Inrichtingsbesluit WVO

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2015 en zichtdatum 01-08-2015.
Geldend van 01-08-2015 t/m 23-11-2015

Besluit van 6 april 1993, houdende onder meer voorschriften omtrent het onderwijs aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 29 december 1992, nr. 92096883/3180A, directie Wetgeving en Juridische Zaken, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 10a, vijfde lid, 11e, tweede lid, 12a, tweede lid, 22, 23, 27, eerste lid, 28a, derde lid, en 69, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Gezien het advies van de Onderwijsraad van 30 juni 1992, nr. OR 92000096/S;

De Raad van State gehoord (advies van 3 maart 1993, nr. W05.92.0663);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 2 april 1993, nr. 93019728/3180A, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Hoofdstuk II. Toelating, voorwaardelijke bevordering, verwijdering

Artikel 2. Toelating algemeen

  • 1 Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan bepalen dat de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid onder zijn verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend door een door het bevoegd gezag in te stellen toelatingscommissie.

  • 3 Het bevoegd gezag regelt de werkzaamheden, omvang en samenstelling van de in het tweede lid bedoelde toelatingscommissie en kan de uitoefening van de bevoegdheid door de commissie nader regelen.

Artikel 3. Toelating eerste leerjaar vwo, havo, mavo, vbo en praktijkonderwijs

  • 1 Tot het eerste leerjaar van een school kan als leerling slechts worden toegelaten degene die:

    • a. afkomstig is van een school voor basisonderwijs en bij wie naar het oordeel van de directeur van de school voor basisonderwijs de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd, of

    • b. afkomstig is van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en aan het einde van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, of

    • c. afkomstig is van een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en bij wie naar het oordeel van de directeur van de desbetreffende school of instelling de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd.

  • 3 De toelating tot het eerste leerjaar van een school kan niet voorwaardelijk geschieden.

  • 4 In gevallen waarin toepassing van het eerste of tweede lid niet mogelijk is, kan de inspectie afwijking van het eerste of tweede lid toestaan.

Artikel 4. Aanvullende toelatingsvoorwaarden eerste leerjaar

  • 1 Een onderzoek naar de geschiktheid van de kandidaat-leerling voor het volgen van het onderwijs aan de school waarvoor de toelating wordt gevraagd, kan uitsluitend worden afgenomen indien voor de kandidaat-leerling geen schooladvies is vastgesteld of indien de kandidaat-leerling geen centrale eindtoets of andere eindtoets als bedoeld in artikel 9b van de Wet op het primair onderwijs, of artikel 18b van de Wet op de expertisecentra heeft afgelegd.

  • 2 Onverminderd artikel 3, tweede lid, kan het bevoegd gezag van een school met een bijzondere inrichting waarvoor specifieke kennis of vaardigheden van de kandidaat-leerling noodzakelijk zijn, een onderzoek naar die specifieke kennis of vaardigheden bij de kandidaat-leerling afnemen.

Artikel 5. Melding toelatingsprocedure, toelatingsbeslissingen en studieresultaten

  • 1 Het bevoegd gezag doet mededeling aan de inspectie van de te volgen procedure voor de toelating tot het eerste leerjaar. Het zendt jaarlijks binnen 6 maanden na de toelating een verslag betreffende de toegepaste toelatingsmiddelen en van de daarmee opgedane ervaringen aan de inspectie.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de directeur van de basisschool, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs, de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in kennis van de beslissing omtrent de toelating en, na afloop van het eerste leerjaar, indien de directeur dit verzoekt, van de studieresultaten van de leerling.

Artikel 6. Afwijkingen van artikel 3 of artikel 4

  • 1 In afwijking van artikel 3 of artikel 4 kan het bevoegd gezag van een school voor vwo of voor havo tot het eerste leerjaar van die school toelaten:

    • a. de kandidaat-leerling die tot het eerste leerjaar van een andere school voor vwo of voor havo is toegelaten;

    • b. de kandidaat-leerling die het eerste leerjaar van een school voor mavo gedeeltelijk heeft doorlopen, indien de studieresultaten daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding geven.

  • 2 In afwijking van artikel 3 of artikel 4 kan het bevoegd gezag van een school voor mavo tot het eerste leerjaar van die school toelaten:

    • a. de kandidaat-leerling die tot het eerste leerjaar van een andere school voor mavo of tot het eerste leerjaar van een school voor vwo of voor havo is toegelaten;

    • b. de kandidaat-leerling die het eerste leerjaar van een school voor vbo gedeeltelijk heeft doorlopen, indien de studieresultaten daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding geven.

  • 3 In afwijking van artikel 3 kan het bevoegd gezag van een school voor vbo tot het eerste leerjaar van die school toelaten de kandidaat die tot het eerste leerjaar van enige school is toegelaten.

Artikel 8. Bijzondere toelatingsvoorwaarden scholen en afdelingen vbo, aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, W.V.O.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3 en 7 wordt een kandidaat-leerling niet toegelaten tot een school of afdeling, aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, van de wet, dan nadat het bevoegd gezag zich ervan heeft vergewist dat dit onderwijs voor hem het meest aangewezen is, gelet op de bijzondere aard en doelstelling van het desbetreffende onderwijs.

Artikel 9. Toelating gelijksoortige school

Een leerling, komende van een gelijksoortige school, wordt bij toelating geplaatst in het leerjaar waarin de leerling op die school onderwijs had mogen volgen.

Artikel 11. Verlenging verblijfsduur in verband met onbillijkheden

[Vervallen per 01-01-2014]

Artikel 12. Voorwaardelijke bevordering

  • 1 Voorwaardelijke bevordering wordt uitdrukkelijk op het eindrapport vermeld. Bovendien wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan ouders, voogden of verzorgers, waarbij wordt vermeld het tijdstip waarop definitief omtrent de overgang zal worden beslist alsmede de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te kunnen worden bevorderd. Dit tijdstip ligt tussen 1 oktober en 1 januari daarop volgend.

  • 2 Een leerling wordt niet voorwaardelijk bevorderd tot het hoogste leerjaar.

Artikel 13. Schorsing

  • 1 Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.

  • 2 Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de betrokkene en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, ook aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene bekendgemaakt.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 14. Definitieve verwijdering

  • 1 Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.

  • 2 Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 15. Beslistermijn bij bezwaar

  • 1 De besluiten tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling of tot definitieve verwijdering van een leerling worden schriftelijk en met opgave van redenen aan de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers, bekendgemaakt, waarbij tevens de inhoud van het tweede lid wordt vermeld.

  • 2 Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het bevoegd gezag.

  • 3 Het bevoegd gezag beslist in overeenstemming met artikel 27 van de wet binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de kandidaat-leerling, onderscheidenlijk de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, onderscheidenlijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft onderscheidenlijk hebben kunnen nemen van de op die besluiten betrekking hebbende adviezen of rapporten.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de desbetreffende leerling, gedurende de behandeling van het bezwaar tegen een besluit tot definitieve verwijdering de toegang tot de school ontzeggen.

Artikel 15a. Deskundigen samenwerkingsverband

De deskundigen, bedoeld in artikel 17a, twaalfde lid, van de wet zijn een orthopedagoog of een psycholoog en afhankelijk van de leerling over wiens toelaatbaarheid wordt geadviseerd ten minste een tweede deskundige, te weten een kinder- of jeugdpsycholoog, een pedagoog, een kinderpsychiater, een maatschappelijk werker of een arts.

Artikel 15b. Tijdelijke landelijke geschillencommissie toelating en verwijdering

  • 1 De geschillencommissie, bedoeld in artikel 27c van de wet, bestaat uit ten minste 7 leden met verschillende deskundigheden. De leden worden benoemd op gezamenlijke bindende voordracht van de landelijke ouderorganisaties, de landelijke patiënten- en gehandicaptenorganisaties en de sectororganisaties.

  • 2 De leden worden benoemd en ontslagen door Onze Minister.

  • 3 De leden worden benoemd voor een periode van 4 jaar en kunnen ten hoogste 2 maal worden herbenoemd.

  • 4 De commissie is zodanig samengesteld dat zij beschikt over (ortho)pedagogische, psychologische, onderwijskundige, maatschappelijke, bestuurlijke, juridische en medische deskundigheid. Voor de behandeling van ieder ingediend geschil kiest de commissie uit haar leden één voorzitter en twee leden. De commissie bepaalt welke samenstelling bij de behandeling van het geschil het meest geschikt is.

  • 5 De leden worden ontslagen indien zij daarom verzoeken.

  • 6 De leden mogen niet deel uitmaken van het bevoegd gezag van een van de scholen die deelnemen aan het samenwerkingsverband of het bevoegd gezag van dat samenwerkingsverband dat betrokken is in het geschil en zij functioneren zonder last of ruggenspraak.

  • 7 De commissie zendt haar oordeel aan het bevoegd gezag en een afschrift van haar oordeel aan de ouders. Indien de beslissing van het bevoegd gezag van de school afwijkt van het oordeel van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld.

  • 8 Het bevoegd gezag van de school die het oordeel van de commissie heeft ontvangen, deelt schriftelijk aan de ouders en aan de commissie mee wat er met het oordeel wordt gedaan.

Artikel 15c. Inhoud ontwikkelingsperspectief

  • 1 Het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 26 van de wet, bevat ten minste informatie over naar welk vervolgonderwijs, en indien het een leerling betreft die praktijkonderwijs volgt naar welke soort arbeid uitstroom van de leerling wordt verwacht, en de onderbouwing daarvan.

  • 2 De onderbouwing bevat ten minste een weergave van de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling.

Hoofdstuk IIa. Toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs en aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs

Artikel 15d. Beoordelingscriteria samenwerkingsverband

[Treedt in werking op 01-01-2016]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 15e. Aanvragen en beschikkingen voor bijzondere groepen van leerlingen

[Treedt in werking op 01-01-2016]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 15f. Optionele mogelijkheid afwijken van landelijke criteria, procedure, duur en licenties

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden.]

Hoofdstuk III. Inrichting van het onderwijs

§ 1. Algemeen

Artikel 16. Vakanties en andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd

  • 1 Het aantal dagen dat per schooljaar ten hoogste voor vakanties op grond van artikel 6g1, derde lid, van de wet, mag worden besteed, bedraagt 66 bij een zesdaagse schoolweek en 55 bij een vijfdaagse schoolweek.

  • 2 Indien na aftrek van het aantal dagen dat wordt besteed voor vakanties die centraal worden vastgesteld op grond van artikel 6g1, vierde lid, van de wet, dagen resteren van de in het eerste lid bedoelde aantallen, kan het bevoegd gezag voor het betreffende schooljaar een of meer vakanties vaststellen waarvoor ten hoogste dat resterend aantal dagen mag worden besteed.

  • 3 Onder dagen in het eerste lid wordt verstaan elke dag van de week met uitzondering van de zondag bij een zesdaagse schoolweek en met uitzondering van de zaterdag en de zondag bij een vijfdaagse schoolweek. Op die zondagen respectievelijk zaterdagen en zondagen wordt geen onderwijs verzorgd.

  • 4 Tenzij vallend binnen een op grond van het tweede lid of op grond van artikel 6g1, vierde lid, van de wet vastgestelde vakantie, worden de volgende dagen, waarop eveneens geen onderwijs wordt verzorgd, niet meegeteld bij het aantal dagen, bedoeld in het eerste lid:

    • a. nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag en de beide kerstdagen, alsmede

    • b. Koningsdag en Bevrijdingsdag.

  • 5 Indien aan een bijzondere school onderwijs wordt gegeven gebaseerd op een levensbeschouwing volgens welke andere dan de in het vierde lid, onderdeel a, genoemde dagen als feestdagen worden aangemerkt, kan in plaats van op de dagen, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, die vallen buiten een op grond van het tweede lid of op grond van artikel 6g1, vierde lid, van de wet vastgestelde vakantie, geen onderwijs worden verzorgd op andere dagen. Bij toepassing van de eerste volzin worden laatstgenoemde dagen niet meegeteld bij het aantal dagen, bedoeld in het eerste lid. De eerste volzin kan per schooljaar worden toegepast voor ten hoogste het aantal dagen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, dat buiten een op grond van het tweede lid of op grond van artikel 6g1, vierde lid, van de wet vastgestelde vakantie valt.

Artikel 17. Aanwijzing overige dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd

Buiten de vakanties en de andere dagen waarop geen onderwijs wordt verzorgd op grond van artikel 16, wijst het bevoegd gezag bij een zesdaagse schoolweek ten hoogste dertien dagen per schooljaar aan en bij een vijfdaagse schoolweek ten hoogste twaalf dagen per schooljaar aan waarop geen onderwijs wordt verzorgd, waarvan ten hoogste zes dagen onmiddellijk aansluitend voor of na de voor de school op grond van artikel 6g1, vierde lid, van de wet vastgestelde zomervakantie.

§ 2. Eerste leerjaren VO

Artikel 19. Afwijkingen delen onderwijsprogramma

  • 1 Voor afwijkingen als bedoeld in artikel 11d, tweede lid, eerste volzin, van de wet kunnen in aanmerking komen leerlingen die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in staat zijn al het onderwijs dat wordt verzorgd op basis van de kerndoelen te volgen.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt een commissie in die adviseert ten aanzien van welke leerlingen artikel 11d, tweede lid, van de wet toepassing kan vinden. Het bevoegd gezag regelt de omvang en samenstelling van de commissie.

  • 3 In haar advies doet de commissie aan het bevoegd gezag voorstellen ten aanzien van de aard van de in het tweede lid bedoelde afwijkingen. Daarbij geeft zij aan waarop deze voorstellen zijn gegrond.

  • 4 De commissie betrekt in elk geval bij haar oordeelsvorming:

    • a. in voorkomende gevallen het in artikel 3, tweede lid, bedoelde onderwijskundig rapport en de resultaten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek naar de geschiktheid;

    • b. indien de omstandigheid op grond waarvan afwijking wordt voorgesteld daartoe aanleiding geeft, de van een deskundige verkregen verklaring;

    • c. de zienswijze van de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring;

    • d. de zienswijze van de leraar of leraren, belast met het betrokken onderwijs, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring.

  • 5 Het advies wordt schriftelijk uitgebracht aan het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag voornemens is af te wijken van het advies van de commissie, overlegt het over dit voornemen met de commissie. De beslissing van het bevoegd gezag is met redenen omkleed. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van zijn beslissing, vergezeld van het advies van de commissie en de daarbij gevoegde verklaringen, bedoeld in het vierde lid, aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokken leerlingen, aan de betrokken leraar of leraren en aan de inspectie.

§ 3. Overige inrichtingsvoorschriften vwo, havo, mavo, vbo

Artikel 21. Aanvullende bepalingen eerste drie leerjaren vwo en havo

  • 1 Het onderwijsprogramma in de eerste drie leerjaren aan een school voor vwo en een school voor havo omvat tevens onderwijs in Franse taal en Duitse taal.

  • 2 Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal, indien de leerling onderwijs volgt in Spaanse taal, Russische taal, Italiaanse taal, Arabische taal of Turkse taal.

  • 3 Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal dan wel in beide talen, indien de leerling

    • a. voor de eerste maal tot een school voor havo of een school voor vwo is toegelaten,

    • b. is geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste,

    • c. voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs heeft gevolgd, en

    • d. daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal of talen heeft gevolgd.

  • 4 In de eerste drie leerjaren van een gymnasium wordt tevens onderwijs verzorgd in Latijnse taal en cultuur en Griekse taal en cultuur.

Artikel 22. Aanvullende bepalingen eerste twee leerjaren vmbo

  • 1 Het onderwijsprogramma in de eerste twee leerjaren aan een school voor mavo en een school voor vbo omvat tevens onderwijs in Franse taal of Duitse taal. Deze verplichting geldt niet voor leerlingen voor wie naar de verwachting van het bevoegd gezag het onderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet het meest geschikt is.

  • 2 Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal:

    • a. indien de leerling onderwijs volgt in Spaanse taal, Arabische taal of Turkse taal, of

    • b. indien de leerling

      • 1°. voor de eerste maal tot een school voor mavo of een school voor vbo is toegelaten,

      • 2°. is geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste,

      • 3°. voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs heeft gevolgd, en

      • 4°. daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal of talen heeft gevolgd.

  • 3 De leerling die op basis van het eerste lid, geen onderwijs volgt in de Franse taal of Duitse taal, volgt in de sector economie van de basisberoepsgerichte leerweg in plaats hiervan, naar keuze van de leerling, het vak Arabische taal, Turkse taal, Spaanse taal, maatschappijleer II, geschiedenis en staatsinrichting of aardrijkskunde.

Artikel 23. Minimum aantal lessen lichamelijke opvoeding v.w.o. en h.a.v.o.

[Vervallen per 01-08-2007]

Artikel 25a. Delen onderwijsprogramma praktijkonderwijs

Praktijkonderwijs omvat ten minste Nederlandse taal, rekenen/wiskunde, informatiekunde en lichamelijke opvoeding, alsmede het onderwijs waarvan het bevoegd gezag, na overleg met het college van burgemeester en wethouders dat daarbij de werkgevers betrekt die werkzaam zijn op de regionale arbeidsmarkt, heeft vastgesteld dat dit van belang is voor het uitoefenen van functies binnen die arbeidsmarkt.

Artikel 26. Voorschriften orthopedagogisch-didactische centra

  • 1 Indien een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de wet een orthopedagogisch-didactisch centrum omvat, wordt dat vermeld in het ondersteuningsplan.

  • 2 Een leerling die is of wordt ingeschreven bij een school, kan gedurende ten hoogste 2 jaren het onderwijsprogramma of een gedeelte daarvan volgen bij een orthopedagogisch-didactisch centrum.

  • 3 Het onderwijs van leerlingen die langer dan 3 maanden een programma volgen bij het orthopedagogisch-didactisch centrum, wordt gegeven door daartoe bevoegde leraren.

Artikel 26b. Inrichting profielen vwo

  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. Nederlandse taal en literatuur: 480,

    • b. Engelse taal en literatuur: 400,

    • c. Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, Turkse taal en literatuur, of Friese taal en cultuur ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt: 480,

    • d. maatschappijleer: 120,

    • e. algemene natuurwetenschappen: 120,

    • e. culturele en kunstzinnige vorming: 160, en

    • f. [Red: vervallen door vernummering,]

    • g. lichamelijke opvoeding : 160.

  • 2 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het gymnasium omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. Nederlandse taal en literatuur: 480,

    • b. Engelse taal en literatuur: 400,

    • c. Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en cultuur: 760,

    • d. maatschappijleer: 120,

    • e. algemene natuurwetenschappen: 120,

    • f. [Red: vervallen,]

    • g. lichamelijke opvoeding : 160.

  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het gymnasium en atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde B: 600,

    • b. natuurkunde: 480,

    • c. scheikunde: 440, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. natuur, leven en technologie: 440;

      • 2°. informatica: 440;

      • 3°. biologie: 480;

      • 4°. wiskunde D: 440.

  • 4 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het gymnasium en atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde A: 520, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A kan vervangen door wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag dit vak als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. biologie: 480,

    • c. scheikunde: 440, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. natuur, leven en technologie: 440;

      • 2°. aardrijkskunde: 440;

      • 3°. natuurkunde: 480.

  • 5 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het gymnasium en atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde A: 520, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A kan vervangen door wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag dit vak als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. economie: 480,

    • c. geschiedenis: 440, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. management en organisatie: 440;

      • 2°. aardrijkskunde: 440;

      • 3°. maatschappijwetenschappen: 440;

      • 4°. Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, Turkse taal en literatuur of Friese taal en cultuur: 480.

  • 6 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het gymnasium en atheneum omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde C: 480, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde C kan vervangen door wiskunde A of wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag deze vakken als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. geschiedenis: 480,

    • c. een van de volgende culturele profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. kunst (beeldende vormgeving), kunst (muziek), kunst (drama), kunst (dans), muziek, tekenen, handvaardigheid of textiele vormgeving: 480;

      • 2°. filosofie: 480;

      • 3°. Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, Turkse taal en literatuur, Friese taal en cultuur met een normatieve studielast van 480 uren, Latijnse taal en cultuur of Griekse taal en cultuur met een normatieve studielast van 760 uren,

    • d. een van de volgende maatschappelijke profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. aardrijkskunde: 440;

      • 2°. maatschappijwetenschappen: 440;

      • 3°. economie: 480.

  • 7 Het vrije deel van elk profiel in het gymnasium en atheneum kan omvatten:

    • a. de vakken, genoemd in het eerste tot en met het zesde lid, voor zover nog niet gekozen, met dien verstande dat:

      • 1°. van de vakken wiskunde A, wiskunde B en wiskunde C er slechts één deel kan uitmaken van het profiel, dat wiskunde D uitsluitend kan worden gekozen indien ook wiskunde B deel uitmaakt van het profiel, en

      • 2°. kunst (beeldende vormgeving) niet gekozen kan worden in combinatie met tekenen, handvaardigheid of textiele vormgeving, dat kunst (muziek) niet gekozen kan worden in combinatie met muziek, en

      • 3°. van de vakken tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving er slechts één deel kan uitmaken van het profiel,

    • b. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren, met dien verstande dat deze vakken slechts deel kunnen uitmaken van het vrije deel voor zover de desbetreffende taal niet reeds eerder is gevolgd of al deel uitmaakt van het profiel:

      • 1°. Spaanse taal en literatuur (elementair): 480,

      • 2°. Russische taal en literatuur (elementair): 480,

      • 3°. Italiaanse taal en literatuur (elementair): 480,

      • 4°. Arabische taal en literatuur (elementair): 480, en

      • 5°. Turkse taal en literatuur (elementair): 480,

    • c. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast in uren:

      • 1°. kunst (algemeen): 200,

      • 2°. bewegen, sport en maatschappij: 440, en

    • d. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.

Artikel 26c. Inrichting profielen havo

  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. Nederlandse taal en literatuur: 400,

    • b. Engelse taal en literatuur: 360,

    • c. maatschappijleer: 120,

    • d. culturele en kunstzinnige vorming : 120, en

    • e. lichamelijke opvoeding: 120.

  • 2 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde B: 360,

    • b. natuurkunde: 400,

    • c. scheikunde: 320, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. natuur, leven en technologie: 320;

      • 2°. informatica: 320;

      • 3°. biologie: 400;

      • 4°. wiskunde D: 320.

  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde A: 320, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A kan vervangen door wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag dit vak als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. biologie: 400,

    • c. scheikunde: 320, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. natuur, leven en technologie: 320;

      • 2°. aardrijkskunde: 320;

      • 3°. natuurkunde: 400.

  • 4 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. wiskunde A: 320, met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A kan vervangen door wiskunde B, voor zover het bevoegd gezag dit vak als onderdeel van dit profiel aanbiedt,

    • b. economie: 400,

    • c. geschiedenis: 320, en

    • d. een van de volgende profielkeuzevakken, ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. management en organisatie: 320;

      • 2°. aardrijkskunde: 320;

      • 3°. maatschappijwetenschappen: 320;

      • 4°. Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, Turkse taal en literatuur, of Friese taal en cultuur: 400.

  • 5 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het havo omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. geschiedenis: 320,

    • b. Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, Turkse taal en literatuur, of Friese taal en cultuur ter keuze van de leerling voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt: 400,

    • c. een van de volgende culturele profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. kunst (beeldende vormgeving), kunst (muziek), kunst (drama), kunst (dans), muziek, tekenen, handvaardigheid of textiele vormgeving: 320;

      • 2°. filosofie: 320;

      • 3°. Franse taal en literatuur, Duitse taal en literatuur, Spaanse taal en literatuur, Russische taal en literatuur, Italiaanse taal en literatuur, Arabische taal en literatuur, Turkse taal en literatuur, of Friese taal en cultuur: 400,

    • d. een van de volgende maatschappelijke profielkeuzevakken ter keuze van de leerling, voor zover het bevoegd gezag deze vakken aanbiedt:

      • 1°. aardrijkskunde: 320;

      • 2°. maatschappijwetenschappen: 320;

      • 3°. economie: 400.

  • 6 Het vrije deel van elk profiel in het havo kan omvatten:

    • a. de vakken, genoemd in het eerste tot en met het vijfde lid, voor zover nog niet gekozen, met dien verstande dat:

      • 1°. van de vakken wiskunde A en wiskunde B er slechts één deel kan uitmaken van het profiel, dat wiskunde D uitsluitend kan worden gekozen indien ook wiskunde B deel uitmaakt van het profiel, en

      • 2°. kunst (beeldende vormgeving) niet gekozen kan worden in combinatie met tekenen, handvaardigheid of textiele vormgeving, dat kunst (muziek) niet gekozen kan worden in combinatie met muziek, en

      • 3°. van de vakken tekenen, handvaardigheid en textiele vormgeving er slechts één deel kan uitmaken van het profiel,

    • b. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren, met dien verstande dat deze vakken slechts deel kunnen uitmaken van het vrije deel voor zover de desbetreffende taal niet reeds eerder is gevolgd of al deel uitmaakt van het profiel:

      • 1°. Spaanse taal en literatuur (elementair): 320,

      • 2°. Russische taal en literatuur (elementair): 320,

      • 3°. Italiaanse taal en literatuur (elementair): 320,

      • 4°. Arabische taal en literatuur (elementair): 320, en

      • 5°. Turkse taal en literatuur (elementair): 320,

    • c. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast in uren:

      • 1°. kunst (algemeen): 120,

      • 2°. algemene natuurwetenschappen: 120, en

      • 3°. bewegen, sport en maatschappij: 320, en

    • d. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.

Artikel 26d. Nadere voorschriften vrij deel

Indien het bevoegd gezag bij de vaststelling van vakken en andere programma-onderdelen van het vrije deel andere instellingen of deskundige personen van buiten de school betrekt, kan het onderwijs in die vakken en andere programma-onderdelen van het vrije deel, onverminderd de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor het onderwijs aan de school, mede worden verzorgd door die andere instellingen of deskundige personen. Daarbij stelt het bevoegd gezag als voorwaarde dat die instellingen of deskundige personen voldoen aan de met betrekking tot hun geldende wettelijke voorschriften en voorzover die voorschriften ontbreken, aan de binnen de beroepsgroep algemeen erkende normen. Artikel 33, eerste lid, van de wet is ten aanzien van degenen die dit onderwijs verzorgen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als getuigschrift als bedoeld in onderdeel b. 1° van dat lid geldt een kwalificatie die, gelet op de eerste en tweede volzin, passend is. Het bevoegd gezag stelt de inspectie in kennis van de kwalificatie.

Artikel 26e. Ontheffingen en vrijstellingen vwo en havo

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor vwo of havo kan een leerling ontheffing verlenen van het volgen van het onderwijs in het vak lichamelijke opvoeding indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen. Het bevoegd gezag geeft de inspectie kennis van de verleende ontheffing en vermeldt daarbij de gronden waarop deze ontheffing berust.

  • 2 De leerling van een school voor vwo die in het bezit is van het diploma havo is vrijgesteld van het volgen van de maatschappelijke stage alsmede van onderwijs in de volgende vakken van het gemeenschappelijk deel: algemene natuurwetenschappen en maatschappijleer. Indien het betreft het atheneum is deze leerling tevens vrijgesteld van het volgen van onderwijs in het vak culturele en kunstzinnige vorming.

  • 3 De leerling van een school voor vwo die in het bezit is van het diploma havo of het diploma vmbo en die in plaats van de vakken, genoemd in artikel 26c, respectievelijk artikel 10, artikel 10b of artikel 10d van de wet, of als extra vak examen heeft afgelegd in één of meer vakken van artikel 26b, is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in dit vak respectievelijk deze vakken.

  • 4 Het bevoegd gezag van een atheneum kan een leerling ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in de taal genoemd in artikel 26b, eerste lid, onder c, in de volgende gevallen:

    • a. de leerling heeft een stoornis die specifiek betrekking heeft op taal of een zintuiglijke stoornis die effect heeft op taal;

    • b. de leerling heeft een andere moedertaal dan de Nederlandse taal of de Friese taal;

    • c. de leerling volgt onderwijs in het profiel natuur en techniek of het profiel natuur en gezondheid en het onderwijs in de taal verhindert naar verwachting een succesvolle afronding van de opleiding.

  • 6 De leerling van een school voor havo die in het bezit is van het diploma vmbo en die in plaats van de vakken, genoemd in artikel 10, artikel 10b of artikel 10d van de wet, of als extra vak examen heeft afgelegd in één of meer vakken van artikel 26c of 26b, is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in dit vak respectievelijk deze vakken.

Artikel 26f. Geringere omvang in schooltijd verzorgd onderwijsprogramma in laatste leerjaar v.w.o. en h.a.v.o.

[Vervallen per 01-08-2007]

Artikel 26g. Nadere voorschriften derde leerjaar vmbo theoretische leerweg

  • 1 In het derde leerjaar van een school voor mavo volgt de leerling in de theoretische leerweg onderwijs in ten minste zeven vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, niet behorend tot het gemeenschappelijk deel.

  • 2 Indien de leerling onderwijs in een derde moderne vreemde taal volgt of heeft gevolgd in enig voorafgaand leerjaar, is in afwijking van het eerste lid het aantal vakken, bedoeld in dat lid, zes.

Artikel 26h. Nadere voorschriften vrije deel vmbo beroepsgerichte leerwegen

  • 1 De afdelingsvakken, bedoeld in artikel 10b, zevende lid, onderdeel a, van de wet, zijn bouwtechniek, metaaltechniek, elektrotechniek, voertuigentechniek, installatietechniek, grafimedia, transport en logistiek, verzorging, uiterlijke verzorging, administratie, handel en verkoop, mode en commercie, consumptief, en landbouw en natuurlijke omgeving.

Artikel 26i. Nadere voorschriften vrije deel vmbo gemengde leerweg

  • 2 In het derde leerjaar volgt de leerling in de gemengde leerweg ten minste onderwijs in zes vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, niet behorend tot het gemeenschappelijk deel. Indien de leerling onderwijs in een derde moderne vreemde taal volgt of heeft gevolgd in enig voorafgaand leerjaar, is het aantal vakken, bedoeld in de eerste volzin, vijf.

Artikel 26j. Intrasectorale en intersectorale programma’s vmbo beroepsgerichte leerwegen en gemengde leerweg

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor vbo, een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor vbo deel uitmaakt of een agrarisch opleidingscentrum kan een bij ministeriële regeling aangewezen intrasectoraal of intersectoraal programma verzorgen voor zover dat bevoegd gezag gerechtigd is onderwijs te verzorgen in de afdelingen onderliggend aan het bijbehorende intrasectorale of intersectorale programma en overigens wordt voldaan aan het tweede tot en met vierde lid. Bij ministeriële regeling worden de afdelingen, bedoeld in de vorige volzin, aangewezen.

  • 2 Een intrasectoraal of intersectoraal programma als bedoeld in het eerste lid wordt niet verzorgd voordat

    • a. het bevoegd gezag van het meest nabij gelegen regionaal opleidingencentrum en agrarisch opleidingscentrum heeft verklaard dat het programma in voldoende mate aansluit op het onderwijs dat door de desbetreffende instelling wordt verzorgd, en

    • b. uit overleg met werkgevers die werkzaam zijn op de regionale arbeidsmarkt is gebleken dat er voor leerlingen die het programma zullen volgen naar verwachting voldoende stageplaatsen beschikbaar zullen zijn.

  • 3 Indien het de gemengde leerweg betreft, kan het bevoegd gezag op iedere vestiging waar afsluitend onderwijs vbo of mavo kan worden verzorgd, een intrasectoraal of intersectoraal programma als bedoeld in het eerste lid verzorgen.

  • 4 Indien het de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg betreft kan het bevoegd gezag alleen op de vestigingen waar het onderwijs in de in het eerste lid bedoelde afdelingen daadwerkelijk wordt verzorgd, het bijbehorende intrasectorale of intersectorale programma, bedoeld in het eerste lid, verzorgen.

Artikel 26k. Intersectoraal programma «intersectoraal groen»

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor vbo, een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor vbo deel uitmaakt of een agrarisch opleidingscentrum kan het intersectorale programma «intersectoraal groen» verzorgen, indien dit is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in artikel 72, tweede lid, van de wet en overigens wordt voldaan aan het tweede tot en met vierde lid.

  • 2 Het bevoegd gezag, bedoeld in het eerste lid, kan het intersectorale programma «intersectoraal groen» verzorgen indien het gerechtigd is onderwijs te verzorgen in de afdelingen onderliggend aan het programma, dan wel in één van deze afdelingen. In het laatste geval kan het bevoegd gezag het programma slechts verzorgen indien het een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het bevoegd gezag van een school voor vbo of van een agrarisch opleidingscentrum dat gerechtigd is onderwijs te verzorgen in de ontbrekende afdeling. Bij ministeriële regeling worden de afdelingen, bedoeld in de eerste volzin, per uitstroomdifferentiatie van het programma aangewezen.

  • 3 De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, heeft in elk geval betrekking op de uitwisseling van expertise, de leerlingbegeleiding, de examinering en de vestiging of vestigingen waar het programma zal worden verzorgd.

  • 4 Artikel 26j, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op het intersectorale programma «intersectoraal groen». In afwijking van artikel 26j, vierde lid, kan het intersectorale programma «intersectoraal groen» verzorgd worden op iedere vestiging waar afsluitend onderwijs vbo in ten minste één van de onderliggende afdelingenkan worden verzorgd, indien het de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg betreft.

Artikel 26l. Voorwaarden voor het uitvoeren van intrasectorale programma’s v.m.b.o.

[Vervallen per 01-08-2008]

Artikel 26m. Gevolgen van het verzorgen van intrasectorale en intersectorale programma’s vmbo in relatie tot artikel 10b, eerste lid, van de wet

Een bevoegd gezag dat een intrasectoraal of intersectoraal programma verzorgt als bedoeld in artikel 26j of artikel 26k, voldoet aan de voorschriften van artikel 10b, eerste lid, van de wet, indien dat programma wordt aangeboden:

  • a. in de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg,

  • b. in de basisberoepsgerichte leerweg en het onderwijs in ten minste één van de onderliggende afdelingen wordt aangeboden in de kaderberoepsgerichte leerweg, of

  • c. in de kaderberoepsgerichte leerweg en het onderwijs in ten minste één van de onderliggende afdelingen wordt aangeboden in de basisberoepsgerichte leerweg.

Artikel 26n. Ontheffingen en vrijstellingen vmbo

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor mavo of vbo kan een leerling, na overleg met de leerling en, indien de leerling minderjarig is, met diens ouders, voogden of verzorgers, ontheffing verlenen van het volgen van het onderwijs in lichamelijke opvoeding, indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen. Het bevoegd gezag geeft de inspectie kennis van de verleende ontheffing en vermeldt daarbij de gronden waarop deze ontheffing berust.

  • 2 Het bevoegd gezag kan toestaan dat een ontheffing, verleend voor de eerste twee leerjaren van het volgen van een tweede moderne vreemde taal, tevens geldt als ontheffing voor die taal voor de periode waarin de leerling onderwijs in de kaderberoepsgerichte, theoretische of gemengde leerweg volgt, met dien verstande dat Arabische taal, Turkse taal, Spaanse taal, maatschappijleer II, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde in de plaats komt van het onderwijs in de taal waarvoor de vrijstelling is verleend. Deze toestemming kan slechts worden verleend ten behoeve van leerlingen die:

    • a. op grond van artikel 22, eerste lid, beschikken over een ontheffing en deze ontheffing wordt voortgezet,

    • b. in de periode van de eerste twee leerjaren onderwijs in de Arabische taal, de Turkse taal, of Spaanse taal volgden, of

    • c. onderwijs gaan volgen in de basisberoepsgerichte leerweg en die in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar leerwegondersteunend onderwijs volgden.

  • 3 Dit artikel geldt tevens voor leerlingen die in een hoger leerjaar voor de eerste maal in Nederland tot een school zijn toegelaten.

  • 4 De leerling van een school voor vmbo, voor zover het betreft de theoretische leerweg, die in het bezit is van het diploma vmbo in de kaderberoepsgerichte leerweg of de basisberoepsgerichte leerweg en die in plaats van de vakken, als bedoeld in artikel 10b van de wet, of als extra vak examen heeft afgelegd in één of meer vakken van artikel 10 van de wet of artikel 26c dan wel 26b, is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in dit vak respectievelijk deze vakken.

  • 5 De leerling van een school voor vmbo, voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg, die in het bezit is van een diploma vmbo in een andere leerweg, en die in plaats van de vakken, bedoeld in artikel 10b, of als extra vak, examen heeft afgelegd in één of meer vakken van artikel 10 van de wet, artikel 26b of artikel 26c, is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in dit vak respectievelijk deze vakken.

  • 6 De leerling van een school voor vmbo, voor zover het betreft de kaderberoepsgerichte leerweg, die in het bezit is van een diploma vmbo in de basisberoepsgerichte leerweg, de theoretische leerweg of de gemengde leerweg, en die in plaats van de vakken, bedoeld in artikel 10b van de wet, of als extra vak, examen heeft afgelegd in één of meer vakken van artikel 10b van de wet, artikel 26b dan wel artikel 26c, is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in dit vak respectievelijk deze vakken.

  • 7 De leerling van een school voor vmbo, voor zover het betreft de gemengde leerweg, die in het bezit is van een diploma vmbo en die in plaats van de vakken, bedoeld in artikel 10d, of als extra vak, examen heeft afgelegd in één of meer vakken van artikel 10 of artikel 10b van de wet, of artikel 26b dan wel artikel 26c, is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in dit vak, respectievelijk deze vakken.

§ 4. Toevoeging gemengde leerweg en afdeling landbouw en natuurlijke omgeving in het kader van regionale samenwerking

Artikel 27. Toevoeging gemengde leerweg

  • 1 Onderwijs in de gemengde leerweg als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel e, van de wet kan worden gegeven aan een school voor vbo of aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs, indien het bevoegd gezag met het bevoegd gezag van een school voor mavo een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de uitwisseling van expertise, de leerlingbegeleiding en de examinering.

Artikel 28. Toevoeging afdeling landbouw en natuurlijke omgeving

Een afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel d, van de wet kan op grond van artikel 72, derde lid, onderdeel f, van de wet worden toegevoegd aan een school voor vbo indien:

  • a. het bevoegd gezag van een agrarisch opleidingscentrum deelneemt aan de desbetreffende regionale samenwerking, of

  • b. het bevoegd gezag van het agrarisch opleidingscentrum waarvan een vestiging het dichtst gelegen is bij de vestiging waar het onderwijs in de afdeling landbouw en natuurlijke omgeving zal worden verzorgd, heeft verklaard daarmee in te stemmen.

§ 5. Maatschappelijke stage

Artikel 30a. Stage-overeenkomst

  • 1 De stage-overeenkomst voor de maatschappelijke stage bevat in elk geval:

    • a. de leerdoelen;

    • b. de activiteiten die de leerling moet ontplooien om de leerdoelen te bereiken;

    • c. de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de onder b bedoelde activiteiten;

    • d. een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagebieder.

  • 2 De stage-overeenkomst bepaalt voorts wie de verzekering tegen het financiële risico van ongevallen en tegen wettelijke aansprakelijkheid van de leerling voor de tijd dat deze zich bevindt bij de stagebieder zal sluiten en ten laste van wie de te betalen premie zal komen, indien een zodanige verzekering wordt gesloten.

  • 3 Indien er geen externe stagebieder is aan te wijzen, dan wordt de stage-overeenkomst gesloten tussen het bevoegd gezag en de leerling.

  • 4 In geval van minderjarigheid van de leerling wordt de stage-overeenkomst mede door diens ouders, voogden of verzorgers ondertekend.

§ 6. Beroepsstage

Artikel 31. Reikwijdte

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op scholen voor mavo voor zover daaraan onderwijs in de gemengde leerweg wordt verzorgd, en op scholen voor vbo.

  • 2 Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op arbeidstraining. Onder arbeidstraining wordt verstaan het onderricht in de praktijk van de uitoefening van een vak of beroep aan scholen voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f, vijfde lid, van de wet, voor zover dat onderricht plaatsvindt buiten de school voor praktijkonderwijs.

Artikel 32. Stages

  • 1 In het derde en vierde leerjaar kunnen de lessen in afdelingsvakken of intrasectorale of intersectorale programma’s worden besteed aan stage.

  • 2 Voor een school voor praktijkonderwijs bedraagt het in artikel 10f, vijfde lid, van de wet bedoelde aantal uren stage of arbeidstraining gedurende de cursusduur gemiddeld ten hoogste 50% van het aantal uren waarin onderwijs wordt verzorgd, met dien verstande dat voor leerlingen voor wie de partiële leerplicht nog niet is geëindigd, tot het einde van die leerplicht de stage of arbeidstraining per schoolweek ten hoogste 80% bedraagt van het aantal uren waarin in die week onderwijs wordt verzorgd.

Artikel 33. Stageplan

Het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage worden beschreven in een stageplan.

Artikel 34. Stageplaatsen

Een stage wordt doorlopen op een of meer stageplaatsen, ter beschikking gesteld door een of meer stagegevers.

Artikel 35. Stage-overeenkomst

  • 1 Het bevoegd gezag sluit met de leerling en de stagegever te zamen een schriftelijke stage-overeenkomst waaruit blijkt dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan.

  • 2 De stage-overeenkomst bevat in elk geval:

    • a. de leeractiviteiten die de leerling bij de aangewezen stagegever op een of meer bepaalde stageplaatsen moet ontplooien;

    • b. de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de onder a bedoelde leeractiviteiten;

    • c. een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagegever waarin in elk geval duidelijk wordt gemaakt welk aandeel in de begeleiding door de stageleraar respectievelijk door de stagebegeleider, aan te wijzen door of namens het bevoegd gezag onderscheidenlijk de stagegever, wordt verzorgd;

    • d. de wijze waarop de stagegever bij de beoordeling van de leeractiviteiten van de leerling wordt betrokken;

    • e. een regeling die de inspectie in staat stelt toezicht te houden op de leeractiviteiten die door de leerling bij de stagegever worden ontplooid.

  • 3 De stage-overeenkomst bepaalt voorts wie de verzekering tegen het financiële risico van ongevallen en tegen wettelijke aansprakelijkheid van de leerling voor de tijd dat deze zich bevindt bij de stagegever zal sluiten en ten laste van wie de te betalen premie zal komen, indien een zodanige verzekeringsovereenkomst zal worden gesloten.

  • 4 In geval van minderjarigheid van de leerling wordt de stage-overeenkomst door diens ouders, voogden of verzorgers ondertekend.

Artikel 36. Samenwerkingsovereenkomst

Met het oog op de stage kan het bevoegd gezag ten behoeve van de leerlingen een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst met een of meer stagegevers aangaan waarin mede een of meer onderdelen van de stage-overeenkomst, bedoeld in artikel 35, tweede lid, worden opgenomen.

Hoofdstuk IV. Beoordeling leerresultaten

Artikel 37. Wijze waarop leerresultaten worden beoordeeld

  • 1 De inspectie hanteert voor zover van toepassing de volgende indicatoren voor de beoordeling van de leerresultaten:

    • a. het rendement van de eerste twee leerjaren;

    • b. het rendement van de overige leerjaren;

    • c. het gemiddelde cijfer van het centraal examen;

    • d. het gemiddelde verschil tussen het cijfer van het centraal examen en het cijfer van het schoolexamen.

  • 3 De in het eerste lid, onder a, genoemde indicator wordt bepaald door het verschil tussen:

    • a. het niveau dat de leerling gelet op het onderwijskundig rapport van de directeur van de basisschool, bedoeld in artikel 42 van de Wet op het primair onderwijs, naar verwachting in het derde leerjaar bereikt, en

    • b. het niveau dat de leerling daadwerkelijk in dat leerjaar heeft bereikt.

  • 4 De in het eerste lid, onder b, genoemde indicator heeft betrekking op de mate waarin leerlingen in de leerjaren na het tweede leerjaar zonder vertraging of afstroom het diploma hebben behaald. Daarbij wordt een leerling aangemerkt als te zijn bevorderd indien deze aan het eind van het schooljaar is overgegaan naar het volgende leerjaar van dezelfde of een hogere opleiding.

  • 5 De in het eerste lid, onder c, genoemde indicator omvat een naar leerlingaantallen gewogen gemiddeld cijfer over alle vakken of een cluster van vakken.

  • 6 De in het eerste lid, onder d, genoemde indicator omvat het gemiddelde verschil tussen de cijfers van het schoolexamen en het centraal examen over een periode van drie jaren.

  • 7 Bij de bepaling van de leerresultaten, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met c, kan rekening worden gehouden met de leerlingen die zijn geïndiceerd voor leerwegondersteunend onderwijs.

  • 8 Bij de bepaling van de leerresultaten, bedoeld in het eerste lid , onder b of c, kan rekening worden gehouden met groepskenmerken en individuele kenmerken van leerlingen, met dien verstande dat in elk geval rekening wordt gehouden met de sociaal-economische situatie van de leerlingen.

  • 9 De scores waarop het oordeel over de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde indicatoren wordt gebaseerd, kunnen wegens bijzondere omstandigheden worden gecorrigeerd.

Artikel 37a. Ministeriële regeling berekening indicatoren, benodigde gegevens en oordeel over leerresultaten

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gegeven met betrekking tot de berekening van de indicatoren, genoemd in artikel 37, eerste lid, waaronder begrepen de toe te passen correcties, bedoeld in het zevende en achtste lid van dat artikel. Voorts worden bij die regeling regels gegeven met betrekking tot:

  • a. de aard en de aantallen gegevens die ten minste nodig zijn voor de toepassing van de indicatoren;

  • b. de normering waarop de inspectie het oordeel voldoende dan wel onvoldoende onderwijsresultaat baseert, na toepassing van de indicatoren;

  • c. de wijze waarop per schoolsoort of leerweg de beoordelingen, gebaseerd op de afzonderlijke indicatoren, leiden tot een oordeel over de leerresultaten van die schoolsoort onderscheidenlijk leerweg.

Artikel 37b. Procedure vaststelling en wijziging indicatoren

  • 1 De indicatoren worden vastgesteld dan wel gewijzigd met inachtneming van de volgende procedure:

    • a. gelet op recente ontwikkelingen, een eigen analyse en signalen van organisaties uit het onderwijsveld, beslist de inspecteur-generaal van het onderwijs of hij Onze Minister een voorstel doet voor het aanpassen van een indicator of voor het vaststellen van een nieuwe indicator;

    • b. over het concept-voorstel overlegt de inspecteur-generaal van het onderwijs met de daarvoor in aanmerking komende organisaties uit het onderwijsveld;

    • c. de inspecteur-generaal van het onderwijs legt het voorstel voor aan Onze Minister, onder vermelding van de wijze waarop in het voorstel rekening is gehouden met de reacties van de geraadpleegde organisaties uit het onderwijsveld;

    • d. Onze Minister besluit naar aanleiding van het voorstel over wijziging van een indicator of vaststelling van een nieuwe indicator of een daarvoor noodzakelijk voorstel van wet of ontwerp-algemene maatregel van bestuur wordt voorbereid.

  • 2 De wijze van meting en de aanpassing van de wijze van meting in het kader van toepassing van de indicatoren, alsmede de normering en de aanpassing van de normering, worden vastgesteld op voorstel van de inspecteur-generaal van het onderwijs.

Artikel 37c. Meting onmogelijk of gegevens incompleet

Indien er geen of onvoldoende gegevens zijn voor een betrouwbaar oordeel over de meting van de leerresultaten, verricht de inspectie een aanvullend onderzoek, volgens bij ministeriële regeling te geven voorschriften. Het aanvullend onderzoek kan onder meer omvatten:

  • a. het verkrijgen van nadere gegevens van de school over de resultaten en de doorstroom van leerlingen;

  • b. onderzoek en verificatie ter plekke.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 april 1993

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

J. Wallage

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de twintigste april 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin