Intracommunautaire leveringen/met levering gelijkgestelde overbrenging/grenslanderijen

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2007 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 11-03-1993 t/m heden

Intracommunautaire leveringen/met levering gelijkgestelde overbrenging/grenslanderijen

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Met de belastingadministraties van andere Lid-Staten is overleg gevoerd over de heffing van omzetbelasting vanaf 1 januari 1993 met betrekking tot onder meer de hierboven genoemde aangelegenheden. Dit overleg heeft geleid tot de volgende resultaten.

Intracommunautaire leveringen/met levering gelijkgestelde overbrenging

Wanneer een in Nederland gevestigde leverancier goederen levert aan een afnemer, die in een andere Lid-Staat is gevestigd (in het hierna volgende zal bij wijze van voorbeeld worden uitgegaan van Duitsland), en deze goederen worden in het kader van de levering vervoerd of verzonden van Nederland naar Duitsland, zal de levering in beginsel een intracommunautaire levering zijn, die in Nederland is onderworpen aan het tarief van 0% op grond van post a 6 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel II. Deze levering gaat gepaard met een in Duitsland belaste intracommunautaire verwerving van de goederen door de afnemer.

In bepaalde gevallen levert deze wijze van belastingheffing problemen op, in het bijzonder in gevallen waarin de Nederlandse leverancier vóór 1 januari 1993 de goederen zelf in de Lid-Staat van bestemming (Duitsland) ten invoer aangaf. In dat geval werden de leveringen aan de Duitse afnemers onderworpen aan Duitse omzetbelasting, omdat die leveringen werden gezien als ‘binnenlandse’ leveringen in Duitsland door de Nederlandse leverancier-importeur. Het betrof in dezen vooral de aflevering van goederen, zoals bloemen, diepvriesartikelen e.d. die per zending aan een groot aantal Duitse afnemers werden geleverd (groupage-zendingen).

In de praktijk blijken Nederlandse leveranciers, die vóór 1 januari 1993 gebruik maakten van de in de vorige alinea beschreven regeling, ook na die datum te worden geconfronteerd met de uitdrukkelijke wens van de Duitse afnemers om de ‘oude’ procedure voort te zetten. Dit resultaat zou kunnen worden bereikt, indien het vervoer of de verzending van de goederen naar Duitsland zou kunnen worden aangemerkt als een overbrenging van goederen in de zin van artikel 3a van de wet door de Nederlandse leverancier. Deze overbrenging zou dan leiden tot een in Duitsland belaste intracommunautaire verwerving door de Nederlandse leverancier, gevolgd door een in Duitsland belastbare (binnenlandse) levering door de Nederlandse leverancier aan de Duitse afnemer. Aangenomen moet echter worden dat hetgeen is bepaald in artikel 3a, lid 2, onderdeel c, van de wet (gebaseerd op artikel 28 bis, lid 5, letter b, derde gedachtenstreepje van de Zesde EG-Richtlijn inzake omzetbelasting) een overbrenging van goederen in evenbedoelde zin uitsluit als op het moment waarop het vervoer of de verzending begint, vaststaat voor welke buitenlandse afnemer de goederen zijn bestemd.

Ten einde tegemoet te komen aan de wensen van het bedrijfsleven en mede ter vereenvoudiging van de administratieve (listings-)verplichtingen, ontmoet het geen bezwaar dat de tòt 1 januari 1993 toepasbare procedure bij grensoverschrijdende leveringen in wezen ook na die datum wordt voortgezet. Dit brengt met zich dat Nederlandse leveranciers, die goederen leveren aan in Duitsland gevestigde afnemers en die vóór 1 januari 1993 deze goederen zelf in Duitsland konden invoeren, zodat de levering voor de heffing van omzetbelasting geacht werd plaats te vinden in Duitsland en dus onderworpen was aan heffing van Duitse omzetbelasting, vanaf 1 januari 1993 kunnen handelen als volgt.

De Nederlandse leverancier verricht een overbrenging van goederen in de zin van artikel 3a van de wet van Nederland naar Duitsland en hij verricht in Duitsland een belaste intracommunautaire verwerving van die goederen. Vervolgens verricht de Nederlandse leverancier in Duitsland een ‘binnenlandse’ levering, die onderworpen is aan de heffing van Duitse omzetbelasting.

Daar toepassing van deze regeling niet alleen een verschuiving van de administratieve last van de afnemer naar de leverancier inhoudt, maar ook een extra financieringslast voor de afnemer, kan deze regeling alleen worden toegepast voor zover de afnemer daarmee instemt. Voor zover deze aangelegenheid niet uitdrukkelijk onderwerp van overleg is geweest tussen leverancier en afnemer, kan er in de praktijk van worden uitgegaan dat de afnemer met deze handelwijze instemt als hij de factuur met Duitse omzetbelasting van de Nederlandse leverancier accepteert.

Hetgeen hiervoor is beschreven met betrekking tot leveringen vanuit Nederland naar Duitsland, geldt eveneens voor leveringen vanuit Nederland naar andere Lid-Staten en vanuit andere Lid-Staten naar Nederland. Bij de leveringen naar Nederland dient uiteraard het gestelde in artikel 12, derde lid, van de wet in acht te worden genomen.

De overbrenging van landbouwprodukten en andere goederen bij grenslanderijen

Op grond van de artikelen 29 tot en met 32 van Richtlijn 83/181/EEG werd tot en met 31 december 1992 een vrijstelling van BTW verleend voor de invoer in Nederland van produkten van landbouw, veeteelt, bijenteelt, tuinbouw of bosbouw, en op overeenkomstige wijze ook van produkten van visserij of visteelt en jacht (hierna: landbouwprodukten), die afkomstig zijn van landerijen/wateren die in het buitenland in de onmiddellijke nabijheid van Nederland zijn gelegen en die worden geëxploiteerd door landbouwproducenten die de zetel van hun bedrijf in Nederland hebben in de onmiddellijke nabijheid van het betrokken andere land. Onder ‘de onmiddellijke nabijheid van de grens’ werd verstaan een strook aan weerszijden van de grens van 5,5 kilometer.

De vrijstelling was beperkt tot produkten die geen andere behandeling hebben ondergaan dan die welke gewoonlijk na de oogst of de produktie plaatsvindt en die door of voor rekening van de landbouwproducent in Nederland worden binnengebracht.

De vrijstelling was eveneens van toepassing op trekdieren en voorwerpen, welke na uit het vrije verkeer van Nederland te zijn uitgevoerd voor de bewerking van de in de andere Lid-Staat gelegen landerijen en het binnenhalen van de oogst van die landerijen, weder werden ingevoerd.

Op overeenkomstige wijze was op grond van de artikelen 33 en 34 van Richtlijn 83/181/EEG eveneens van omzetbelasting vrijgesteld de invoer van zaaigoed, meststoffen en produkten voor de behandeling van bodem en gewassen, bestemd en benodigd voor de exploitatie van grenslanderijen.

Deze douaneregelingen hebben vanaf 1 januari 1993 hun betekenis voor het intracommunautair vervoer van de desbetreffende goederen verloren. Vanaf 1 januari 1993 leidt het overbrengen door de landbouwer van deze goederen vanuit en naar grenslanderijen gelegen in de ene Lid-Staat naar respectievelijk vanuit zijn bedrijf in de aangrenzende Lid-Staat, op grond van artikel 3a van de wet, veelal tot een belaste intracommunautaire verwerving in de Lid-Staat van bestemming. Aannemende dat ook landbouwers, die onder de landbouwregeling van artikel 27 van de wet vallen, in dergelijke gevallen de verwervingsdrempel als bedoeld in artikel 1a, lid 2, slot, van de wet zullen overschrijden, leidt deze overbrenging tot een extra belastingdruk op de landbouwprodukten.

Naast dit belastbare feit geldt voor de landbouwer onder de landbouwregeling boven de verwervingsdrempel èn voor de landbouwer onder de normale belastingregeling voor de overbrenging van deze goederen de ‘listingsverplichting’ als bedoeld in artikel 37a van de wet.

Gelet op de ratio van de tòt 1 januari 1993 geldende douaneregeling, te weten de wenselijkheid de uitoefening van het landbouw- een veeteeltbedrijf in de grensstreek niet nadelig door belastingheffing te beïnvloeden, ontmoet het geen bezwaar dat in de Nederlandse grensstrook gevestigde landbouwers de landbouwprodukten, die zij hebben ‘geoogst’ op grenslanderijen die zijn gelegen in een andere Lid-Staat, zonder het vervullen van aangifte- of andere administratieve verplichtingen betreffende de heffing van omzetbelasting, overbrengen naar hun bedrijf in Nederland. Op overeenkomstige wijze behoeven Nederlandse landbouwers geen administratieve verplichtingen te vervullen wanneer zij landbouwmachines, zaaigoed, meststoffen en dergelijke goederen van het eigen bedrijf overbrengen naar in andere Lid-Staten gelegen grenslanderijen voor tijdelijk gebruik op c.q. ter bewerking van die landerijen. Ook met betrekking tot het terugbrengen naar Nederland van landbouwmachines en dergelijke, die vanuit Nederland zijn overgebracht naar grenslanderijen in een andere Lid-Staten voor de bewerking van de aldaar gelegen landerijen en het binnenhalen van de oogst van die landerijen, kunnen landbouwers het vervullen van aangifte- en andere administratieve verplichtingen voor de heffing van omzetbelasting achterwege laten.

Deze bijzondere ontheffing geldt niet in gevallen waarin een landbouwer landbouwprodukten naar een andere Lid-Staat vervoert of verzendt ten behoeve van of in het kader van de levering van die produkten aan derden.

Deze ontheffing geldt evenmin in gevallen waarin een landbouwer landbouwmachines in een andere Lid-Staat koopt en al dan niet via een grensperceel in die Lid-Staat na de aankoop overbrengt naar zijn bedrijf in Nederland. In die gevallen zal, zo nodig rekening houdend met de toepassing van de verwervingsdrempel (artikel 1a, lid 2, slot, van de wet) voor landbouwers onder de landbouwregeling, in Nederland een belaste intracommunautaire verwerving plaatsvinden.

Wat hiervoor is aangegeven voor Nederlandse landbouwers die grenslanderijen in andere Lid-Staten hebben, geldt op overeenkomstige wijze voor landbouwers in andere Lid-Staten die grenslanderijen in Nederland hebben.

Dit besluit dient ter vervanging van het besluit van 24 februari 1993, nr. VB 93/447.