Besluit machines

[Regeling vervallen per 01-09-2003.]
Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-05-2016.
Geldend van 23-12-1998 t/m 31-08-2003

Besluit van 25 februari 1993, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet op de gevaarlijke werktuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, directoraat-generaal van de Arbeid, afdeling Wetgeving en Juridische Zaken, no. DGA/AIB/WJZ/92/09706 gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;

Overwegende, dat het, gelet op richtlijn 89/392/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1989 (PbEG L 183) en richtlijn 91/368/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1991 (PbEG L 198), inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende machines, noodzakelijk is regels te stellen ten aanzien van de veiligheid van machines;

Gelet op de artikelen 1, eerste lid, onder a, 2, 3, eerste en tweede lid, 6, 12, derde lid, en 25a van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (Stb. 1952, 104) en artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1990, 94);

De Arboraad gehoord;

De Raad van State gehoord (advies van 18 december 1992, nr. W12.92.0537);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voornoemd, directoraat-generaal van de Arbeid, afdeling Wetgeving en Juridische Zaken no. DGA/AIB/WJZ/9217330, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. machine:

    • 1°. een samenstel van onderling verbonden onderdelen of organen waarvan er tenminste één kan bewegen, alsmede, in voorkomend geval, van aandrijfmechanismen, bedienings- en vermogensschakelingen en dergelijke, die in hun samenhang bestemd zijn voor een bepaalde toepassing, onder meer de verwerking, bewerking, verplaatsing en verpakking van een materiaal, alsmede een combinatie van dergelijke samenstellingen die, teneinde tot een zelfde resultaat bij te dragen, zodanig zijn opgesteld en worden bediend dat zij in samenhang functioneren;

    • 2°. een verwisselbaar uitrustingsstuk waardoor de functie van de machine, bedoeld onder 1°, wordt gewijzigd en dat op de markt is gebracht om door de bediener zelf aan een machine of een aantal verschillende machines, dan wel een trekker te worden gekoppeld, voor zover dit uitrustingsstuk geen vervangingsonderdeel of verwisselbaar gereedschap, dat al of niet tot de uitrusting van de machine behoort, is;

    • 3°. elke combinatie van de onder 1° en 2° genoemde machines.

  • b. veiligheidscomponent: een component, voor zover die geen verwisselbaar uitrustingsstuk is, die binnen de Europese Economische Ruimte afzonderlijk op de markt wordt gebracht om bij gebruik een veiligheidsfunctie te vervullen en die bij een gebrekkige of slechte werking een gevaar vormt voor de veiligheid of de gezondheid van de blootgestelde personen;

  • c. de Gemeenschap: de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is;

  • d. richtlijn: richtlijn nr. 98/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines (PbEG L 207);

  • e. Europese Economische Ruimte: de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is en voorts het grondgebied van de Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • f. keuringsinstantie: een ingevolge artikel 5, eerste lid, van de wet, in het kader van de richtlijn aangewezen dienst, instelling, onderzoekingsbureau of onderneming dan wel een door een andere Lid-Staat bij de Europese Commissie aangemelde instantie, die als zodanig bevoegd is het EG-typeonderzoek te verrichten, een technisch constructiedossier te beoordelen en een zodanig dossier te bewaren.

  • g. wet: Wet op de gevaarlijke werktuigen (Stb. 1952, 104).

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 Als gevaarlijke werktuigen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de wet, worden aangewezen machines.

  • 2 Als beveiligingsmiddelen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de wet, worden aangewezen veiligheidscomponenten.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a. machines of veiligheidscomponenten bestemd voor uitsluitend niet-beroepsmatige toepassing;

  • b. machines, waarvan de risico’s hoofdzakelijk van elektrische oorsprong zijn;

  • c. andere, door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan te wijzen machines of veiligheidscomponenten.

Hoofdstuk II. Vervaardiging

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Machines of veiligheidscomponenten dienen zodanig te zijn ontworpen en vervaardigd en zodanige eigenschappen te hebben alsmede van zodanige vermeldingen te zijn voorzien, dat zij bij gebruik overeenkomstig hun bestemming geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van personen, huisdieren en goederen, wanneer zij op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden. Zij dienen daartoe te voldoen aan de in bijlage I van de richtlijn opgenomen fundamentele eisen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Machines of veiligheidscomponenten die voldoen aan de, door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen, geharmoniseerde normen, worden in zoverre vermoed te voldoen aan het in artikel 4, tweede volzin, bepaalde.

Hoofdstuk III. Certificering en keuring

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 Machines dienen te zijn onderworpen aan een certificeringsprocedure overeenkomstig het in dit artikel bepaalde, te zijn voorzien van de in Bijlage III van de richtlijn bedoelde CE-markering, en vergezeld te gaan van de in Bijlage II van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming bestaande uit de in die bijlage aangegeven onderdelen voor zover deze van toepassing zijn. Indien een certificeringsprocedure de afgifte van een verklaring van EG-typeonderzoek voorschrijft, dient de machine of het model van de machines waarop dat voorschrift betrekking heeft, te zijn gekeurd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde CE-markering mag uitsluitend worden aangebracht:

    • a. op machines welke niet worden genoemd in bijlage IV van de richtlijn indien de in de Gemeenschap of in een andere Staat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant of diens gemachtigde dan wel, in het geval zij geen van beide in de Gemeenschap of in één van de andere hiervoor bedoelde Staten zijn gevestigd, degene die de machines in de Gemeenschap of in één van de andere hiervoor bedoelde Staten in de handel brengt, de in bijlage V van de richtlijn onder punt 3, onderdelen a en b, bedoelde documenten heeft samengesteld met inachtneming van het onder punt 4 van laatstgenoemde bijlage bepaalde.

    • b. op machines welke worden genoemd in bijlage IV van de richtlijn en waarvan de vervaardiging niet of slechts ten dele plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 5 bedoelde normen, of indien deze normen ontbreken, dan wel in het geval dat dergelijke normen weliswaar in acht worden genomen maar op het moment van vervaardiging van de machines deze normen niet alle van toepassing zijnde fundamentele eisen opgenomen in bijlage I van de richtlijn betreffen, indien een van de onder a genoemde personen een EG-typeonderzoekverklaring als bedoeld in bijlage VI van de richtlijn voor het betrokken type machine heeft verkregen van een keuringsinstantie.

    • c. op machines welke worden genoemd in bijlage IV van de richtlijn en waarvan de vervaardiging plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 5 bedoelde normen indien een van de onder a genoemde personen:

      • 1°. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn, genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en ter bewaring heeft doen toekomen aan een keuringsinstantie en daarvan bericht van ontvangst van deze instantie heeft verkregen, hetzij;

      • 2°. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en doen toekomen aan een keuringsinstantie en deze instantie een schriftelijke verklaring heeft afgegeven inhoudende dat, volgens voornoemd dossier, de in artikel 5 bedoelde normen juist zijn toegepast en voor het overige het dossier in overeenstemming is met het dienaangaande in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn bepaalde, hetzij;

      • 3°. een EG-typeonderzoekverklaring als bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een keuringsinstantie.

  • 3 In de in het eerste lid genoemde EG-verklaring van overeenstemming wordt voor wat betreft het onderwerp overeenstemming:

    • a. indien de verklaring betrekking heeft op machines waarvoor:

      • 1°. de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel

      • 2°. de in het tweede lid, onderdeel c, onder 1° en 2°, bedoelde procedures zijn gevolgd,

      uitsluitend vermeld dat overeenstemming met de fundamentele eisen opgenomen in bijlage I van de richtlijn bestaat,

    • b. indien de verklaring betrekking heeft op machines waarvoor:

      • 1°. de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel

      • 2°. de in het tweede lid, onderdeel c, onder 3° bedoelde procedure is gevolgd,

      de overeenstemming vermeld met het type waarvoor een EG-typeonderzoekverklaring is verkregen.

  • 4 Wat betreft machines waarvoor:

    • a. de in het tweede lid, onderdeel c, onder 1°, bedoelde procedure is gevolgd, is het bepaalde onder punt 5, eerste volzin en punt 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing;

    • b. de in het tweede lid, onderdeel c, onder 2°, bedoelde procedure is gevolgd, is het bepaalde onder de punten 5, 6 en 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Machines die met inachtneming van de procedures genoemd in dit artikel zijn voorzien van de CE-markering en vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming, worden vermoed te voldoen aan het in artikel 4, tweede volzin, bepaalde.

  • 6

    • a. Indien de fabrikant, diens in Nederland gevestigde gemachtigde, of, in het geval zij geen van beide in Nederland zijn gevestigd, degene die de machines in Nederland in de handel brengt, voornemens is aan het model van een machine, of aan te vervaardigen en in de handel te brengen machines, waarvoor een verklaring van typeonderzoek is afgegeven, wijzigingen aan te brengen, stelt hij de krachtens artikel 5 van de wet aangewezen keuringsinstantie die de verklaring van type-onderzoek heeft afgegeven hiervan onverwijld in kennis.

    • b. De in onderdeel a bedoelde keuringsinstantie beoordeelt de wijzigingen en deelt de in onderdeel a bedoelde persoon mede of de typeonderzoekverklaring voor het aldus gewijzigde model of de gewijzigde machines geldig is.

    • c. Indien de in onderdeel a bedoelde keuringsinstantie van oordeel is dat de verklaring van EG-typeonderzoek voor de gewijzigde machine niet geldig is, moet deze machine aan een EG-typeonderzoek worden onderworpen.

  • 7 Een gedraging in strijd met het het eerste en het tweede lid is verboden.

Artikel 6a

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 Veiligheidscomponenten dienen te zijn onderworpen aan een certificeringsprocedure overeenkomstig het in dit artikel bepaalde en vergezeld te gaan van de in bijlage II van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, bestaande uit de in onderdeel C van die bijlage aangegeven onderdelen. Indien een certificeringsprocedure de afgifte van een verklaring van EG-typeonderzoek voorschrijft, dient de veiligheidscomponent of het model van de veiligheidscomponenten waarop dat voorschrift betrekking heeft, te zijn gekeurd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde EG-verklaring van overeenstemming wordt uitsluitend gebezigd:

    • a. voor veiligheidscomponenten welke niet worden genoemd in bijlage IV, onderdeel B, van de richtlijn, indien de in de Gemeenschap of in een andere Staat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant of diens gemachtigde dan wel, in het geval zij geen van beide in de Gemeenschap of in één van de andere hiervoor bedoelde Staten zijn gevestigd, degene die de veiligheidscomponenten in de Gemeenschap of in één van de andere hiervoor bedoelde Staten in de handel brengt, de in bijlage V van de richtlijn onder punt 3, onderdelen a en b, bedoelde documenten heeft samengesteld met inachtneming van het onder punt 4 van laatstgenoemde bijlage bepaalde;

    • b. voor veiligheidscomponenten welke worden genoemd in bijlage IV, onderdeel B, van de richtlijn en waarvan de vervaardiging niet of slechts ten dele plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 5 bedoelde normen, of indien deze normen ontbreken, dan wel in het geval dat dergelijke normen weliswaar in acht worden genomen maar op het moment van vervaardiging van de veiligheidscomponenten deze normen niet alle van toepassing zijnde fundamentele eisen opgenomen in bijlage I van de richtlijn betreffen, indien een van de onder a genoemde personen een EG-typeonderzoekverklaring als bedoeld in bijlage VI van de richtlijn voor het betrokken type veiligheidscomponent heeft verkregen van een keuringsinstantie;

    • c. voor veiligheidscomponenten welke worden genoemd in bijlage IV, onderdeel B, van de richtlijn en waarvan de vervaardiging plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 5 bedoelde normen, indien een van de onder a genoemde personen:

      • 1°. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en ter bewaring heeft doen toekomen aan een keuringsinstantie en daarvan bericht van ontvangst van deze instantie heeft verkregen, hetzij

      • 2°. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en doen toekomen aan een keuringsinstantie en deze instantie een schriftelijke verklaring heeft afgegeven inhoudende dat, volgens voornoemd dossier, de in artikel 5 bedoelde normen juist zijn toegepast en voor het overige het dossier in overeenstemming is met het dienaangaande in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn bepaalde, hetzij

      • 3°. een EG-typeonderzoekverklaring als bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een keuringsinstantie.

  • 3 In de in het eerste lid genoemde EG-verklaring van overeenstemming wordt voor wat betreft het onderwerp overeenstemming:

    • a. indien de verklaring betrekking heeft op veiligheidscomponenten waarvoor:

      • 1°. de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel

      • 2°. de in het tweede lid, onderdeel c, onder 1° en 2°, bedoelde procedures zijn gevolgd, uitsluitend vermeld dat overeenstemming met de fundamentele eisen opgenomen in bijlage I van de richtlijn bestaat,

    • b. indien de verklaring betrekking heeft op veiligheidscomponenten waarvoor:

      • 1°. de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel

      • 2°. de in het tweede lid, onderdeel c, onder 3°, bedoelde procedure is gevolgd, de overeenstemming vermeld met het type waarvoor een EG-typeonderzoekverklaring is verkregen.

  • 4 Wat betreft veiligheidscomponenten waarvoor:

    • a. de in het tweede lid, onderdeel c, onder 1°, bedoelde procedure is gevolgd, is het bepaalde onder punt 5, eerste volzin, en punt 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing;

    • b. de in het tweede lid, onderdeel c, onder 2°, bedoelde procedure is gevolgd, is het bepaalde onder de punten 5, 6 en 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Veiligheidscomponenten die met inachtneming van de procedures genoemd in dit artikel vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming, worden vermoed te voldoen aan het in artikel 4, tweede volzin, bepaalde.

  • 6

    • a. Indien de fabrikant, diens in Nederland gevestigde gemachtigde, of, in het geval zij geen van beide in Nederland zijn gevestigd, degene die de veiligheidscomponenten in Nederland in de handel brengt, voornemens is aan het model van een veiligheidscomponent, of aan te vervaardigen en in de handel te brengen veiligheidscomponenten, waarvoor een verklaring van typeonderzoek is afgegeven, wijzigingen aan te brengen, stelt hij de krachtens artikel 5 van de wet aangewezen keuringsinstantie die de verklaring van type-onderzoek heeft afgegeven hiervan onverwijld in kennis.

    • b. De in onderdeel a bedoelde keuringsinstantie beoordeelt de wijzigingen en deelt de in onderdeel a bedoelde persoon mede of de typeonderzoekverklaring voor het aldus gewijzigde model of de gewijzigde veiligheidscomponenten geldig is.

    • c. Indien de in onderdeel a bedoelde keuringsinstantie van oordeel is dat de verklaring van EG-typeonderzoek voor de gewijzigde veiligheidscomponent niet geldig is, moet die veiligheidscomponent aan een EG-typeonderzoek worden onderworpen.

  • 7 Een gedraging in strijd met het eerste en het tweede lid is verboden.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 De verplichtingen van de artikelen 6 en 6a rusten tevens op degene die machines, machineonderdelen of veiligheidscomponenten van verschillende herkomst assembleert of die machines of veiligheidscomponenten voor eigen gebruik vervaardigt.

  • 2 De verplichtingen van artikel 6 gelden niet voor degenen die een verwisselbaar uitrustingsstuk als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, sub 2° op een machine of een trekker aansluiten, mits de elementen compatibel zijn, en alle delen waaruit de machine na de aansluiting bestaat voorzien zijn van de CE-markering en vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming.

  • 3 Het eerste lid van artikel 6 is niet van toepassing op machines, die volgens de in bijlage II, onderdeel B, van de richtlijn bedoelde verklaring van de in de Gemeenschap of in een andere Staat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gevestigde fabrikant of diens gemachtigde of, indien zij geen van beide in de Gemeenschap of in één van de andere hiervoor bedoelde Staten zijn gevestigd, degene die de machines in de Gemeenschap of in één van de andere hiervoor bedoelde Staten in de handel brengt, bestemd zijn om

    • - te worden ingebouwd in een machine, of

    • - met andere machines te worden samengebouwd tot één machine, en op de samenstellingen dit besluit van toepassing is, tenzij de machines waarop de verklaring betrekking heeft, zelfstandig kunnen werken.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 De CE-markering moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar op de machine zijn aangebracht overeenkomstig punt 1.7.3. van bijlage I alsmede overeenkomstig bijlage III van de richtlijn.

  • 2 Met betrekking tot machines worden geen markeringen gebezigd, die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of grafische vorm van de CE-markering. Op de machines mogen andere markeringen worden aangebracht op voorwaarde dat de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

Artikel 9. Intrekking EG-typeonderzoekverklaring

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Een EG-typeonderzoekverklaring wordt door de krachtens artikel 5 van de wet aangewezen keuringsinstantie die haar heeft afgegeven ingetrokken indien de fundamentele eisen van Bijlage I van de richtlijn zodanig zijn gewijzigd dat het model niet aan de gewijzigde eisen voldoet.

Hoofdstuk IV. Verkeer en gebruik

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 Degene die een machine of een veiligheidscomponent voorhanden heeft, aflevert, tentoonstelt of gebruikt is verplicht ervoor te zorgen dat de machine of de veiligheidscomponent in goede staat van onderhoud verkeert.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op degene die een machine of een veiligheidscomponent voorhanden heeft die hetzij is afgekeurd, hetzij onklaar gemaakt, hetzij anderszins kennelijk niet meer voor gebruik bestemd is.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Machines of veiligheidscomponenten, die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit besluit mogen op (jaar)beurzen, exposities en bij demonstraties worden tentoongesteld en gedemonstreerd, mits op een zichtbaar bord is aangegeven dat de machines of de veiligheidscomponenten niet in overeenstemming met die bepalingen zijn, en dat zij niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap, of in een andere Staat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gevestigde gevolmachtigde in overeenstemming met die bepalingen zijn gebracht. Bij demonstraties moeten alle passende veiligheidsmaatregelen zijn genomen om de bescherming van personen te waarborgen.

Hoofdstuk V. Merk van afkeuring

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 Het is verboden een op een machine of op een veiligheidscomponent aangebracht merk van afkeuring te verwijderen, te beschadigen of onleesbaar te maken.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van de ambtenaren die ingevolge artikel 12, eerste lid, eerste zin van de wet ten aanzien van machines en veiligheidscomponenten aangewezen zijn.

  • 3 Onze Minister kan ten aanzien van merken van afkeuring nadere bepalingen vaststellen.

Hoofdstuk VI. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Artikel 13. Waarschuwingsplicht

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister bepaalde machines, die voorzien zijn van de CE-markering, die vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming, die overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt en die op passende wijze geïnstalleerd zijn en onderhouden worden, gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van personen, huisdieren of goederen, kan hij de fabrikant, diens in de Europese Economische Ruimte gevestigde gemachtigde dan wel degene de machines in de Europese Economische Ruimte in de handel brengt, gelasten om de bezitters, dan wel de vermoedelijke bezitters van die machines onverwijld en op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen van het gevaar.

  • 2 Het eerste lid, met uitzondering van de zinsnede "die voorzien zijn van de CE-markering", is van overeenkomstige toepassing op veiligheidscomponenten.

  • 3 Indien de fabrikant of één van de andere in het eerste lid genoemde personen de krachtens het eerste of tweede lid gelaste maatregelen niet onverwijld of niet op doeltreffende wijze uitvoert, kan Onze Minister die maatregelen op kosten van de nalatige persoon treffen.

  • 4 Onze Minister geeft van een krachtens dit artikel genomen maatregel en van de intrekking daarvan onverwijld kennis aan betrokkenen, aan de Europese Commissie en in de Staatscourant.

Artikel 14. Noodmaatregelen

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister bepaalde machines, die voorzien zijn van een CE-markering, die vergezeld gaan van de EG-verklaring van overeenstemming, die overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt en die op passende wijze geïnstalleerd zijn en onderhouden worden, gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid van personen, huisdieren of goederen, kan hij

    • a. een verbod uitvaardigen tot het vervaardigen, het in Nederland invoeren en het verhandelen van die machines;

    • b. de fabrikant of de andere, in het eerste lid van artikel 13 genoemde personen verplichten om overeenkomstig de daarbij gegeven aanwijzingen passende maatregelen te nemen om die machines zoveel mogelijk uit de handel te nemen.

  • 2 Het eerste lid, met uitzondering van de zinsnede "die voorzien zijn van de CE-markering", is van overeenkomstige toepassing op veiligheidscomponenten.

  • 3 Onze Minister neemt een maatregel krachtens het eerste lid in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat.

  • 4 Artikel 13, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Een gedraging in strijd met een krachtens het eerste of het tweede lid genomen maatregel is verboden.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Voor een aanwijzing als keuringsinstantie komen in aanmerking instanties die tenminste voldoen aan de in bijlage VII van de richtlijn neergelegde voorwaarden. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, nadere voorwaarden stellen.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Indien één van de bijlagen van de richtlijn, waarnaar in dit besluit wordt verwezen, wordt gewijzigd, dan wel indien een specifieke communautaire richtlijn als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de richtlijn wordt vastgesteld of gewijzigd, maakt Onze Minister dit bekend in de Staatscourant; hij vermeldt daarbij met ingang van welke datum, en zonodig met betrekking tot welke machines of veiligheidscomponenten, de wijziging moet worden toegepast.

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 Met ingang van 1 januari 1993 worden het Besluit slijpmachines (Stb. 1968, 498) en het Besluit centrifuges (Stb. 1968, 651) ingetrokken.

  • 2 Met ingang van 1 januari 1995 worden het Veiligheidsbesluit gevaarlijke werktuigen (Stb. 1940, 842), het Dorsgarniturenbesluit (Stb. 1956, 150) en het Besluit verplaatsbare transporteurs ( Stb. 1972, 520) ingetrokken.

  • 3 Met ingang van 1 januari 1996 wordt het Besluit gemotoriseerde transportwerktuigen ingetrokken.

  • 4 Met ingang van 1 januari 1997 wordt het Besluit kantel- en valbeveiligingen bouwmachines ingetrokken.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

  • 1 Onverminderd het tweede tot en met vijfde lid zijn op gevaarlijke werktuigen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in de handel zijn gebracht en in gebruik genomen, de artikelen 4 en 6 niet van toepassing voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 4 worden gebracht.

  • 2 Op de gevaarlijke werktuigen ten aanzien waarvan op 31 december 1992 de algemene maatregelen van bestuur genoemd in de artikelen 22 en 26, tweede lid, van toepassing zijn en die vóór 1 januari 1995 in overeenstemming met de bepalingen van die algemene maatregelen van bestuur zijn vervaardigd en in gebruik genomen, zijn de artikelen 4 en 6 niet van toepassing, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 4 worden gebracht.

  • 3 Op de gevaarlijke werktuigen ten aanzien waarvan op 31 december 1992 het Besluit gemotoriseerde transportwerktuigen van toepassing was en die vóór 1 januari 1996 in overeenstemming met de bepalingen van dat besluit zijn vervaardigd en in gebruik genomen, zijn de artikelen 4, 6 en 6a niet van toepassing, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 4 worden gebracht.

  • 4 Op de gevaarlijke werktuigen ten aanzien waarvan op 14 juni 1993 het Besluit kantel- en valbeveiligingen bouwmachines van toepassing was en die vóór 1 januari 1997 in overeenstemming met de bepalingen van dat besluit zijn vervaardigd en in gebruik genomen, zijn de artikelen 4, 6 en 6a niet van toepassing, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 4 worden gebracht.

  • 5 De artikelen 4, 6 en 6a zijn niet van toepassing op machines voor het heffen of verplaatsen van personen en op veiligheidscomponenten die voldoen aan de wettelijke voorschriften zoals die luidden op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit en die voor 1 januari 1997 in de handel zijn gebracht en in gebruik genomen, voor zover zij niet alsnog in overeenstemming met artikel 4 worden gebracht.

  • 6 Met betrekking tot de gevaarlijke werktuigen en machines, bedoeld in de voorgaande leden, waarop dit besluit niet wordt toegepast en waarop ingevolge een of meer andere wettelijke regelingen de CE-markering wordt aangebracht, worden op de bij die gevaarlijke werktuigen en machines gevoegde documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de aan die wettelijke regelingen ten grondslag liggende richtlijnen vermeld.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het zal worden geplaatst, met dien verstande dat artikel 22, onderdelen B tot en met G, in werking treden op 1 januari 1995.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-09-2003]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit machines.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 25 februari 1993

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

B. de Vries

Uitgegeven de zestiende maart 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin