Huisvestingsbesluit

[Regeling vervallen per 01-01-2015.]
Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-07-2003

Besluit van 5 maart 1993, houdende regels betreffende de bescherming van woningzoekenden en de splitsing van een recht op een gebouw, ter uitvoering van de Huisvestingswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juli 1992, nr. MJZ13792020, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 13 en 34, derde lid, van de Huisvestingswet;

De Raad van State gehoord (advies van 24 november 1992, nr. W08.92 0334);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 februari 1993, nr. MJZ25293001, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Bescherming van woningzoekenden

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

§ 1. Bescherming van woningzoekenden die geen economische of maatschappelijke binding hebben met het gebied waar zij zich willen vestigen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Een onderscheid naar economische of maatschappelijke binding wordt niet gemaakt ten aanzien van woningzoekenden:

  • a. die een huisvestingsvergunning aanvragen met het oog op een voorgenomen woningruil, indien ten minste één der bij de ruil betrokken partijen behoort tot een categorie, genoemd in artikel 13c, eerste lid van de wet of aan de ruil een aanvaarding van een werkkring ten grondslag ligt;

  • b. die als personeel in dienst zijn van het Europees laboratorium voor ruimtetechnologie van de European Space Research Organisation en hun functie in Nederland uitoefenen.

§ 2. Bescherming van woningzoekenden die, gelet op hun persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder zijn aangewezen op woonruimten met bij die omstandigheden passende kenmerken

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voorzover de aanwijzing van woonruimten krachtens artikel 5 van de wet tot gevolg heeft dat personen die een zodanige woonruimte als huurder in gebruik nemen, daartoe een huisvestingsvergunning nodig hebben, neemt de gemeenteraad in de huisvestingsverordening criteria voor vergunningverlening op, die betrekking hebben op de passendheid van de verhouding tussen de persoonlijke omstandigheden van de vergunningaanvrager en degenen die tot diens huishouden behoren enerzijds en de kenmerken van de woonruimte waarvoor een huisvestingsvergunning wordt aangevraagd anderzijds.

  • 3 De gemeente kan het meest recente inkomen van de woningzoekende, en de actuele vraag naar en het actuele aanbod ter plaatse van woonruimten, betrekken bij de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid.

§ 3. Bescherming van woningzoekenden die wegens omstandigheden als genoemd in de artikelen 1623g, 1623h, 1623i, of 1623l van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, in verband met woningruil of in de hoedanigheid van personeel in dienst van ESTEC, een huisvestingsvergunning hebben aangevraagd

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor zover de verordening bepaalt dat bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, van de wet, voorziet de verordening erin dat de desbetreffende bepalingen buiten toepassing blijven, indien een huisvestingsvergunning wordt aangevraagd:

  • a. door degene die ingevolge artikel 1623g, eerste lid, of 1623h, eerste lid, van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek medehuurder van de betrokken woonruimte was, indien deze de huurovereenkomst voortzet krachtens artikel 1623g, derde lid, 1623h, zesde lid, of 1623i, eerste lid, van Boek 7A van dat wetboek;

  • b. met het oog op een voorgenomen ruil van woonruimte;

  • c. door personeel als bedoeld in artikel 6, onder b.

Hoofdstuk 3. Splitsing

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. splitsing: de splitsing van een recht op een gebouw in appartementsrechten of de verlening van deelnemings- of lidmaatschapsrechten, als bedoeld in artikel 33 van de wet;

  • b. splitsingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 33 van de wet.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Andere gronden tot weigering van een splitsingsvergunning of tot aanhouding van de beslissing op de aanvraag om een vergunning, dan die, genoemd in dit hoofdstuk, worden niet in de verordening opgenomen.

§ 2. Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning, betrekking hebbend op de samenstelling van de woonruimtevoorraad

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 In de verordening kan worden bepaald dat een splitsingsvergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a. het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een of meer woonruimten bevat die verhuurd worden of die laatstelijk verhuurd zijn geweest,

    • b. de huurprijs van een of meer van die woonruimten een door de gemeenteraad in de verordening vast te stellen bedrag van ten hoogste een twaalfde deel van het bedrag, op het tijdstip van de vaststelling genoemd in artikel 16, eerste volzin, van de Wet individuele huursubsidie, dan wel het bedrag op het tijdstip van de vaststelling genoemd in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Huursubsidiewet, niet te boven gaat,

    • c. niet gewaarborgd is, dat die woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijven voor verhuur ter bewoning, en

    • d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die woonruimtevoorraad voor verhuur is bestemd.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, kan in de verordening tevens worden bepaald dat een splitsingsvergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a. het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, voor zover het geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, of met enig wettelijk voorschrift geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik is genomen,

    • b. de huurprijs van een of meer der voormalige woonruimten lager is dan het krachtens het eerste lid, onder b, vastgestelde bedrag,

    • c. niet gewaarborgd is, dat de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zullen worden voor verhuur ter bewoning, en

    • d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad binnen de gemeente als geheel dan wel een deel daarvan, voor zover die woonruimtevoorraad voor verhuur is bestemd.

§ 3. Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning of tot aanhouding van de beslissing op de aanvraag om een vergunning, betrekking hebbend op het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 In de verordening kan worden bepaald dat een splitsingsvergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a. voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing of een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9 van die wet van kracht is, dan wel een ontwerp voor zodanig plan of een zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is,

    • b. het ontwerp voor dat plan of voor die verordening, dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag om vergunning is ingediend, dan wel, indien de aanvraag krachtens het tweede lid is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd,

    • c. de voorgenomen splitsing nadelige gevolgen kan hebben voor de met het plan of de verordening nagestreefde of na te streven doeleinden, en

    • d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, kan in de verordening tevens worden bepaald dat de beslissing op de aanvraag om een splitsingsvergunning wordt aangehouden, indien:

    • a. voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht is met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening daarvan,

    • b. dat besluit is genomen voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend,

    • c. redelijkerwijs verwacht mag worden dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing, en

    • d. redelijkerwijs verwacht mag worden dat het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmering van de stadsvernieuwing.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het tweede lid, wordt daarbij tevens bepaald dat de aanhouding niet langer duurt dan tot het tijdstip waarop het voorbereidingsbesluit ingevolge artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen.

§ 4. Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning of tot aanhouding van de beslissing op de aanvraag om een vergunning, betrekking hebbend op het voorkomen van splitsing, indien de toestand van een gebouw uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud zich geheel of ten dele tegen splitsing verzet

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 In de verordening kan worden bepaald dat een splitsingsvergunning kan worden geweigerd, indien:

    • a. de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet, en

    • b. de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende verzekerd is dat die gebreken zullen worden opgeheven.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, kan in de verordening tevens worden bepaald dat de beslissing op de aanvraag om een splitsingsvergunning wordt aangehouden, indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aanvrager van de vergunning de gebreken, als bedoeld in het eerste lid, met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen binnen een daarvoor redelijke termijn.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt daarbij tevens bepaald dat de vergunning wordt verleend, indien de in het besluit tot aanhouding aangegeven gebreken zijn opgeheven binnen de daartoe in dat besluit aangegeven termijn.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Onze Minister kan afwijking van de regels van hoofdstuk 2 toestaan ten behoeve van experimenten die naar zijn oordeel in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van de woonruimte zijn.

  • 2 Voorts kan Onze Minister afwijking van de regels van hoofdstuk 3 toestaan ten behoeve van experimenten die naar zijn oordeel in het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad of in het belang van het voorkomen van belemmeringen van de stadsvernieuwing zijn.

  • 3 Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing, nadat een door Onze Minister aangewezen instantie hem over het betrokken experiment heeft geadviseerd.

  • 4 Onze Minister kan besluiten dat een afwijking als bedoeld in het eerste of tweede lid van kracht blijft zolang een door hem op basis van het experiment noodzakelijk geoordeelde wijziging van het besluit nog niet van kracht is geworden en in werking is getreden.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Dit besluit kan worden aangehaald als: Huisvestingsbesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 maart 1993

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. Heerma

Uitgegeven de drieëntwintigste maart 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin