Inrichtingsbesluit W.V.O.

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-04-2003 en zichtdatum 27-11-2024.
Geldend van 11-04-2003 t/m 31-07-2003

Besluit van 6 april 1993, houdende onder meer voorschriften omtrent het onderwijs aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 29 december 1992, nr. 92096883/3180A, directie Wetgeving en Juridische Zaken, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 10a, vijfde lid, 11e, tweede lid, 12a, tweede lid, 22, 23, 27, eerste lid, 28a, derde lid, en 69, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Gezien het advies van de Onderwijsraad van 30 juni 1992, nr. OR 92000096/S;

De Raad van State gehoord (advies van 3 maart 1993, nr. W05.92.0663);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 2 april 1993, nr. 93019728/3180A, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

DEEL I. VOORTGEZET ONDERWIJS

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deel I van dit besluit wordt verstaan onder:

wet: deel I van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en wat het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving betreft, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

inspectie: de inspectie, bedoeld in artikel 113 of 114 van de wet;

v.w.o.: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;

h.a.v.o.: hoger algemeen voortgezet onderwijs;

m.a.v.o.: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

v.b.o.: voorbereidend beroepsonderwijs;

v.m.b.o.: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 21 van de wet, verzorgd door een in dat artikel bedoelde school of scholengemeenschap;

school: een school voor v.w.o., een school voor h.a.v.o., een school voor m.a.v.o. , een school voor v.b.o. of een school voor praktijkonderwijs.

profiel: het profiel, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet;

gemeenschappelijk deel: het in artikel 12, vierde lid, onderdeel a, van de wet bedoelde onderdeel van het profiel;

profieldeel: het in artikel 12, vierde lid, onderdeel b, van de wet bedoelde onderdeel van het profiel;

vrij deel: het in artikel 12, vierde lid, onderdeel c, van de wet bedoelde onderdeel van het profiel;

normatieve studielast: de normatieve studielast, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van de wet;.

theoretische leerweg: de theoretische leerweg, genoemd in artikel 10 van de wet;

basisberoepsgerichte leerweg: de basisberoepsgerichte leerweg, genoemd in artikel 10b van de wet;

kaderberoepsgerichte leerweg: de kaderberoepsgerichte leerweg, genoemd in artikel 10b van de wet;

gemengde leerweg: de gemengde leerweg, genoemd in artikel 10d van de wet;

praktijkonderwijs: het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de wet;

intrasectoraal programma: een in artikel 26j genoemd intrasectoraal programma;

bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de wet;

stage: de stage, bedoeld in artikel 22, derde lid, onderdeel b, van de wet;

stagegever: de rechtspersoon of de natuurlijke persoon bij wie de stage wordt doorlopen;

stageleraar: de leraar van de school waarop de leerling is ingeschreven, belast met de begeleiding van de leerling tijdens de stage;

stagebegeleider: degene die is belast met de begeleiding van de leerling en werkzaam is bij de stagegever;

de vakken behorende tot de beeldende vorming: tekenen, handvaardigheid (handenarbeid), handvaardigheid (textiele werkvormen), fotografie, film, audio-visuele vorming;

kunstvakken: de vakken behorende tot de beeldende vorming, alsmede muziek, dans en drama.

Hoofdstuk II. Toelating, voorwaardelijke bevordering, verwijdering

Artikel 2. Toelating algemeen

  • 1 Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan bepalen dat de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid onder zijn verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend door een door het bevoegd gezag in te stellen toelatingscommissie.

  • 3 Het bevoegd gezag regelt de werkzaamheden, omvang en samenstelling van de in het tweede lid bedoelde toelatingscommissie en kan de uitoefening van de bevoegdheid door de commissie nader regelen.

Artikel 3. Toelating eerste leerjaar v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o., v.b.o., uitgezonderd praktijkonderwijs

  • 1 Tot het eerste leerjaar van een school, behalve voor zover het betreft een school voor praktijkonderwijs, kan als leerling slechts worden toegelaten degene die:

    • a. afkomstig is van een school voor basisonderwijs en bij wie naar het oordeel van de directeur van de school voor basisonderwijs de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd, of

    • b. afkomstig is van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en aan het einde van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, of

    • c. afkomstig is van een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en bij wie naar het oordeel van de directeur van de desbetreffende school of instelling de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd.

  • 3 De toelating tot het eerste leerjaar van een school kan niet voorwaardelijk geschieden.

  • 4 In gevallen waarin toepassing van het eerste of tweede lid niet mogelijk is, kan de inspectie afwijking van het eerste of tweede lid toestaan.

Artikel 4. Aanvullende toelatingsvoorwaarden eerste leerjaar v.w.o., h.a.v.o. en m.a.v.o.

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt de beslissing over de toelating van een kandidaat-leerling tot het eerste leerjaar van een school voor v.w.o., voor h.a.v.o. of voor m.a.v.o., mede gebaseerd op een onderzoek naar de geschiktheid voor het volgen van het onderwijs aan de school waarvoor de toelating wordt gevraagd.

  • 2 Het onderzoek naar de geschiktheid vindt plaats met behulp van ten minste één van de hierna genoemde middelen, ter keuze van het bevoegd gezag:

    • a. een toelatingsexamen, door de leraren van de school afgenomen, dat zich ten minste uitstrekt over de vakken Nederlandse taal en rekenen;

    • b. een proefklasse;

    • c. een onderzoek naar de kennis en het inzicht van de kandidaat-leerling in ten minste het laatstelijk door hem gevolgde schooljaar aan de basisschool, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs, de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;

    • d. een psychologisch onderzoek.

  • 3 Een kandidaat-leerling wordt niet onderworpen aan een psychologisch onderzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, dan met toestemming van hen die de ouderlijke macht of de voogdij over hem uitoefenen. Dezen worden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld van de resultaten van het onderzoek kennis te nemen.

  • 4 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het rapport van het in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde psychologisch onderzoek wordt bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het bevoegd gezag en de met het onderzoek belaste functionarissen. De ouders, voogden of verzorgers van de kandidaat-leerling en de inspectie krijgen desgewenst inzage in dit psychologisch rapport. Het psychologisch rapport wordt in de school bewaard tot ten minste drie jaren en ten hoogste vijf jaren na het tijdstip waarop de leerling de school heeft verlaten en wordt in elk geval binnen twee maanden na het verstrijken van laatstbedoelde termijn van ten hoogste vijf jaren vernietigd.

  • 5 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een in het eerste lid genoemde school die een gemeenschappelijk eerste leerjaar heeft met een school voor v.b.o.

Artikel 5. Melding toelatingsprocedure, toelatingsbeslissingen en studieresultaten

  • 1 Het bevoegd gezag doet mededeling aan de inspectie van de te volgen procedure voor de toelating tot het eerste leerjaar. Het zendt jaarlijks binnen 6 maanden na de toelating een verslag betreffende de toegepaste toelatingsmiddelen en van de daarmee opgedane ervaringen aan de inspectie.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de directeur van de basisschool, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs, de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in kennis van de beslissing omtrent de toelating en, na afloop van het eerste leerjaar, indien de directeur dit verzoekt, van de studieresultaten van de leerling.

Artikel 6. Afwijkingen van artikel 3 of artikel 4

  • 1 In afwijking van artikel 3 of artikel 4 kan het bevoegd gezag van een school voor v.w.o. of voor h.a.v.o. tot het eerste leerjaar van die school toelaten:

    • a. de kandidaat-leerling die tot het eerste leerjaar van een andere school voor v.w.o. of voor h.a.v.o. is toegelaten;

    • b. de kandidaat-leerling die het eerste leerjaar van een school voor m.a.v.o. gedeeltelijk heeft doorlopen, indien de studieresultaten daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding geven.

  • 2 In afwijking van artikel 3 of artikel 4 kan het bevoegd gezag van een school voor m.a.v.o. tot het eerste leerjaar van die school toelaten:

    • a. de kandidaat-leerling die tot het eerste leerjaar van een andere school voor m.a.v.o. of tot het eerste leerjaar van een school voor v.w.o. of voor h.a.v.o. is toegelaten;

    • b. de kandidaat-leerling die het eerste leerjaar van een school voor v.b.o. gedeeltelijk heeft doorlopen, indien de studieresultaten daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding geven.

  • 3 In afwijking van artikel 3 kan het bevoegd gezag van een school voor v.b.o. tot het eerste leerjaar van die school toelaten de kandidaat die tot het eerste leerjaar van enige school is toegelaten.

Artikel 7. Toelatingsvoorwaarde praktijkonderwijs

Tot een school of afdeling voor praktijkonderwijs kan als leerling worden toegelaten degene die de leeftijd van ten minste 12 jaar heeft bereikt.

Artikel 8. Bijzondere toelatingsvoorwaarden scholen en afdelingen v.b.o., aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, W.V.O.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3, 7 en 10, eerste lid, wordt een kandidaat-leerling niet toegelaten tot een school of afdeling, aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, van de wet, dan nadat het bevoegd gezag zich ervan heeft vergewist dat dit onderwijs voor hem het meest aangewezen is, gelet op de bijzondere aard en doelstelling van het desbetreffende onderwijs.

Artikel 9. Toelating gelijksoortige school

Een leerling, komende van een gelijksoortige school, wordt bij toelating geplaatst in het leerjaar waarin de leerling op die school onderwijs had mogen volgen.

Artikel 10. Toelating hogere leerjaren

  • 1 Tenzij artikel 9 van toepassing is, wordt een leerling niet tot een hoger leerjaar dan het eerste toegelaten dan nadat uit een door het bevoegd gezag ingesteld onderzoek is gebleken dat de leerling het onderwijs in het leerjaar waarvoor toelating wordt gevraagd, naar verwachting met voldoende resultaat zal kunnen volgen, met dien verstande dat toelating van een leerling tot het tweede of derde leerjaar niet wordt geweigerd op de grond dat de leerling een of meer vakken niet heeft gevolgd.

  • 2 Tot het vierde leerjaar van een school of afdeling voor h.a.v.o. kan als leerling slechts worden toegelaten degene die in het bezit is van een hierna genoemd bewijs, diploma of getuigschrift:

    • a. een bewijs de eerste drie leerjaren van een school voor v.w.o. of van een school voor h.a.v.o. met gunstig gevolg te hebben doorlopen;

    • b. het diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs voor zover het betreft de theoretische leerweg;

    • c. een diploma waaruit blijkt dat een school die aansluitend op het basisonderwijs op grond van de Experimentenwet onderwijs heeft geëxperimenteerd met het geven van middenschoolonderwijs, met goed gevolg is doorlopen en een bewijs waaruit blijkt dat de resultaten van het gevolgde onderwijs overeenstemmen met het niveau dat ingevolge het bepaalde in onderdeel a of b van dit lid voor toelating van een leerling is voorgeschreven;

    • d. een getuigschrift basisvorming van een school die aansluitend op het basisonderwijs op grond van de Experimentenwet onderwijs heeft geëxperimenteerd met basisvorming en primair beroepsonderwijs en een verklaring waaruit blijkt dat de resultaten van het gevolgde onderwijs overeenstemmen met het niveau dat ingevolge het bepaalde in onderdeel a of b van dit lid voor toelating van een leerling is voorgeschreven.

  • 3 De inspectie kan in bijzondere gevallen afwijking van het bepaalde in het tweede lid toestaan, indien de leerling naar verwachting het onderwijs in het vierde leerjaar met voldoende resultaat zal kunnen volgen.

Artikel 11. Verlenging verblijfsduur in verband met onbillijkheden

Alvorens toepassing te geven aan artikel 27, tiende lid, van de wet, vergewist de inspectie zich ervan, dat het bevoegd gezag de ouders van de betrokken leerling in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord over het verzoek van het bevoegd gezag. De inspectie betrekt bij haar beslissing in elk geval de zienswijze van de ouders.

Artikel 12. Voorwaardelijke bevordering

  • 1 Voorwaardelijke bevordering wordt uitdrukkelijk op het eindrapport vermeld. Bovendien wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan ouders, voogden of verzorgers, waarbij wordt vermeld het tijdstip waarop definitief omtrent de overgang zal worden beslist alsmede de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te kunnen worden bevorderd. Dit tijdstip ligt tussen 1 oktober en 1 januari daarop volgend.

  • 2 Een leerling wordt niet voorwaardelijk bevorderd tot het hoogste leerjaar.

Artikel 13. Schorsing

  • 1 Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.

  • 2 Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de betrokkene en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, ook aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene bekendgemaakt.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 14. Definitieve verwijdering

  • 1 Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.

  • 2 Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 15. Beslistermijn bij bezwaar

  • 1 De besluiten tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling of tot definitieve verwijdering van een leerling worden schriftelijk en met opgave van redenen aan de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers, bekendgemaakt, waarbij tevens de inhoud van het tweede lid wordt vermeld.

  • 2 Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het bevoegd gezag.

  • 3 Het bevoegd gezag beslist in overeenstemming met artikel 27 van de wet binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de kandidaat-leerling, onderscheidenlijk de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, onderscheidenlijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft onderscheidenlijk hebben kunnen nemen van de op die besluiten betrekking hebbende adviezen of rapporten.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de desbetreffende leerling, gedurende de behandeling van het bezwaar tegen een besluit tot definitieve verwijdering de toegang tot de school ontzeggen.

Hoofdstuk III. Inrichting van het onderwijs

§ 1. Algemeen

Artikel 16. Vakanties

  • 1 De tijd die per cursusjaar ten hoogste voor vakantie van de leerlingen mag worden besteed, bedraagt 72 schooldagen bij een zesdaagse schoolweek en 60 schooldagen bij een vijfdaagse schoolweek.

  • 2 Onder schooldag wordt verstaan elke dag van de week met uitzondering van de zondag bij een zesdaagse schoolweek en met uitzondering van de zaterdag en de zondag bij een vijfdaagse schoolweek. Niet tot schooldagen worden gerekend:

    • a. nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag en de beide kerstdagen, alsmede

    • b. nationale feestdagen.

  • 3 Indien aan een bijzondere school onderwijs wordt gegeven gebaseerd op een levensbeschouwing volgens welke andere dan de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde dagen als feestdagen worden aangemerkt, kunnen in plaats daarvan ten hoogste zes andere dagen niet tot schooldagen worden gerekend.

Artikel 17. Begin en einde van de zomervakantie

Bij ministeriële regeling worden het begin en het einde van de zomervakantie vastgesteld. De begin- en einddatum kunnen per groep van scholen verschillen.

§ 2. Basisvorming

Artikel 18. Combinaties van vakken

Gedurende de periode van basisvorming kunnen de onderstaande vakken in combinatie met elkaar worden gegeven:

  • a. natuur- en scheikunde, biologie;

  • b. twee of drie van de vakken geschiedenis en staatsinrichting, aardrijkskunde, economie;

  • c. twee of meer van de vakken behorende tot de beeldende vorming;

  • d. informatiekunde en een van de vakken Nederlandse taal, economie, wiskunde, natuur- en scheikunde, techniek.

Artikel 19. Afwijkingen onderdelen basisvorming

  • 1 Voor afwijkingen als bedoeld in artikel 11e, derde lid, eerste volzin, van de wet kunnen in aanmerking komen leerlingen die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in staat zijn aan het eind van de basisvorming de kerndoelen te bereiken.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt een commissie in die adviseert ten aanzien van welke leerlingen artikel 11e, derde lid, van de wet toepassing kan vinden. Het bevoegd gezag regelt de omvang en samenstelling van de commissie.

  • 3 In haar advies doet de commissie aan het bevoegd gezag voorstellen ten aanzien van de aard van de in het tweede lid bedoelde afwijkingen. Daarbij geeft zij aan waarop deze voorstellen zijn gegrond.

  • 4 De commissie betrekt in elk geval bij haar oordeelsvorming:

    • a. in voorkomende gevallen het in artikel 3, tweede lid, bedoelde onderwijskundig rapport en de resultaten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek naar de geschiktheid;

    • b. indien de omstandigheid op grond waarvan afwijking wordt voorgesteld daartoe aanleiding geeft, de van een deskundige verkregen verklaring;

    • c. de zienswijze van de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring;

    • d. de zienswijze van de leraar of leraren, belast met het onderwijs in het betrokken vak of de betrokken vakken, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring.

  • 5 Het advies wordt schriftelijk uitgebracht aan het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag voornemens is af te wijken van het advies van de commissie, overlegt het over dit voornemen met de commissie. De beslissing van het bevoegd gezag is met redenen omkleed. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van zijn beslissing, vergezeld van het advies van de commissie en de daarbij gevoegde verklaringen, bedoeld in het vierde lid, aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokken leerlingen, aan de betrokken leraar of leraren en aan de inspectie.

§ 3. Overige inrichtingsvoorschriften v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o., v.b.o.

Artikel 21. Vakken in de periode van de eerste drie leerjaren v.w.o. en h.a.v.o.

  • 1 In de eerste drie leerjaren te zamen van een school voor v.w.o. en een school voor h.a.v.o. wordt, naast het onderwijs in de vakken genoemd in artikel 11a, tweede lid, van de wet, onderwijs verzorgd in een derde moderne taal, zijnde Franse taal of Duitse taal. In de eerste drie leerjaren te zamen van een gymnasium wordt daarnaast nog onderwijs verzorgd in de vakken Latijnse taal en letterkunde en Griekse taal en letterkunde.

  • 2 Het bevoegd gezag kan goedkeuren dat een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid, wordt vrijgesteld van het volgen van onderwijs in de vakken Franse taal of Duitse taal, dan wel in deze beide vakken. Deze goedkeuring kan slechts worden verleend ten behoeve van leerlingen in de eerste drie leerjaren die:

    • a. onderwijs in de taal van het land van oorsprong, bedoeld in artikel 16 van de wet, volgen, of

    • b. voor de eerste maal tot een school als bedoeld in het eerste lid zijn toegelaten en daarbij zijn geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste en voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs hebben gevolgd en daarbij geen of te weinig onderwijs in het desbetreffende vak hebben genoten.

Artikel 23. Minimum aantal lessen lichamelijke opvoeding v.w.o. en h.a.v.o.; minimum aantal lessen bepaalde vakken m.a.v.o. en v.b.o.

  • 1 In alle leerjaren tezamen van een school voor v.w.o. of h.a.v.o. wordt in lichamelijke opvoeding ten minste een aantal lessen verzorgd, gelijk aan 400 respectievelijk 360 uren.

  • 2 In alle leerjaren tezamen van een school voor m.a.v.o. of v.b.o. wordt in de vakken, vermeld in de onderstaande tabel, ten minste het daarbij aangegeven aantal lessen verzorgd, waarbij wordt uitgegaan van lessen van elk 50 minuten onderwijs:

    maatschappijleer

    80

    kunstvakken

    320

    lichamelijke opvoeding

    400

  • 3 Indien het onderwijs in een in het tweede lid genoemd vak wordt verzorgd in een geringer aantal minuten per lesuur dan 50, dient de totale tijd waarin onderwijs voor dat vak wordt verzorgd, niet te dalen beneden die welke in dat lid is voorgeschreven.

Artikel 25. Vakken doorstroomprogramma

Onderwijs dat door het bevoegd gezag van een school voor m.a.v.o. of voor v.b.o. wordt verzorgd met het oog op een goede aansluiting op vervolgonderwijs, omvat ten minste de vakken waarvan het bevoegd gezag, na overleg met het vervolgonderwijs, heeft vastgesteld dat deze van belang zijn voor doorstroming van de leerling naar assistentopleidingen en basisberoepsopleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 25a. Vakken praktijkonderwijs

Praktijkonderwijs omvat ten minste Nederlandse taal, rekenen/wiskunde, informatiekunde en lichamelijke opvoeding, alsmede de vakken waarvan het bevoegd gezag, na overleg met de gemeente die daarbij de werkgevers betrekt die werkzaam zijn op de regionale arbeidsmarkt, heeft vastgesteld dat deze van belang zijn voor het uitoefenen van functies binnen die arbeidsmarkt.

Artikel 26. Adviesurentabellen v.m.b.o.

  • 1 Onverminderd artikel 23 zijn de adviesurentabellen, bedoeld in artikel 23 van de wet, voor v.m.b.o. als volgt, waarbij is gerekend met:

    • a. lessen van elk 50 minuten,

    • b. het totaal aantal lessen per vak, en

    • c. een totaal van 1280 uren in elk van de eerste drie leerjaren, gebaseerd op 32 lesuren per week, en van 1200 uren in het vierde leerjaar, gebaseerd op 30 lesuren per week.

  • 2 Waar nodig bevatten de in het eerste lid bedoelde adviesurentabellen een uitsplitsing tussen uren die gelden voor alle leerlingen (links van de stippellijn), en uren in aanvulling daarop voor leerlingen die het desbetreffende vak hebben gekozen (rechts van de stippellijn).

    Vak

    theoretische leerweg

    beroepsgerichte leerwegen

    Gemengde leerweg

    basis

    kader

    Nederlands

    600

    520

    560

    600

    Engels

    480

    400

    440

    480

    Maatschappijleer

    80

    80

    80

    80

    Kunstvakken I

    320

    320

    320

    320

    Lichamelijke opvoeding

    400

    400

    400

    400

    Afdelingsvak of

                   

    Intrasectoraal programma

     

    960

    960

    320

    Tweede moderne

    l

    l

    l

    l

    vreemde taal

    240 l 200

    240 l 120

    240 l 160

    240 l 200

    Derde moderne

    l

    l

    l

    l

    vreemde taal

    200 l 200

    l

    l

    200 l 200

    Geschiedenis en

    l

    l

    l

    l

    staatsinrichting

    200 l 200

    200 l 120

    200 l 160

    200 l 200

    Aardrijkskunde

    140 l 200

    140 l 120

    140 l 160

    140 l 200

    Maatschappijleer II

    l 200

    l 120

    l 160

    l 200

    Wiskunde

    400 l 200

    400 l 120

    400 l 160

    400 l 200

    Natuur- en

    l

    l

    l

    l

    scheikunde I

    200 l 200

    200 l 120

    200 l 160

    200 l 200

    Natuur- en

    l

    l

    l

    l

    scheikunde II

    l 200

    l

    l

    l 200

    Biologie

    120 l 200

    120 l 120

    120 l 160

    120 l 200

    Economie

    80 l 200

    80 l 120

    80 l 160

    80 l 200

    Kunstvakken II

    l 200

    l

    l

    l 200

    Informatiekunde

    20

    20

    20

    20

    Verzorging

    100

    100

    100

    100

    Techniek

    180

    180

    180

    180

    Studielessen

    80

    80

    80

    80

    In deze tabel wordt verstaan onder:

    kunstvakken I: de kunstvakken van het gemeenschappelijk deel van de leerwegen, bedoeld in het vijfde lid van de artikelen 10, 10b en 10d van de wet, en

    kunstvakken II: de kunstvakken van het vrije deel van de theoretische leerweg, bedoeld in artikel 10, zevende lid, onder b, van de wet en van de gemengde leerweg, bedoeld in artikel 10d, zevende lid, onder c, van de wet.

Artikel 26a. Normatieve studielast onderdelen profiel

  • 1 In het v.w.o. is de normatieve studielast van het gemeenschappelijk deel 1960 uren, van het profieldeel 1840 uren en van het vrije deel 1000 uren.

  • 2 In het h.a.v.o. is de normatieve studielast van het gemeenschappelijk deel 1480 uren, van het profieldeel 1160 uren en van het vrije deel 560 uren.

Artikel 26b. Inrichting profielen v.w.o.

  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het v.w.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    Nederlandse taal en letterkunde

    480

    Engelse taal en letterkunde

    400

    Franse taal en letterkunde 1

    160

    Duitse taal en letterkunde 1

    160

    algemene natuurwetenschappen

    200

    geschiedenis en maatschappijleer

    200

    culturele en kunstzinnige vorming 1

    200

    lichamelijke opvoeding 1

    160

  • 2 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het v.w.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    wiskunde B1,2

    760

    natuurkunde 1,2

    560

    scheikunde 1,2

    520

  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het v.w.o. omvat volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    wiskunde B1

    600

    natuurkunde 1

    360

    scheikunde 1

    400

    biologie 1,2

    480

    met dien verstande dat de leerling de deelvakken wiskunde B1, natuurkunde 1 en scheikunde 1 mag vervangen door respectievelijk de vakken wiskunde B1,2, natuurkunde 1,2 en scheikunde 1,2.

  • 4 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het v.w.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    economie 1,2

    520

    wiskunde A1,2

    600

    geschiedenis

    360

    aardrijkskunde

    360

    met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A1,2 mag vervangen door het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2.

  • 5 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het v.w.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. een van de volgende deelvakken, als combinatie met het overeenkomstige deelvak van het gemeenschappelijk deel:

      Franse taal en letterkunde 2

      320

      Duitse taal en letterkunde 2

      320,

      Spaanse taal en letterkunde

      480

      Russische taal en letterkunde

      480

      Italiaanse taal en letterkunde

      480

      Arabische taal en letterkunde

      480

      Turkse taal en letterkunde

      480

      Friese taal en letterkunde

      400

      Latijnse taal en letterkunde

      480

      Griekse taal en letterkunde

      480

      dan wel een van de volgende vakken:

    • b. een onder a genoemd vak of deelvak, met de daarbij vermelde normatieve studielast, of filosofie met een normatieve studielast van 320 uren,

    • c. de combinatie van het deelvak culturele en kunstzinnige vorming 2 met een normatieve studielast van 200 uren, met een van de volgende deelvakken:

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (beeldende vormgeving)

      280

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (muziek)

      280

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (drama)

      280

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (dans)

      280

    • d.
      geschiedenis

      360

    • wiskunde A1

      360,

      met dien verstande dat de leerling het deelvak wiskunde A1 mag vervangen door het vak wiskunde A1,2, het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2.

  • 6 De toepassing van het derde tot en met vijfde lid kan in afwijking van artikel 26a, eerste lid, leiden tot een grotere normatieve studielast van het profieldeel dan 1840 uren.

  • 7 Het vrije deel van elk profiel in het v.w.o. kan omvatten:

    • a. vakken en deelvakken, genoemd in het tweede tot en met vijfde lid, met dien verstande dat indien het profiel het deelvak wiskunde A1 of het vak wiskunde A1,2 omvat, in combinatie met het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2, de normatieve studielast van het in het vrije deel gekozen vak of deelvak wiskunde wordt verminderd met 280 uren,

    • b. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren, met dien verstande dat deze vakken slechts deel kunnen uitmaken van het vrije deel voorzover in de desbetreffende taal niet reeds in de periode van basisvorming onderwijs is gevolgd:

      Spaanse taal en letterkunde (elementair)

      480

      Russische taal en letterkunde (elementair)

      480

      Italiaanse taal en letterkunde (elementair)

      480

      Arabische taal en letterkunde (elementair)

      480

      Turkse taal en letterkunde (elementair)

      480

    • c. de volgende deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

      biologie 1

      160

      economie 1

      280

    • d. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

      maatschappijleer

      360

      management en organisatie

      360

      informatica

      280

      lichamelijke opvoeding 2

      280

    • e. klassieke culturele vorming met een normatieve studielast van 200 uren, met dien verstande dat dit vak in elk geval deel uitmaakt van het profiel indien Latijnse taal en letterkunde of Griekse taal en letterkunde, dan wel beide, deel uitmaken van het profiel, en

    • f. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.

  • 8 In afwijking van het eerste lid omvat het profiel in het gymnasium voor elke leerling het vak klassieke culturele vorming in plaats van het deelvak culturele en kunstzinnige vorming 1. Dit laatste deelvak kan in het gymnasium behoren tot het vrije deel. Het profiel in het gymnasium omvat bovendien voor elke leerling Latijnse taal en letterkunde of Griekse taal en letterkunde, dan wel beide, elk met een normatieve studielast van 480 uren.

Artikel 26c. Inrichting profielen h.a.v.o.

  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    Nederlandse taal en letterkunde

    400

    Engelse taal en letterkunde

    360

    Franse, Duitse, Spaanse, Russische, Italiaanse, Arabische, Turkse of Friese taal en letterkunde 1

    160

    algemene natuurwetenschappen

    160

    geschiedenis en maatschappijleer

    160

    culturele en kunstzinnige vorming 1

    120

    lichamelijke opvoeding 1

    120

  • 2 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    wiskunde B1,2

    440

    natuurkunde 1,2

    440

    scheikunde

    280

  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    wiskunde B1

    320

    natuurkunde 1

    240

    scheikunde

    280

    biologie

    320,

    met dien verstande dat de leerling de deelvakken wiskunde B1 en natuurkunde 1 mag vervangen door respectievelijk het vak wiskunde B1,2 en het vak natuurkunde 1,2.

  • 4 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    economie 1,2

    440

    wiskunde A1,2

    280

    geschiedenis

    240

    aardrijkskunde

    200,

    met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A1,2 mag vervangen door het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2.

  • 5 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. een van de volgende deelvakken, als combinatie met het overeenkomstige deelvak uit het gemeenschappelijk deel:

      Franse, Duitse, Spaanse, Russische, Italiaanse, Arabische, Turkse en Friese taal en letterkunde 2

      200,

      Franse, Duitse, Spaanse, Russische, Italiaanse, Arabische, Turkse en Friese taal en letterkunde 1,2

      360

      dan wel een van de volgende vakken:

    • b. de combinatie van het deelvak culturele en kunstzinnige vorming 2 met een normatieve studielast van 120 uren, met een van de volgende deelvakken:

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (beeldende vormgeving)

      240

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (muziek)

      240

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (drama)

      240

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (dans)

      240

    • c.
      geschiedenis

      240

    • d.
      economie 1

      200

    • wiskunde A1

      160,

      met dien verstande dat de leerling het deelvak economie 1 mag vervangen door het vak economie 1,2 en het deelvak wiskunde A1 mag vervangen door het vak wiskunde A1,2, het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2.

  • 6 De toepassing van het derde tot en met vijfde lid kan in afwijking van artikel 26a, tweede lid, leiden tot een grotere normatieve studielast van het profieldeel dan 1160 uren.

  • 7 Het vrije deel van elk profiel in het h.a.v.o. kan omvatten:

    • a. vakken en deelvakken, genoemd in het tweede tot en met vijfde lid, met dien verstande dat indien het profiel het deelvak wiskunde A1 of het vak wiskunde A1,2 omvat, in combinatie met het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2, de normatieve studielast van het in het vrije deel gekozen vak of deelvak wiskunde wordt verminderd met 160 uren,

    • b. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren, met dien verstande dat deze vakken slechts deel kunnen uitmaken van het vrije deel voorzover in de desbetreffende taal niet reeds in de periode van basisvorming onderwijs is gevolgd:

      Spaanse taal en letterkunde (elementair)

      360

      Russische taal en letterkunde (elementair)

      360

      Italiaanse taal en letterkunde (elementair)

      360

      Arabische taal en letterkunde (elementair)

      360

      Turkse taal en letterkunde (elementair)

      360

    • c. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

      maatschappijleer

      200

      filosofie

      360

      management en organisatie

      280

      informatica

      240

      lichamelijke opvoeding 2

      240

    • d. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen,

    • e. de volgende deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

      Franse, Duitse, Spaanse, Russische, Italiaanse, Arabische, Turkse of Friese taal en letterkunde 1

      160, en

    • f. vakken en deelvakken, genoemd in artikel 26b, voorzover zij niet geheel of gedeeltelijk inhoudelijk overeenkomen met een van de andere vakken en deelvakken die het profiel omvat.

Artikel 26d. Nadere voorschriften vrij deel

  • 1 Door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen van het vrije deel, behoudens godsdienstonderwijs aan bijzondere scholen, hebben een normatieve studielast van 40 uren of een geheel veelvoud daarvan. Het bevoegd gezag kan, indien de aard van het desbetreffende andere programma-onderdeel daartoe noodzaakt, de studielast van dat andere programma-onderdeel in afwijking van de eerste volzin vaststellen op een kleiner aantal dan 40 uren.

  • 2 Indien het bevoegd gezag bij de vaststelling van vakken en andere programma-onderdelen andere instellingen of deskundige personen van buiten de school betrekt, kan het onderwijs in die vakken en andere programma-onderdelen, onverminderd de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor het onderwijs aan de school, mede worden verzorgd door die andere instellingen of deskundige personen. Daarbij stelt het bevoegd gezag als voorwaarde dat die instellingen of deskundige personen voldoen aan de met betrekking tot hun geldende wettelijke voorschriften en voorzover die voorschriften ontbreken, aan de binnen de beroepsgroep algemeen erkende normen. Artikel 33, eerste lid, van de wet is ten aanzien van degenen die dit onderwijs verzorgen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als bewijs van bekwaamheid en bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding geldt een kwalificatie die, gelet op de eerste en tweede volzin, passend is. Het bevoegd gezag stelt de inspectie in kennis van de kwalificatie.

Artikel 26e. Vrijstellingen in periode voorbereidend hoger onderwijs v.w.o. en h.a.v.o.

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor v.w.o. of h.a.v.o. kan een leerling, na overleg met de leerling en, indien de leerling minderjarig is, met diens ouders, voogden of verzorgers, vrijstelling verlenen van het volgen van het onderwijs in het deelvak lichamelijke opvoeding 1 indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen. Het bevoegd gezag geeft de inspectie kennis van de verleende vrijstelling en vermeldt daarbij de gronden waarop deze vrijstelling berust.

  • 2 De leerling van een school voor v.w.o. die in het bezit is van het diploma h.a.v.o. is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in de volgende vakken van het gemeenschappelijk deel: algemene natuurwetenschappen, geschiedenis en maatschappijleer. Indien het betreft het atheneum is deze leerling tevens vrijgesteld van het volgen van onderwijs in het deelvak culturele en kunstzinnige vorming 1.

  • 3 Het bevoegd gezag van een school voor v.w.o. kan een leerling op diens verzoek, of indien de leerling minderjarig is, op verzoek van zijn ouders, voogden of verzorgers, vrijstellen van het volgen van onderwijs in de deelvakken Franse taal en letterkunde 1 of Duitse taal en letterkunde 1, genoemd in artikel 26b, eerste lid, of van beide, in de volgende gevallen:

    • a. de leerling werd in de eerste drie leerjaren met toepassing van artikel 21, tweede lid, vrijgesteld van het volgen van onderwijs in de vakken Franse taal of Duitse taal, respectievelijk van het volgen van onderwijs in beide;

    • b. de leerling is voor de eerste maal tot een school voor v.w.o. toegelaten, is geplaatst in een hoger leerjaar dan het derde en heeft voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs gevolgd en daarbij geen of te weinig onderwijs in het overeenkomstige vak, respectievelijk in de overeenkomstige vakken, gevolgd;

    • c. de leerling is in het bezit van het diploma h.a.v.o. en werd met toepassing van het vierde lid vrijgesteld van het volgen van onderwijs in het deelvak moderne taal en letterkunde 1.

  • 4 Het bevoegd gezag van een school voor h.a.v.o. kan een leerling op diens verzoek, of indien de leerling minderjarig is, op verzoek van zijn ouders, voogden of verzorgers, vrijstellen van het volgen van onderwijs in het deelvak moderne taal en letterkunde 1, genoemd in artikel 26c, eerste lid, in de volgende gevallen:

    • a. de leerling werd in de eerste drie leerjaren met toepassing van artikel 21, tweede lid, vrijgesteld van het volgen van onderwijs in de beide vakken Franse taal en Duitse taal;

    • b. de leerling is voor de eerste maal tot een school voor h.a.v.o. toegelaten, is geplaatst in een hoger leerjaar dan het derde en heeft voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs gevolgd en daarbij geen of te weinig onderwijs in het overeenkomstige vak gevolgd;

    • c. de leerling is in het bezit van het diploma m.a.v.o. en werd met toepassing van artikel 11e, eerste lid, van de wet vrijgesteld van het volgen van het onderwijs in een tweede moderne taal.

  • 5 Het bevoegd gezag kan de in het derde of vierde lid bedoelde vrijstelling in bijzondere gevallen ook verlenen aan een leerling die niet voldoet aan een van de in die leden genoemde voorwaarden. De vrijstelling behoeft de goedkeuring van de inspectie.

  • 6 Het bevoegd gezag bepaalt in de in het derde, vierde en vijfde lid genoemde gevallen welk onderwijs voor de leerling in de plaats komt van het onderwijs waarvoor vrijstelling is verleend, met dien verstande dat het vervangende onderwijs ten minste dezelfde normatieve studielast heeft als het onderwijs waarvoor vrijstelling is verleend, en betrekking heeft op taal en letterkunde. Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat dit laatste niet mogelijk is of ondoelmatig is, stelt het de inspectie daarvan in kennis. Daarbij doet het bevoegd gezag een voorstel voor een andere vervanging. Deze vervanging behoeft de goedkeuring van de inspectie.

Artikel 26f. Geringere omvang in schooltijd verzorgd onderwijsprogramma in laatste leerjaar v.w.o. en h.a.v.o.

Het in schooltijd verzorgde onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van de wet omvat in het laatste leerjaar van het v.w.o. en h.a.v.o. een aantal van ten minste 700 uren onderwijs.

Artikel 26g. Nadere voorschriften derde leerjaar v.m.b.o. theoretische leerweg

  • 1 In het derde leerjaar van een school voor m.a.v.o. volgt de leerling in de theoretische leerweg onderwijs in ten minste zeven vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, niet behorend tot het gemeenschappelijk deel.

  • 2 Indien de leerling onderwijs in een derde moderne vreemde taal volgt of heeft gevolgd in enig voorafgaand leerjaar, is in afwijking van het eerste lid het aantal vakken, bedoeld in dat lid, zes.

Artikel 26h. Nadere voorschriften vrije deel v.m.b.o. beroepsgerichte leerwegen

De afdelingsvakken, bedoeld in artikel 10b, zevende lid, onderdeel a, van de wet, zijn bouwtechniek, metaaltechniek, elektrotechniek, voertuigentechniek, installatietechniek, grafische techniek, transport en logistiek, verzorging, uiterlijke verzorging, administratie, handel en verkoop, mode en commercie, consumptief, en landbouw en natuurlijke omgeving.

Artikel 26i. Nadere voorschriften vrije deel v.m.b.o. gemengde leerweg

  • 2 In het derde leerjaar volgt de leerling in de gemengde leerweg ten minste onderwijs in zes vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, niet behorend tot het gemeenschappelijk deel. Indien de leerling onderwijs in een derde moderne vreemde taal volgt of heeft gevolgd in enig voorafgaand leerjaar, is het aantal vakken, bedoeld in de eerste volzin, vijf.

Artikel 26j. Intrasectorale programma's v.m.b.o. beroepsgerichte leerwegen en gemengde leerweg

  • 1 De intrasectorale programma's voor de sector techniek zijn:

    • a. het programma metalektro, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdelingen elektrotechniek en metaaltechniek,

    • b. het programma bouw-breed, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdeling bouwtechniek, en

    • c. het programma instalektro, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdelingen elektrotechniek en installatietechniek.

  • 2 Het intrasectorale programma voor de sector zorg en welzijn is het programma zorg- en welzijn-breed, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdelingen verzorging en uiterlijke verzorging.

  • 3 De intrasectorale programma's voor de sector economie zijn:

    • a. het programma handel en administratie, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdelingen handel en verkoop, administratie, en mode en commercie, en

    • b. het programma consumptief-breed, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdeling consumptief, aangevuld met programma-onderdelen op het gebied van toerisme en recreatie.

  • 4 Het intrasectorale programma voor de sector landbouw is het programma landbouw-breed, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdeling landbouw en natuurlijke omgeving.

Artikel 26k. Aanvraagprocedure i.v.m. verzorgen van intrasectorale programma's v.m.b.o.

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor v.b.o. of van een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor v.b.o. deel uitmaakt, zendt een aanvraag als bedoeld in artikel 10b, negende lid, of artikel 10d, negende lid, van de wet, voor 1 november voorafgaand aan het schooljaar met ingang waarvan het bevoegd gezag intrasectorale programma's wil verzorgen, dan wel voor 1 november van het jaar daarvoor, aan Onze Minister.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van:

    • a. een overzicht van de afdelingen voor v.b.o. die aan de school of scholengemeenschap zijn verbonden en een overzicht van de plaatsen waar de school of scholengemeenschap die afdelingen verzorgt;

    • b. een aanduiding van de onder a bedoelde plaatsen waar het bevoegd gezag voornemens is de desbetreffende intrasectorale programma's te verzorgen;

    • c. een aanduiding van de leerwegen die het bevoegd gezag voornemens is te verzorgen in het intrasectorale programma en in de afdelingen die daarvan deel uitmaken.

  • 4 Direct na ontvangst van de aanvraag zendt Onze Minister deze aan de betrokken provincie en aan de organisaties waarmee Onze Minister op grond van artikel 65, eerste lid, van de wet overlegt over het plan van scholen.

  • 5 De provincie en de organisaties brengen voor 1 maart van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend, hun daarop betrekking hebbende adviezen uit aan Onze Minister.

  • 6 Onze Minister beslist voor 15 mei van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend. Indien zich bij de aanvraag knelpunten voordoen, beslist Onze Minister in afwijking van de eerste volzin binnen tien maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen tien maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister het bevoegd gezag daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 26l. Criteria voor toekennen van intrasectorale programma's v.m.b.o.

  • 1 Het bevoegd gezag van de in artikel 26k, eerste lid, bedoelde scholen en scholengemeenschappen overlegt met de andere soortgelijke scholen en scholengemeenschappen in de door Onze Minister op voorstel van de provincie aangewezen regio, over de doelmatigheid van het verzorgen van de intrasectorale programma's, gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod van v.b.o.

  • 2 Bij inwilliging van een aanvraag voor het verzorgen van het intrasectorale programma metalektro, instalektro of bouw-breed dienen in de regio, bedoeld in het eerste lid, ten minste verzorgd te blijven worden de afdelingsprogramma's van onderscheidenlijk de afdelingen bouwtechniek, metaaltechniek en elektrotechniek in de basisberoepsgerichte leerweg. Onze Minister kan de eerste volzin buiten toepassing laten indien de situatie in de regio daar aanleiding toe geeft.

  • 3 Onze Minister kan aan het bevoegd gezag van een in artikel 26k, eerste lid, bedoelde school of scholengemeenschap toestemming verlenen tot het verzorgen van intrasectorale programma's, indien deze school of scholengemeenschap gerechtigd is, onderwijs te verzorgen in de afdelingen die onderdeel uitmaken van die intrasectorale programma's. De in de eerste volzin bedoelde toestemming geldt voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg in elk geval voor de plaatsen waar het onderwijs in al deze afdelingen wordt verzorgd.

  • 4 Indien de aanvraag betrekking heeft op het intrasectorale programma zorg en welzijn-breed of op het intrasectorale programma handel en administratie, kan in afwijking van de eerste volzin van het derde lid, de toestemming worden verleend ondanks het ontbreken van een afdeling, indien de school of scholengemeenschap gerechtigd is onderwijs te verzorgen in de afdeling verzorging respectievelijk in de afdeling handel en verkoop.

  • 5 Onze Minister kan bij de beoordeling van aanvragen voor het verzorgen van intrasectorale programma's ook andere dan de in de voorgaande leden bedoelde aspecten betrekken die verband houden met de doelmatigheid van het verzorgen van de intrasectorale programma's gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod van v.b.o.

  • 6 Onze Minister kan in bijzondere gevallen, verband houdend met de doelmatigheid van het verzorgen van de intrasectorale programma's gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod van v.b.o., afwijken van de voorschriften in de voorgaande leden, met dien verstande dat afwijking van de in het derde of vierde lid bedoelde voorwaarden niet kan geschieden indien de school of scholengemeenschap niet over ten minste één afdeling beschikt die onderdeel uitmaakt van het intrasectorale programma.

Artikel 26m. Vervallen toestemming voor verzorgen van intrasectorale programma's

Een ingevolge artikel 10b, negende lid, dan wel artikel 10d, negende lid, van de wet verleende toestemming tot het verzorgen van een intrasectoraal programma vervalt van rechtswege met ingang van een schooljaar indien het desbetreffende intrasectorale programma gedurende de twee daaraan voorafgaande schooljaren door geen leerlingen is bezocht. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt uitgegaan van het aantal leerlingen op 1 oktober van elk van de twee in die volzin bedoelde schooljaren.

Artikel 26n. Vrijstellingen v.m.b.o.

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor m.a.v.o. of v.b.o. kan een leerling, na overleg met de leerling en, indien de leerling minderjarig is, met diens ouders, voogden of verzorgers, vrijstelling verlenen van het volgen van het onderwijs in het vak lichamelijke opvoeding, indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen. Het bevoegd gezag geeft de inspectie kennis van de verleende vrijstelling en vermeldt daarbij de gronden waarop deze vrijstelling berust.

  • 2 Het bevoegd gezag kan goedkeuren dat een vrijstelling die op grond van artikel 11e van de wet voor de periode van de basisvorming is verleend voor de tweede moderne vreemde taal, zijnde Franse taal of Duitse taal, tevens geldt als vrijstelling voor dat vak voor de periode waarin de leerling onderwijs in de sector economie van een van de leerwegen volgt, met dien verstande dat een van de vakken Arabische taal, Turkse taal, Spaanse taal, maatschappijleer II, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde in de plaats komt van het onderwijs in de taal waarvoor de vrijstelling is verleend. Deze goedkeuring kan slechts worden verleend ten behoeve van leerlingen die:

    • a. in de periode van de basisvorming onderwijs in de taal van het land van oorsprong, bedoeld in artikel 16 van de wet, volgden, of

    • b. voor de eerste maal tot een school zijn toegelaten en daarbij zijn geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste en voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs hebben gevolgd en daarbij geen of te weinig onderwijs in het desbetreffende vak hebben genoten, of

    • c. onderwijs gaan volgen in de basisberoepsgerichte leerweg en die in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar leerwegondersteunend onderwijs volgden.

  • 3 Indien toepassing van artikel 11g, vierde lid, van de wet ertoe heeft geleid dat een leerling in de periode van basisvorming niet de tweede moderne vreemde taal, zijnde Franse taal of Duitse taal, heeft gevolgd, is ten aanzien van die leerling het tweede lid, eerste volzin, van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4. Voorwaarden verzorgen onderdelen programma v.m.b.o. beroepsgerichte leerwegen of gemengde leerweg door andere school

Artikel 27. Verzorgen onderdelen v.b.o. door andere school voor v.b.o.

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een school voor v.b.o. of het bevoegd gezag van een scholengemeenschap of school als bedoeld in artikel 10d, eerste lid, van de wet, toestemming verlenen aan datzelfde bevoegd gezag voor zover het betreft een andere school voor v.b.o., of aan een ander bevoegd gezag van een school voor v.b.o. dan die waar de desbetreffende leerlingen zijn ingeschreven, om vakken en programma-onderdelen te verzorgen als bedoeld in artikel 10b, tiende lid, onderdeel d, of artikel 10d, tiende lid, onderdeel d, van de wet, mits dat doelmatig is gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod van v.b.o.

  • 2 Aan de aanvraag ligt een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst ten grondslag tussen de in het eerste lid bedoelde bevoegde gezagsorganen, tenzij de in het eerste lid bedoelde scholen in stand worden gehouden door hetzelfde bevoegd gezag. Uit de samenwerkingsovereenkomst moet blijken dat noch de aanvang noch de beëindiging van het verzorgen van vakken en programma-onderdelen door een andere school voor v.b.o., bedoeld in het eerste lid, leidt tot kosten van werkloosheidsuitkeringen.

  • 3 De aanvraag kan ertoe strekken dat het bevoegd gezag dat de aanvraag indient, de mogelijkheid krijgt leerlingen in te schrijven voor v.b.o.-afdelingen waarin dat bevoegd gezag niet gerechtigd is onderwijs te verzorgen maar waartoe het bevoegd gezag waarmee de in het tweede lid bedoelde samenwerkingsovereenkomst is gesloten, wel gerechtigd is.

  • 4 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt voor 1 november voorafgaand aan het eerste schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft, aan Onze Minister gezonden. Bij de aanvraag wordt meegezonden de in het tweede lid bedoelde samenwerkingsovereenkomst.

  • 6 De in het eerste lid bedoelde toestemming vervalt zodra een bevoegd gezag niet meer deelneemt aan de in het tweede lid bedoelde samenwerkingsovereenkomst.

  • 7 Zodra een bevoegd gezag niet meer deelneemt aan de in het tweede lid bedoelde samenwerkingsovereenkomst terwijl die samenwerkingsovereenkomst voor het overige in stand blijft, stelt dit bevoegd gezag Onze Minister daarvan in kennis. Onze Minister kan de in het eerste lid bedoelde toestemming voor zover het de andere dan de in de eerste volzin bedoelde bevoegde gezagsorganen betreft intrekken indien het verzorgen van de vakken of programma-onderdelen gelet op het uittreden van het bevoegd gezag niet langer doelmatig is gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod van v.b.o.

Artikel 28. Afdelingen v.b.o. met corresponderende afdelingen individueel v.b.o.

[Vervallen per 14-07-1999]

§ 6. Stages

Artikel 31. Reikwijdte

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op scholen voor m.a.v.o. voor zover daaraan onderwijs in de gemengde leerweg wordt verzorgd, en op scholen voor v.b.o.

  • 2 Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op arbeidstraining. Onder arbeidstraining wordt verstaan het onderricht in de praktijk van de uitoefening van een vak of beroep aan scholen en afdelingen voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f, vijfde lid, van de wet, voor zover dat onderricht plaatsvindt buiten de school of afdeling voor praktijkonderwijs.

Artikel 32. Stages

  • 1 In het derde en vierde leerjaar kunnen de lessen in afdelingsvakken of intrasectorale programma's worden besteed aan stage, met dien verstande dat in het derde leerjaar de stage ten hoogste 60 lesuren omvat, onverminderd het tweede lid.

  • 2 Voor een school voor praktijkonderwijs bedraagt het in artikel 10f, vijfde lid, van de wet bedoelde aantal uren stage of arbeidstraining gedurende de cursusduur gemiddeld ten hoogste 50% van het aantal uren waarin onderwijs wordt verzorgd, met dien verstande dat voor leerlingen voor wie de partiële leerplicht nog niet is geëindigd, tot het einde van die leerplicht de stage of arbeidstraining per schoolweek ten hoogste 80% bedraagt van het aantal uren waarin in die week onderwijs wordt verzorgd.

Artikel 33. Stageplan

Het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage worden beschreven in een stageplan.

Artikel 34. Stageplaatsen

Een stage wordt doorlopen op een of meer stageplaatsen, ter beschikking gesteld door een of meer stagegevers.

Artikel 35. Stage-overeenkomst

  • 1 Het bevoegd gezag sluit met de leerling en de stagegever te zamen een schriftelijke stage-overeenkomst waaruit blijkt dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan.

  • 2 De stage-overeenkomst bevat in elk geval:

    • a. de leeractiviteiten die de leerling bij de aangewezen stagegever op een of meer bepaalde stageplaatsen moet ontplooien;

    • b. de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de onder a bedoelde leeractiviteiten;

    • c. een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagegever waarin in elk geval duidelijk wordt gemaakt welk aandeel in de begeleiding door de stageleraar respectievelijk door de stagebegeleider, aan te wijzen door of namens het bevoegd gezag onderscheidenlijk de stagegever, wordt verzorgd;

    • d. de wijze waarop de stagegever bij de beoordeling van de leeractiviteiten van de leerling wordt betrokken;

    • e. een regeling die de inspectie in staat stelt toezicht te houden op de leeractiviteiten die door de leerling bij de stagegever worden ontplooid.

  • 3 De stage-overeenkomst bepaalt voorts wie de verzekering tegen het financiële risico van ongevallen en tegen wettelijke aansprakelijkheid van de leerling voor de tijd dat deze zich bevindt bij de stagegever zal sluiten en ten laste van wie de te betalen premie zal komen, indien een zodanige verzekeringsovereenkomst zal worden gesloten.

  • 4 In geval van minderjarigheid van de leerling wordt de stage-overeenkomst door diens ouders, voogden of verzorgers ondertekend.

Artikel 36. Samenwerkingsovereenkomst

Met het oog op de stage kan het bevoegd gezag ten behoeve van de leerlingen een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst met een of meer stagegevers aangaan waarin mede een of meer onderdelen van de stage-overeenkomst, bedoeld in artikel 35, tweede lid, worden opgenomen.

§ 7. Aanwijzing groepen leerlingen in verband met onderwijs in taal land van oorsprong

Artikel 37. Aanwijzing groepen leerlingen in verband met onderwijs in taal land van oorsprong

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de volgende groepen leerlingen, onderwijs in de taal van het land van oorsprong van die leerlingen in het schoolplan opnemen:

  • a. leerlingen die behoren tot de Molukse bevolkingsgroep;

  • b. leerlingen van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Griekenland, Italië, het voormalige Joegoslavië, Kaapverdië, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië of Turkije;

  • c. leerlingen die ten laste komen van een onderdaan van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen, niet zijnde Nederland;

  • d. leerlingen van wie ten minste een der ouders als vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000.

DEEL II. VOORTGEZET SPECIAAL ONDERWIJS

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 38. Begripsbepalingen

In deel II van dit besluit wordt verstaan onder:

wet: deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

school: een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 125 van de Wet op het voortgezet onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;

bevoegd gezag voor wat betreft:

  • a. een openbare school: het college van burgemeester en wethouders voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 175 van de wet;

ouders: ouders, voogden of verzorgers;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

stage: de stage bedoeld in artikel 137 van de wet;

stagegever: de rechtspersoon of de natuurlijke persoon bij wie de stage wordt doorlopen;

stageleraar: leraar van de school waarop de leerling is ingeschreven, belast met de begeleiding van de leerling tijdens de stage;

stagebegeleider: degene die is belast met de begeleiding van de leerling en werkzaam is bij de stagegever;

symbiose: onderwijs waarbij een leerling of leerlingen, ter uitvoering van een deel van het schoolplan, onderwijs ontvangt onderscheidenlijk ontvangen op een school voor voortgezet onderwijs;

ambulante begeleiding: de begeleiding door een aan een school verbonden leraar van een of meer leerlingen het voortgezet onderwijs die zonder deze begeleiding zou onderscheidenlijk zouden zijn aangewezen op het onderwijs dat de school verzorgt, alsmede de ondersteuning van een school voor voortgezet onderwijs bij de opvang van zodanige leerlingen door een leraar, orthopedagoog, psycholoog of logopedist van de school;

teldatum: een van de data, bedoeld in artikel 234 van de wet.

Hoofdstuk II. Stage

Artikel 39. Stage

Het onderwijs kan een stage omvatten die wordt gegeven op een of meer stageplaatsen.

Artikel 40. Stageplan

Indien het onderwijs een stage omvat, worden het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage beschreven in een stageplan.

Artikel 41. Duur van de stage

  • 1 De duur van de stage bedraagt ten hoogste twintig weken per schooljaar, gedurende ten hoogste 3 schooljaren.

  • 2 Ten behoeve van het voorzien in of de voltooiing van een stage kan de inspecteur op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid. Hij kan daarbij voorschriften geven.

Artikel 42. Stage-overeenkomst

  • 1 Het bevoegd gezag sluit met de leerling of diens wettelijke vertegenwoordiger en de stagegever te zamen een schriftelijke stage-overeenkomst waaruit blijkt dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan.

  • 2 De stage-overeenkomst bevat in elk geval:

    • a. de leeractiviteiten die de leerling moet ontplooien en de werkzaamheden die hij bij de stagegever moet verrichten;

    • b. de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de stage;

    • c. een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagegever waarin in elk geval duidelijk wordt gemaakt welk aandeel in de begeleiding door de stageleraar van de school waarop de leerling is ingeschreven, alsmede door de stagebegeleider, aan te wijzen door of namens het bevoegd gezag onderscheidenlijk de stagegever, wordt verzorgd;

    • d. de wijze waarop de stagegever bij de beoordeling van de leeractiviteiten van de leerling wordt betrokken;

    • e. een regeling die de inspecteur in staat stelt zich op de hoogte te stellen van de leeractiviteiten die de leerling bij de stagegever ontplooit.

Artikel 43. Verzekering

Het bevoegd gezag draagt zorg dat de leerling gedurende de stage en gedurende de reis van de school naar het terrein van de stagegever en omgekeerd, alsmede de stageleraar gedurende de tijd dat hij zich bevindt op het terrein van de stagegever, zijn verzekerd tegen het risico van ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid. Van de verplichting bedoeld in de vorige volzin, kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verlenen, indien het godsdienstige of levensbeschouwelijke bezwaren heeft tegen verzekering. Onze Minister verleent de ontheffing slechts indien het bevoegd gezag aantoont dat een afdoende andere voorziening is getroffen waaruit de gevolgen van een ongeval of van aansprakelijkheid in geval van schade aan derden kunnen worden gedekt.

Hoofdstuk III. Symbiose

Artikel 44. Symbiose

Indien symbiose plaatsheeft, volgt de leerling, dan wel volgen de leerlingen aan de school of inrichting voor voortgezet onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs.

Artikel 45. Symbiose-overeenkomst

  • 1 Voor symbiose is vereist dat tussen het bevoegd gezag van een school en het bevoegd gezag van een school of inrichting voor voortgezet onderwijs een schriftelijke overeenkomst inzake de uitvoering daarvan wordt gesloten.

  • 2 De overeenkomst bedoeld in het eerste lid, wordt aangegaan voor een termijn van ten minste 2 aaneengesloten schooljaren en bevat in elk geval:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de vakken waarin de leerling, dan wel de leerlingen van de school onderwijs zullen ontvangen op de school of inrichting voor voortgezet onderwijs;

    • c. het aantal lesuren per week dat per vak als bedoeld in onderdeel b, ten minste zal kunnen worden geboden;

    • d. de afspraken welke worden gemaakt inzake de aanwezigheid bij de lessen van een leraar van de school;

    • e. of en zo ja, welk bedrag voor door de leerling, dan wel de leerlingen van de school verbruikte materialen jaarlijks aan het bevoegd gezag van de school of inrichting voor voortgezet onderwijs zal worden betaald;

    • f. of en zo ja, welk bedrag voor het gebruik van de lokalen van de school of inrichting voor voortgezet onderwijs jaarlijks aan het bevoegd gezag van die school of inrichting zal worden betaald.

Hoofdstuk IV. Ambulante begeleiding, partieel en tijdelijk meetellen van leerlingen

Artikel 47. Partieel en tijdelijk meetellen van leerlingen met betrekking tot het onderwijs bedoeld in artikel 125, tweede lid, van de wet

Leerlingen die ten minste 1 jaar voortgezet speciaal onderwijs hebben gevolgd op een school waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 125, tweede lid, van de wet en die op grond van een advies van de commissie waarin ambulante begeleiding als voorwaarde wordt gesteld, zijn ingeschreven bij een school voor voortgezet onderwijs of een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onder a en b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs tellen op de eerstvolgende teldatum na die inschrijving voor 1/4 mee bij het bepalen van de formatie, bedoeld in artikel 233 van de wet.

Artikel 48. Ambulante begeleiding met betrekking tot het onderwijs als bedoeld in artikel 125, tweede lid, van de wet

De leerlingen bedoeld in artikel 47, komen gedurende ten hoogste 1 jaar direct volgend op hun in dat artikel bedoelde inschrijving voor ambulante begeleiding in aanmerking.

Hoofdstuk V. Bewijzen van bekwaamheid

Artikel 49. Bewijzen van bekwaamheid

De bewijzen van bekwaamheid die bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in een allochtone levende taal als bedoeld in artikel 273 van de wet zijn:

  • a. het diploma van de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer voor buitenlandse onderwijsgevenden;

  • b. het diploma van de applicatiecursus eigen taal en cultuur te zamen met

    • 1°. een verklaring van het Instituut voor Toetsontwikkeling dat de toets Nederlands als tweede taal voor OETC-leraren met goed gevolg is afgelegd,

    • 2°. een diploma van het staatsexamen Nederlands als tweede taal volgens programma II,

    • 3°. een verklaring van het Instituut voor Toetsontwikkeling dat een, twee of drie onderdelen van de toets Nederlands als tweede taal voor OETC-leraren met goed gevolg is onderscheidenlijk zijn afgelegd alsmede de met de overige onderdelen van die toets overeenkomende certificaten van het staatsexamen Nederlands als tweede taal volgens programma II,

    • 4°. een certificaat Nederlands als vreemde taal van de Nederlandse Taalunie waarbij de examens op het hoogste niveau zijn afgelegd,

    • 5°. een diploma, een certificaat Nederlandse taal en letterkunde of een certificaat Nederlandse taal van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs of een opleiding van het middelbaar beroepsonderwijs die uitsluitend of mede is gericht op doorstroming naar het hoger beroepsonderwijs,

    • 6°. één van de bewijzen van bekwaamheid, genoemd in artikel 286, eerste lid, van de wet, dan wel een bevoegdheid op grond van artikel 286, tweede lid eerste volzin, van de wet,

    • 7°. een met een onder 5° of 6° bedoeld diploma vergelijkbaar diploma behaald in het Nederlandstalige onderwijs in België,

    • 8°. een getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de vierjarige deeltijdse studierichting leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Arabisch, of

    • 9°. een getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de vierjarige deeltijdse studierichting leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Turks;

  • c. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar in één der allochtone levende talen in het primair onderwijs;

  • d. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar basisonderwijs, tezamen met een verklaring dat de leerroute onderwijs in allochtone levende talen met gunstig resultaat is voltooid;

  • e. het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd examen in de vierjarige deeltijdse studierichting leraar voortgezet onderwijs van de tweede graad in Turks, of in Arabisch, tezamen met een verklaring dat de leerroute onderwijs in allochtone levende talen met gunstig resultaat is voltooid;

  • f. het diploma van de pedagogisch-didactische cursus onderwijs in een allochtone levende taal.

De bevoegdheid bedoeld in de eerste volzin betreft het geven van onderwijs in de taal van het land van oorsprong van de bezitter van het diploma of van diens ouders.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 april 1993

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

J. Wallage

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de twintigste april 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin