ± 0,5 °C;

  • c) de juistheid van de meting verandert door fluctuaties in de omgevingstemperatuur binnen het traject van –20 °C tot +30 °C met niet meer dan 0,3 °C;

  • d) het instrument kan ten minste op 0,1 °C nauwkeurig worden afgelezen;

  • e) de juistheid van het instrument wordt op gezette tijden gecontroleerd;

  • f) het instrument heeft een geldig kalibratiecertificaat;

  • g) het instrument kan gemakkelijk worden schoongemaakt;

  • h) het temperatuurgevoelige deel van het meetinstrument is zodanig ontworpen dat een goed thermisch contact met het produkt wordt gegarandeerd;

  • i) de elektrische apparatuur wordt beschermd tegen ongewenste effecten ten gevolge van de condensatie van vocht.

6. Werkwijze

6.1 Voorkoeling van de instrumenten

Alvorens de temperatuur van het produkt te meten, worden het warmtegevoelige element en het instrument om een holte in het produkt te maken voorgekoeld.

De voorkoelingsmethode houdt in dat de apparatuur thermisch wordt gestabiliseerd op een temperatuur die zo dicht mogelijk in de buurt ligt van de temperatuur van het produkt.

6.2 Voorbereiding van het monster

Warmtegevoelige elementen zijn meestal niet ontworpen om door te kunnen dringen in een diepvriesprodukt. Er wordt dus vooraf met het daarvoor bedoelde instrument een holte in het produkt gemaakt, waarin het warmtegevoelige element kan worden gestoken. De diameter van de holte mag niet groter zijn dan die van het warmtegevoelige element en de diepte is afhankelijk van het te controleren produkt (zie punt 6.3).

6.3 Meeting van de inwendige temperatuur van het produkt

Het monster en de apparatuur blijven in de voor de controle gekozen gekoelde omgeving.

De werkwijze is als volgt:

  • a) wanneer de afmetingen van het produkt dit mogelijk maken, wordt het warmtegevoelige element tot een diepte van 2,5 cm vanaf het oppervlak van het produkt in het produkt gestoken;

  • b) wanneer dit vanwege de afmetingen van het produkt niet mogelijk is, wordt het warmtegevoelige element in het produkt gestoken tot een diepte die overeenkomt met drie- tot vier maal de diameter van het warmtegevoelige element;

  • c) in bepaalde voedingsmiddelen (bij voorbeeld groene erwten) kan vanwege hun omvang of aard geen holte worden gemaakt om op die manier hun inwendige temperatuur te bepalen. In dat geval wordt de inwendige temperatuur bepaald van de verpakking waarin deze produkten zicht bevinden, door een geschikt en voorgekoeld warmtegevoelig element tot in het midden van de verpakking te steken om de ‘contact-temperatuur’ van het diepvriesprodukt te meten;

  • d) de temperatuur wordt afgelezen, zodra deze eens stabiele waarde heeft bereikt.

Deze bijlage behoort bij de Warenwetregeling Diepgevroren levensmiddelen.

De

Staatssecretaris

van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

Hans J. Simons