Inrichtingsbesluit W.V.O.

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2006 en zichtdatum 01-08-2006.
Geldend van 01-08-2006 t/m 31-07-2007

Besluit van 6 april 1993, houdende onder meer voorschriften omtrent het onderwijs aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 29 december 1992, nr. 92096883/3180A, directie Wetgeving en Juridische Zaken, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 10a, vijfde lid, 11e, tweede lid, 12a, tweede lid, 22, 23, 27, eerste lid, 28a, derde lid, en 69, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Gezien het advies van de Onderwijsraad van 30 juni 1992, nr. OR 92000096/S;

De Raad van State gehoord (advies van 3 maart 1993, nr. W05.92.0663);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 2 april 1993, nr. 93019728/3180A, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

wet: de Wet op het voortgezet onderwijs;

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en wat het onderwijs op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving betreft, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

inspectie: de inspectie, bedoeld in artikel 113 of 114 van de wet;

v.w.o.: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;

h.a.v.o.: hoger algemeen voortgezet onderwijs;

m.a.v.o.: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

v.b.o.: voorbereidend beroepsonderwijs;

v.m.b.o.: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 21 van de wet, verzorgd door een in dat artikel bedoelde school of scholengemeenschap;

school: een school voor v.w.o., een school voor h.a.v.o., een school voor m.a.v.o. , een school voor v.b.o. of een school voor praktijkonderwijs;

profiel: het profiel, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de wet;

gemeenschappelijk deel: het in artikel 12, vierde lid, onderdeel a, van de wet bedoelde onderdeel van het profiel;

profieldeel: het in artikel 12, vierde lid, onderdeel b, van de wet bedoelde onderdeel van het profiel;

vrij deel: het in artikel 12, vierde lid, onderdeel c, van de wet bedoelde onderdeel van het profiel;

normatieve studielast: de normatieve studielast, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van de wet;

theoretische leerweg: de theoretische leerweg, genoemd in artikel 10 van de wet;

basisberoepsgerichte leerweg: de basisberoepsgerichte leerweg, genoemd in artikel 10b van de wet;

kaderberoepsgerichte leerweg: de kaderberoepsgerichte leerweg, genoemd in artikel 10b van de wet;

gemengde leerweg: de gemengde leerweg, genoemd in artikel 10d van de wet;

praktijkonderwijs: het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de wet;

intrasectoraal programma: een in artikel 26j genoemd intrasectoraal programma;

bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1 van de wet;

stage: de stage, bedoeld in artikel 22, derde lid, onderdeel b, van de wet;

stagegever: de rechtspersoon of de natuurlijke persoon bij wie de stage wordt doorlopen;

stageleraar: de leraar van de school waarop de leerling is ingeschreven, belast met de begeleiding van de leerling tijdens de stage;

stagebegeleider: degene die is belast met de begeleiding van de leerling en werkzaam is bij de stagegever;

de vakken behorende tot de beeldende vorming: tekenen, handvaardigheid (handenarbeid), handvaardigheid (textiele werkvormen), fotografie, film, audio-visuele vorming.

Hoofdstuk II. Toelating, voorwaardelijke bevordering, verwijdering

Artikel 2. Toelating algemeen

  • 1 Het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan bepalen dat de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid onder zijn verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend door een door het bevoegd gezag in te stellen toelatingscommissie.

  • 3 Het bevoegd gezag regelt de werkzaamheden, omvang en samenstelling van de in het tweede lid bedoelde toelatingscommissie en kan de uitoefening van de bevoegdheid door de commissie nader regelen.

Artikel 3. Toelating eerste leerjaar v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o., v.b.o., uitgezonderd praktijkonderwijs

  • 1 Tot het eerste leerjaar van een school, behalve voor zover het betreft een school voor praktijkonderwijs, kan als leerling slechts worden toegelaten degene die:

    • a. afkomstig is van een school voor basisonderwijs en bij wie naar het oordeel van de directeur van de school voor basisonderwijs de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd, of

    • b. afkomstig is van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en aan het einde van het schooljaar de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, of

    • c. afkomstig is van een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en bij wie naar het oordeel van de directeur van de desbetreffende school of instelling de grondslag voor het volgen van aansluitend voortgezet onderwijs in voldoende mate is gelegd.

  • 3 De toelating tot het eerste leerjaar van een school kan niet voorwaardelijk geschieden.

  • 4 In gevallen waarin toepassing van het eerste of tweede lid niet mogelijk is, kan de inspectie afwijking van het eerste of tweede lid toestaan.

Artikel 4. Aanvullende toelatingsvoorwaarden eerste leerjaar v.w.o., h.a.v.o. en m.a.v.o.

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt de beslissing over de toelating van een kandidaat-leerling tot het eerste leerjaar van een school voor v.w.o., voor h.a.v.o. of voor m.a.v.o., mede gebaseerd op een onderzoek naar de geschiktheid voor het volgen van het onderwijs aan de school waarvoor de toelating wordt gevraagd.

  • 2 Het onderzoek naar de geschiktheid vindt plaats met behulp van ten minste één van de hierna genoemde middelen, ter keuze van het bevoegd gezag:

    • a. een toelatingsexamen, door de leraren van de school afgenomen, dat zich ten minste uitstrekt over de vakken Nederlandse taal en rekenen;

    • b. een proefklasse;

    • c. een onderzoek naar de kennis en het inzicht van de kandidaat-leerling in ten minste het laatstelijk door hem gevolgde schooljaar aan de basisschool, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs, de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;

    • d. een psychologisch onderzoek.

  • 3 Een kandidaat-leerling wordt niet onderworpen aan een psychologisch onderzoek als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, dan met toestemming van hen die de ouderlijke macht of de voogdij over hem uitoefenen. Dezen worden op hun verzoek in de gelegenheid gesteld van de resultaten van het onderzoek kennis te nemen.

  • 4 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het rapport van het in het tweede lid, onderdeel d, bedoelde psychologisch onderzoek wordt bewaard op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het bevoegd gezag en de met het onderzoek belaste functionarissen. De ouders, voogden of verzorgers van de kandidaat-leerling en de inspectie krijgen desgewenst inzage in dit psychologisch rapport. Het psychologisch rapport wordt in de school bewaard tot ten minste drie jaren en ten hoogste vijf jaren na het tijdstip waarop de leerling de school heeft verlaten en wordt in elk geval binnen twee maanden na het verstrijken van laatstbedoelde termijn van ten hoogste vijf jaren vernietigd.

  • 5 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op een in het eerste lid genoemde school die een gemeenschappelijk eerste leerjaar heeft met een school voor v.b.o.

Artikel 5. Melding toelatingsprocedure, toelatingsbeslissingen en studieresultaten

  • 1 Het bevoegd gezag doet mededeling aan de inspectie van de te volgen procedure voor de toelating tot het eerste leerjaar. Het zendt jaarlijks binnen 6 maanden na de toelating een verslag betreffende de toegepaste toelatingsmiddelen en van de daarmee opgedane ervaringen aan de inspectie.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt de directeur van de basisschool, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs, de school voor voortgezet speciaal onderwijs of de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in kennis van de beslissing omtrent de toelating en, na afloop van het eerste leerjaar, indien de directeur dit verzoekt, van de studieresultaten van de leerling.

Artikel 6. Afwijkingen van artikel 3 of artikel 4

  • 1 In afwijking van artikel 3 of artikel 4 kan het bevoegd gezag van een school voor v.w.o. of voor h.a.v.o. tot het eerste leerjaar van die school toelaten:

    • a. de kandidaat-leerling die tot het eerste leerjaar van een andere school voor v.w.o. of voor h.a.v.o. is toegelaten;

    • b. de kandidaat-leerling die het eerste leerjaar van een school voor m.a.v.o. gedeeltelijk heeft doorlopen, indien de studieresultaten daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding geven.

  • 2 In afwijking van artikel 3 of artikel 4 kan het bevoegd gezag van een school voor m.a.v.o. tot het eerste leerjaar van die school toelaten:

    • a. de kandidaat-leerling die tot het eerste leerjaar van een andere school voor m.a.v.o. of tot het eerste leerjaar van een school voor v.w.o. of voor h.a.v.o. is toegelaten;

    • b. de kandidaat-leerling die het eerste leerjaar van een school voor v.b.o. gedeeltelijk heeft doorlopen, indien de studieresultaten daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding geven.

  • 3 In afwijking van artikel 3 kan het bevoegd gezag van een school voor v.b.o. tot het eerste leerjaar van die school toelaten de kandidaat die tot het eerste leerjaar van enige school is toegelaten.

Artikel 7. Toelatingsvoorwaarde praktijkonderwijs

Tot een school of afdeling voor praktijkonderwijs kan als leerling worden toegelaten degene die de leeftijd van ten minste 12 jaar heeft bereikt.

Artikel 8. Bijzondere toelatingsvoorwaarden scholen en afdelingen v.b.o., aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, W.V.O.

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3, 7 en 10, eerste lid, wordt een kandidaat-leerling niet toegelaten tot een school of afdeling, aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, van de wet, dan nadat het bevoegd gezag zich ervan heeft vergewist dat dit onderwijs voor hem het meest aangewezen is, gelet op de bijzondere aard en doelstelling van het desbetreffende onderwijs.

Artikel 9. Toelating gelijksoortige school

Een leerling, komende van een gelijksoortige school, wordt bij toelating geplaatst in het leerjaar waarin de leerling op die school onderwijs had mogen volgen.

Artikel 10. Toelating hogere leerjaren

  • 1 Tenzij artikel 9 van toepassing is, wordt een leerling niet tot een hoger leerjaar dan het eerste toegelaten dan nadat uit een door het bevoegd gezag ingesteld onderzoek is gebleken dat de leerling het onderwijs in het leerjaar waarvoor toelating wordt gevraagd, naar verwachting met voldoende resultaat zal kunnen volgen, met dien verstande dat toelating van een leerling tot het tweede of derde leerjaar niet wordt geweigerd op de grond dat de leerling een of meer vakken niet heeft gevolgd.

  • 2 Tot het vierde leerjaar van een school of afdeling voor h.a.v.o. kan als leerling slechts worden toegelaten degene die in het bezit is van een hierna genoemd bewijs, diploma of getuigschrift:

    • a. een bewijs de eerste drie leerjaren van een school voor v.w.o. of van een school voor h.a.v.o. met gunstig gevolg te hebben doorlopen;

    • b. het diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs voor zover het betreft de theoretische leerweg;

    • c. een diploma waaruit blijkt dat een school die aansluitend op het basisonderwijs op grond van de Experimentenwet onderwijs heeft geëxperimenteerd met het geven van middenschoolonderwijs, met goed gevolg is doorlopen en een bewijs waaruit blijkt dat de resultaten van het gevolgde onderwijs overeenstemmen met het niveau dat ingevolge het bepaalde in onderdeel a of b van dit lid voor toelating van een leerling is voorgeschreven;

    • d. een getuigschrift basisvorming van een school die aansluitend op het basisonderwijs op grond van de Experimentenwet onderwijs heeft geëxperimenteerd met basisvorming en primair beroepsonderwijs en een verklaring waaruit blijkt dat de resultaten van het gevolgde onderwijs overeenstemmen met het niveau dat ingevolge het bepaalde in onderdeel a of b van dit lid voor toelating van een leerling is voorgeschreven.

  • 3 De inspectie kan in bijzondere gevallen afwijking van het bepaalde in het tweede lid toestaan, indien de leerling naar verwachting het onderwijs in het vierde leerjaar met voldoende resultaat zal kunnen volgen.

Artikel 11. Verlenging verblijfsduur in verband met onbillijkheden

Alvorens toepassing te geven aan artikel 27, tiende lid, van de wet, vergewist de inspectie zich ervan, dat het bevoegd gezag de ouders van de betrokken leerling in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord over het verzoek van het bevoegd gezag. De inspectie betrekt bij haar beslissing in elk geval de zienswijze van de ouders.

Artikel 12. Voorwaardelijke bevordering

  • 1 Voorwaardelijke bevordering wordt uitdrukkelijk op het eindrapport vermeld. Bovendien wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan ouders, voogden of verzorgers, waarbij wordt vermeld het tijdstip waarop definitief omtrent de overgang zal worden beslist alsmede de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om te kunnen worden bevorderd. Dit tijdstip ligt tussen 1 oktober en 1 januari daarop volgend.

  • 2 Een leerling wordt niet voorwaardelijk bevorderd tot het hoogste leerjaar.

Artikel 13. Schorsing

  • 1 Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.

  • 2 Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de betrokkene en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, ook aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene bekendgemaakt.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 14. Definitieve verwijdering

  • 1 Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.

  • 2 Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.

  • 3 Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.

Artikel 15. Beslistermijn bij bezwaar

  • 1 De besluiten tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling of tot definitieve verwijdering van een leerling worden schriftelijk en met opgave van redenen aan de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers, bekendgemaakt, waarbij tevens de inhoud van het tweede lid wordt vermeld.

  • 2 Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het bevoegd gezag.

  • 3 Het bevoegd gezag beslist in overeenstemming met artikel 27 van de wet binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de kandidaat-leerling, onderscheidenlijk de leerling en, indien deze nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, onderscheidenlijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft onderscheidenlijk hebben kunnen nemen van de op die besluiten betrekking hebbende adviezen of rapporten.

  • 4 Het bevoegd gezag kan de desbetreffende leerling, gedurende de behandeling van het bezwaar tegen een besluit tot definitieve verwijdering de toegang tot de school ontzeggen.

Hoofdstuk III. Inrichting van het onderwijs

§ 1. Algemeen

Artikel 16. Vakanties

  • 1 De tijd die per cursusjaar ten hoogste voor vakantie van de leerlingen mag worden besteed, bedraagt 72 schooldagen bij een zesdaagse schoolweek en 60 schooldagen bij een vijfdaagse schoolweek.

  • 2 Onder schooldag wordt verstaan elke dag van de week met uitzondering van de zondag bij een zesdaagse schoolweek en met uitzondering van de zaterdag en de zondag bij een vijfdaagse schoolweek. Niet tot schooldagen worden gerekend:

    • a. nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag en de beide kerstdagen, alsmede

    • b. nationale feestdagen.

  • 3 Indien aan een bijzondere school onderwijs wordt gegeven gebaseerd op een levensbeschouwing volgens welke andere dan de in het tweede lid, onderdeel a, genoemde dagen als feestdagen worden aangemerkt, kunnen in plaats daarvan ten hoogste zes andere dagen niet tot schooldagen worden gerekend.

Artikel 17. Begin en einde van de zomervakantie

Bij ministeriële regeling worden het begin en het einde van de zomervakantie vastgesteld. De begin- en einddatum kunnen per groep van scholen verschillen.

§ 2. Eerste leerjaren VO

Artikel 19. Afwijkingen delen onderwijsprogramma

  • 1 Voor afwijkingen als bedoeld in artikel 11d, tweede lid, eerste volzin, van de wet kunnen in aanmerking komen leerlingen die naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in staat zijn al het onderwijs dat wordt verzorgd op basis van de kerndoelen te volgen.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt een commissie in die adviseert ten aanzien van welke leerlingen artikel 11d, tweede lid, van de wet toepassing kan vinden. Het bevoegd gezag regelt de omvang en samenstelling van de commissie.

  • 3 In haar advies doet de commissie aan het bevoegd gezag voorstellen ten aanzien van de aard van de in het tweede lid bedoelde afwijkingen. Daarbij geeft zij aan waarop deze voorstellen zijn gegrond.

  • 4 De commissie betrekt in elk geval bij haar oordeelsvorming:

    • a. in voorkomende gevallen het in artikel 3, tweede lid, bedoelde onderwijskundig rapport en de resultaten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek naar de geschiktheid;

    • b. indien de omstandigheid op grond waarvan afwijking wordt voorgesteld daartoe aanleiding geeft, de van een deskundige verkregen verklaring;

    • c. de zienswijze van de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring;

    • d. de zienswijze van de leraar of leraren, belast met het betrokken onderwijs, welke zienswijze blijkt uit een schriftelijke verklaring.

  • 5 Het advies wordt schriftelijk uitgebracht aan het bevoegd gezag. Indien het bevoegd gezag voornemens is af te wijken van het advies van de commissie, overlegt het over dit voornemen met de commissie. De beslissing van het bevoegd gezag is met redenen omkleed. Het bevoegd gezag zendt een afschrift van zijn beslissing, vergezeld van het advies van de commissie en de daarbij gevoegde verklaringen, bedoeld in het vierde lid, aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokken leerlingen, aan de betrokken leraar of leraren en aan de inspectie.

§ 3. Overige inrichtingsvoorschriften v.w.o., h.a.v.o., m.a.v.o., v.b.o.

Artikel 21. Aanvullende bepalingen eerste drie leerjaren v.w.o. en h.a.v.o.

  • 1 Het onderwijsprogramma in de eerste drie leerjaren aan een school voor v.w.o. en een school voor h.a.v.o. omvat tevens onderwijs in Franse taal en Duitse taal.

  • 2 Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal, indien de leerling onderwijs volgt in Spaanse taal, Russische taal, Italiaanse taal, Arabische taal of Turkse taal.

  • 3 Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal dan wel in beide talen, indien de leerling

    • a. voor de eerste maal tot een school voor h.a.v.o. of een school voor v.w.o. is toegelaten,

    • b. is geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste,

    • c. voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs heeft gevolgd, en

    • d. daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal of talen heeft gevolgd.

  • 4 In de eerste drie leerjaren van een gymnasium wordt tevens onderwijs verzorgd in Latijnse taal en letterkunde en Griekse taal en letterkunde.

Artikel 22. Aanvullende bepalingen eerste twee leerjaren v.m.b.o.

  • 1 Het onderwijsprogramma in de eerste twee leerjaren aan een school voor m.a.v.o. en een school voor v.b.o. omvat tevens onderwijs in Franse taal of Duitse taal. Deze verplichting geldt niet voor leerlingen voor wie naar de verwachting van het bevoegd gezag het onderwijs in de basisberoepsgerichte leerweg als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet het meest geschikt is.

  • 2 Het bevoegd gezag kan een leerling van een school als bedoeld in het eerste lid ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal:

    • a. indien de leerling onderwijs volgt in Spaanse taal, Arabische taal of Turkse taal, of

    • b. indien de leerling

      • 1°. voor de eerste maal tot een school voor m.a.v.o. of een school voor v.b.o. is toegelaten,

      • 2°. is geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste,

      • 3°. voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs heeft gevolgd, en

      • 4°. daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal of talen heeft gevolgd.

Artikel 23. Minimum aantal lessen lichamelijke opvoeding v.w.o. en h.a.v.o.

In alle leerjaren tezamen van een school voor v.w.o. of h.a.v.o. wordt in lichamelijke opvoeding ten minste een aantal lessen verzorgd, gelijk aan 400 respectievelijk 360 uren.

Artikel 25a. Delen onderwijsprogramma praktijkonderwijs

Praktijkonderwijs omvat ten minste Nederlandse taal, rekenen/wiskunde, informatiekunde en lichamelijke opvoeding, alsmede het onderwijs waarvan het bevoegd gezag, na overleg met het college van burgemeester en wethouders dat daarbij de werkgevers betrekt die werkzaam zijn op de regionale arbeidsmarkt, heeft vastgesteld dat dit van belang is voor het uitoefenen van functies binnen die arbeidsmarkt.

Artikel 26a. Normatieve studielast onderdelen profiel

  • 1 In het v.w.o. is de normatieve studielast van het gemeenschappelijk deel 1960 uren, van het profieldeel 1840 uren en van het vrije deel 1000 uren.

  • 2 In het h.a.v.o. is de normatieve studielast van het gemeenschappelijk deel 1480 uren, van het profieldeel 1160 uren en van het vrije deel 560 uren.

Artikel 26b. Inrichting profielen v.w.o.

  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het v.w.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    Nederlandse taal en letterkunde

    480

    Engelse taal en letterkunde

    400

    Franse taal en letterkunde 1

    160

    Duitse taal en letterkunde 1

    160

    algemene natuurwetenschappen

    200

    geschiedenis en maatschappijleer

    200

    culturele en kunstzinnige vorming 1

    200

    lichamelijke opvoeding 1

    160

  • 2 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het v.w.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    wiskunde B1,2

    760

    natuurkunde 1,2

    560

    scheikunde 1,2

    520

  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het v.w.o. omvat volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    wiskunde B1

    600

    natuurkunde 1

    360

    scheikunde 1

    400

    biologie 1,2

    480

    met dien verstande dat de leerling de deelvakken wiskunde B1, natuurkunde 1 en scheikunde 1 mag vervangen door respectievelijk de vakken wiskunde B1,2, natuurkunde 1,2 en scheikunde 1,2.

  • 4 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het v.w.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    economie 1,2

    520

    wiskunde A1,2

    600

    geschiedenis

    360

    aardrijkskunde

    360

    met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A1,2 mag vervangen door het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2.

  • 5 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het v.w.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. een van de volgende deelvakken, als combinatie met het overeenkomstige deelvak van het gemeenschappelijk deel:

      Franse taal en letterkunde 2

      320

      Duitse taal en letterkunde 2

      320,

      Spaanse taal en letterkunde

      480

      Russische taal en letterkunde

      480

      Italiaanse taal en letterkunde

      480

      Arabische taal en letterkunde

      480

      Turkse taal en letterkunde

      480

      Friese taal en letterkunde

      400

      Latijnse taal en letterkunde

      480

      Griekse taal en letterkunde

      480

      dan wel een van de volgende vakken:

    • b. een onder a genoemd vak of deelvak, met de daarbij vermelde normatieve studielast, of filosofie met een normatieve studielast van 320 uren,

    • c. de combinatie van het deelvak culturele en kunstzinnige vorming 2 met een normatieve studielast van 200 uren, met een van de volgende deelvakken:

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (beeldende vormgeving)

      280

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (muziek)

      280

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (drama)

      280

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (dans)

      280

    • d.
      geschiedenis

      360

    • wiskunde A1

      360,

      met dien verstande dat de leerling het deelvak wiskunde A1 mag vervangen door het vak wiskunde A1,2, het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2.

  • 6 De toepassing van het derde tot en met vijfde lid kan in afwijking van artikel 26a, eerste lid, leiden tot een grotere normatieve studielast van het profieldeel dan 1840 uren.

  • 7 Het vrije deel van elk profiel in het v.w.o. kan omvatten:

    • a. vakken en deelvakken, genoemd in het tweede tot en met vijfde lid, met dien verstande dat indien het profiel het deelvak wiskunde A1 of het vak wiskunde A1,2 omvat, in combinatie met het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2, de normatieve studielast van het in het vrije deel gekozen vak of deelvak wiskunde wordt verminderd met 280 uren,

    • b. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren, met dien verstande dat deze vakken slechts deel kunnen uitmaken van het vrije deel voorzover in de desbetreffende taal niet reeds in de eerste drie leerjaren onderwijs is gevolgd:

      Spaanse taal en letterkunde (elementair)

      480

      Russische taal en letterkunde (elementair)

      480

      Italiaanse taal en letterkunde (elementair)

      480

      Arabische taal en letterkunde (elementair)

      480

      Turkse taal en letterkunde (elementair)

      480

    • c. de volgende deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

      biologie 1

      160

      economie 1

      280

    • d. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

      maatschappijleer

      360

      management en organisatie

      360

      informatica

      280

      lichamelijke opvoeding 2

      280

    • e. klassieke culturele vorming met een normatieve studielast van 200 uren, met dien verstande dat dit vak in elk geval deel uitmaakt van het profiel indien Latijnse taal en letterkunde of Griekse taal en letterkunde, dan wel beide, deel uitmaken van het profiel, en

    • f. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen.

  • 8 In afwijking van het eerste lid omvat het profiel in het gymnasium voor elke leerling het vak klassieke culturele vorming in plaats van het deelvak culturele en kunstzinnige vorming 1. Dit laatste deelvak kan in het gymnasium behoren tot het vrije deel. Het profiel in het gymnasium omvat bovendien voor elke leerling Latijnse taal en letterkunde of Griekse taal en letterkunde, dan wel beide, elk met een normatieve studielast van 480 uren.

Artikel 26c. Inrichting profielen h.a.v.o.

  • 1 Het gemeenschappelijk deel van elk profiel in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    Nederlandse taal en letterkunde

    400

    Engelse taal en letterkunde

    360

    Franse, Duitse, Spaanse, Russische, Italiaanse, Arabische, Turkse of Friese taal en letterkunde 1

    160

    algemene natuurwetenschappen

    160

    geschiedenis en maatschappijleer

    160

    culturele en kunstzinnige vorming 1

    120

    lichamelijke opvoeding 1

    120

  • 2 Het profieldeel van het profiel natuur en techniek in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    wiskunde B1,2

    440

    natuurkunde 1,2

    440

    scheikunde

    280

  • 3 Het profieldeel van het profiel natuur en gezondheid in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    wiskunde B1

    320

    natuurkunde 1

    240

    scheikunde

    280

    biologie

    320,

    met dien verstande dat de leerling de deelvakken wiskunde B1 en natuurkunde 1 mag vervangen door respectievelijk het vak wiskunde B1,2 en het vak natuurkunde 1,2.

  • 4 Het profieldeel van het profiel economie en maatschappij in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    economie 1,2

    440

    wiskunde A1,2

    280

    geschiedenis

    240

    aardrijkskunde

    200,

    met dien verstande dat de leerling het vak wiskunde A1,2 mag vervangen door het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2.

  • 5 Het profieldeel van het profiel cultuur en maatschappij in het h.a.v.o. omvat de volgende vakken en deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

    • a. een van de volgende deelvakken, als combinatie met het overeenkomstige deelvak uit het gemeenschappelijk deel:

      Franse, Duitse, Spaanse, Russische, Italiaanse, Arabische, Turkse en Friese taal en letterkunde 2

      200,

      Franse, Duitse, Spaanse, Russische, Italiaanse, Arabische, Turkse en Friese taal en letterkunde 1,2

      360

      dan wel een van de volgende vakken:

    • b. de combinatie van het deelvak culturele en kunstzinnige vorming 2 met een normatieve studielast van 120 uren, met een van de volgende deelvakken:

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (beeldende vormgeving)

      240

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (muziek)

      240

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (drama)

      240

      culturele en kunstzinnige vorming 3 (dans)

      240

    • c.
      geschiedenis

      240

    • d.
      economie 1

      200

    • wiskunde A1

      160,

      met dien verstande dat de leerling het deelvak economie 1 mag vervangen door het vak economie 1,2 en het deelvak wiskunde A1 mag vervangen door het vak wiskunde A1,2, het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2.

  • 6 De toepassing van het derde tot en met vijfde lid kan in afwijking van artikel 26a, tweede lid, leiden tot een grotere normatieve studielast van het profieldeel dan 1160 uren.

  • 7 Het vrije deel van elk profiel in het h.a.v.o. kan omvatten:

    • a. vakken en deelvakken, genoemd in het tweede tot en met vijfde lid, met dien verstande dat indien het profiel het deelvak wiskunde A1 of het vak wiskunde A1,2 omvat, in combinatie met het deelvak wiskunde B1 of het vak wiskunde B1,2, de normatieve studielast van het in het vrije deel gekozen vak of deelvak wiskunde wordt verminderd met 160 uren,

    • b. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren, met dien verstande dat deze vakken slechts deel kunnen uitmaken van het vrije deel voorzover in de desbetreffende taal niet reeds in de eerste drie leerjaren onderwijs is gevolgd:

      Spaanse taal en letterkunde (elementair)

      360

      Russische taal en letterkunde (elementair)

      360

      Italiaanse taal en letterkunde (elementair)

      360

      Arabische taal en letterkunde (elementair)

      360

      Turkse taal en letterkunde (elementair)

      360

    • c. de volgende vakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

      maatschappijleer

      200

      filosofie

      360

      management en organisatie

      280

      informatica

      240

      lichamelijke opvoeding 2

      240

    • d. door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen,

    • e. de volgende deelvakken, met de daarbij vermelde normatieve studielast, uitgedrukt in uren:

      Franse, Duitse, Spaanse, Russische, Italiaanse, Arabische, Turkse of Friese taal en letterkunde 1

      160, en

    • f. vakken en deelvakken, genoemd in artikel 26b, voorzover zij niet geheel of gedeeltelijk inhoudelijk overeenkomen met een van de andere vakken en deelvakken die het profiel omvat.

Artikel 26d. Nadere voorschriften vrij deel

  • 1 Door het bevoegd gezag vast te stellen vakken en andere programma-onderdelen van het vrije deel, behoudens godsdienstonderwijs aan bijzondere scholen, hebben een normatieve studielast van 40 uren of een geheel veelvoud daarvan. Het bevoegd gezag kan, indien de aard van het desbetreffende andere programma-onderdeel daartoe noodzaakt, de studielast van dat andere programma-onderdeel in afwijking van de eerste volzin vaststellen op een kleiner aantal dan 40 uren.

  • 2 Indien het bevoegd gezag bij de vaststelling van vakken en andere programma-onderdelen andere instellingen of deskundige personen van buiten de school betrekt, kan het onderwijs in die vakken en andere programma-onderdelen, onverminderd de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag voor het onderwijs aan de school, mede worden verzorgd door die andere instellingen of deskundige personen. Daarbij stelt het bevoegd gezag als voorwaarde dat die instellingen of deskundige personen voldoen aan de met betrekking tot hun geldende wettelijke voorschriften en voorzover die voorschriften ontbreken, aan de binnen de beroepsgroep algemeen erkende normen. Artikel 33, eerste lid, van de wet is ten aanzien van degenen die dit onderwijs verzorgen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat als bewijs van bekwaamheid en bewijs van voldoende pedagogische en didactische voorbereiding geldt een kwalificatie die, gelet op de eerste en tweede volzin, passend is. Het bevoegd gezag stelt de inspectie in kennis van de kwalificatie.

Artikel 26e. Vrijstellingen en ontheffingen in periode voorbereidend hoger onderwijs v.w.o. en h.a.v.o.

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor v.w.o. of h.a.v.o. kan een leerling, na overleg met de leerling en, indien de leerling minderjarig is, met diens ouders, voogden of verzorgers, ontheffing verlenen van het volgen van het onderwijs in het deelvak lichamelijke opvoeding 1 indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen. Het bevoegd gezag geeft de inspectie kennis van de verleende ontheffing en vermeldt daarbij de gronden waarop deze ontheffing berust.

  • 2 De leerling van een school voor v.w.o. die in het bezit is van het diploma h.a.v.o. is vrijgesteld van het volgen van onderwijs in de volgende vakken van het gemeenschappelijk deel: algemene natuurwetenschappen, geschiedenis en maatschappijleer. Indien het betreft het atheneum is deze leerling tevens vrijgesteld van het volgen van onderwijs in het deelvak culturele en kunstzinnige vorming 1.

  • 3 Het bevoegd gezag van een school voor v.w.o. kan een leerling op diens verzoek, of indien de leerling minderjarig is, op verzoek van zijn ouders, voogden of verzorgers, ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in de deelvakken Franse taal en letterkunde 1 of Duitse taal en letterkunde 1, genoemd in artikel 26b, eerste lid, of van beide, in de volgende gevallen:

    • a. de leerling werd in de eerste drie leerjaren met toepassing van artikel 21, tweede of derde lid, ontheffing verleend van het volgen van onderwijs in Franse taal of Duitse taal, respectievelijk van het volgen van onderwijs in beide;

    • b. de leerling is voor de eerste maal tot een school voor v.w.o. toegelaten, is geplaatst in een hoger leerjaar dan het derde en heeft voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs gevolgd en daarbij geen of te weinig onderwijs in het overeenkomstige vak, respectievelijk in de overeenkomstige vakken, gevolgd;

    • c. de leerling is in het bezit van het diploma h.a.v.o. en werd met toepassing van het vierde lid vrijgesteld van het volgen van onderwijs in het deelvak moderne taal en letterkunde 1.

  • 4 Het bevoegd gezag van een school voor h.a.v.o. kan een leerling op diens verzoek, of indien de leerling minderjarig is, op verzoek van zijn ouders, voogden of verzorgers, ontheffing verlenen van het volgen van onderwijs in het deelvak moderne taal en letterkunde 1, genoemd in artikel 26c, eerste lid, in de volgende gevallen:

    • a. de leerling werd in de eerste drie leerjaren met toepassing van artikel 21, derde lid, ontheffing verleend van het volgen van onderwijs in Franse taal en Duitse taal;

    • b. de leerling is voor de eerste maal tot een school voor h.a.v.o. toegelaten, is geplaatst in een hoger leerjaar dan het derde en heeft voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs gevolgd en daarbij geen of te weinig onderwijs in het overeenkomstige vak gevolgd;

    • c. de leerling is in het bezit van het diploma m.a.v.o. en werd met toepassing van artikel 11d, eerste lid, van de wet vrijgesteld van het volgen van het onderwijs in een tweede moderne taal.

  • 5 Het bevoegd gezag kan de in het derde of vierde lid bedoelde ontheffing in bijzondere gevallen ook verlenen aan een leerling die niet voldoet aan een van de in die leden genoemde voorwaarden. De ontheffing behoeft de goedkeuring van de inspectie.

  • 6 Het bevoegd gezag bepaalt in de in het derde, vierde en vijfde lid genoemde gevallen welk onderwijs voor de leerling in de plaats komt van het onderwijs waarvoor ontheffing is verleend, met dien verstande dat het vervangende onderwijs ten minste dezelfde normatieve studielast heeft als het onderwijs waarvoor ontheffing is verleend, en betrekking heeft op taal en letterkunde. Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat dit laatste niet mogelijk is of ondoelmatig is, stelt het de inspectie daarvan in kennis. Daarbij doet het bevoegd gezag een voorstel voor een andere vervanging. Deze vervanging behoeft de goedkeuring van de inspectie.

Artikel 26f. Geringere omvang in schooltijd verzorgd onderwijsprogramma in laatste leerjaar v.w.o. en h.a.v.o.

Het in schooltijd verzorgde onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van de wet omvat in het laatste leerjaar van het v.w.o. en h.a.v.o. een aantal van ten minste 700 uren onderwijs.

Artikel 26g. Nadere voorschriften derde leerjaar v.m.b.o. theoretische leerweg

  • 1 In het derde leerjaar van een school voor m.a.v.o. volgt de leerling in de theoretische leerweg onderwijs in ten minste zeven vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, niet behorend tot het gemeenschappelijk deel.

  • 2 Indien de leerling onderwijs in een derde moderne vreemde taal volgt of heeft gevolgd in enig voorafgaand leerjaar, is in afwijking van het eerste lid het aantal vakken, bedoeld in dat lid, zes.

Artikel 26h. Nadere voorschriften vrije deel v.m.b.o. beroepsgerichte leerwegen

De afdelingsvakken, bedoeld in artikel 10b, zevende lid, onderdeel a, van de wet, zijn bouwtechniek, metaaltechniek, elektrotechniek, voertuigentechniek, installatietechniek, grafische techniek, transport en logistiek, verzorging, uiterlijke verzorging, administratie, handel en verkoop, mode en commercie, consumptief, en landbouw en natuurlijke omgeving.

Artikel 26i. Nadere voorschriften vrije deel v.m.b.o. gemengde leerweg

  • 2 In het derde leerjaar volgt de leerling in de gemengde leerweg ten minste onderwijs in zes vakken waarin eindexamen kan worden afgelegd, niet behorend tot het gemeenschappelijk deel. Indien de leerling onderwijs in een derde moderne vreemde taal volgt of heeft gevolgd in enig voorafgaand leerjaar, is het aantal vakken, bedoeld in de eerste volzin, vijf.

Artikel 26j. Intrasectorale programma's v.m.b.o. beroepsgerichte leerwegen en gemengde leerweg

  • 1 De intrasectorale programma's voor de sector techniek zijn:

    • a. het programma metalektro, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdelingen elektrotechniek en metaaltechniek,

    • b. het programma bouw-breed, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdeling bouwtechniek, en

    • c. het programma instalektro, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdelingen elektrotechniek en installatietechniek.

  • 2 Het intrasectorale programma voor de sector zorg en welzijn is het programma zorg- en welzijn-breed, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdelingen verzorging en uiterlijke verzorging.

  • 3 De intrasectorale programma's voor de sector economie zijn:

    • a. het programma handel en administratie, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdelingen handel en verkoop, administratie, en mode en commercie, en

    • b. het programma consumptief-breed, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdeling consumptief, aangevuld met programma-onderdelen op het gebied van toerisme en recreatie.

  • 4 Het intrasectorale programma voor de sector landbouw is het programma landbouw-breed, bestaande uit een combinatie van programma-onderdelen behorende bij de afdeling landbouw en natuurlijke omgeving.

Artikel 26k. Aanvraagprocedure i.v.m. verzorgen van intrasectorale programma's v.m.b.o.

[Vervallen per 01-08-2005]

Artikel 26l. Voorwaarden voor het uitvoeren van intrasectorale programma’s v.m.b.o.

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor v.b.o. of van een scholengemeenschap waarvan tenminste een school voor v.b.o. deel uitmaakt kan een intrasectoraal programma verzorgen voor zover deze school of scholengemeenschap gerechtigd is onderwijs te verzorgen in de afdelingen onderliggend aan het bijbehorende intrasectorale programma, zoals weergegeven in kolom 3 van Bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2 Indien het de gemengde leerweg betreft kan de school op iedere vestiging waar afsluitend onderwijs v.b.o. of mavo mag worden verzorgd, met inachtneming van het eerste lid, een intrasectoraal programma verzorgen.

  • 3 Indien het de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg betreft kan de school alleen op de vestigingen waar het onderwijs in al de in het eerste lid bedoelde afdelingen daadwerkelijk wordt verzorgd, het bijbehorende intrasectorale programma verzorgen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan een bevoegd gezag ook de intrasectorale programma’s Zorg en Welzijn-breed en Handel en Administratie verzorgen, indien

    • a. alleen de afdeling Uiterlijke Verzorging onderscheidenlijk de afdeling Mode en Commercie aanwezig is,

    • b. de belanghebbende scholen in de regio geen bezwaar hebben tegen dit aanbod, en

    • c. door het bevoegd gezag hiervan voor 1 februari voorafgaand aan het schooljaar waarin het intrasectorale programma van start gaat melding wordt gemaakt aan Onze Minister.

Artikel 26m. Gevolgen van het verzorgen van intrasectorale programma’s v.m.b.o. in relatie tot artikel 10b, eerste lid, van de wet

Een bevoegd gezag dat een intrasectoraal programma verzorgt als bedoeld in artikel 26l, voldoet aan de voorschriften van artikel 10b, eerste lid, van de wet, indien:

  • a. het intrasectorale programma wordt aangeboden in de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg,

  • b. het intrasectorale programma wordt aangeboden in de basisberoepsgerichte leerweg en in tenminste één van de onderliggende afdelingen in de kaderberoepsgerichte leerweg, of

  • c. het intrasectorale programma wordt aangeboden in de kaderberoepsgerichte leerweg en in tenminste één van de onderliggende afdelingen in de basisberoepsgerichte leerweg.

Artikel 26n. Ontheffingen v.m.b.o.

  • 1 Het bevoegd gezag van een school voor m.a.v.o. of v.b.o. kan een leerling, na overleg met de leerling en, indien de leerling minderjarig is, met diens ouders, voogden of verzorgers, ontheffing verlenen van het volgen van het onderwijs in lichamelijke opvoeding, indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen. Het bevoegd gezag geeft de inspectie kennis van de verleende ontheffing en vermeldt daarbij de gronden waarop deze ontheffing berust.

  • 2 Het bevoegd gezag kan toestaan dat een ontheffing die op grond van artikel 22 voor de eerste twee leerjaren is verleend van het volgen van de tweede moderne vreemde taal, zijnde Franse taal of Duitse taal, tevens geldt als ontheffing voor die taal voor de periode waarin de leerling onderwijs in de sector economie van een van de leerwegen volgt, met dien verstande dat Arabische taal, Turkse taal, Spaanse taal, maatschappijleer II, geschiedenis en staatsinrichting, of aardrijkskunde in de plaats komt van het onderwijs in de taal waarvoor de ontheffing is verleend. Deze toestemming kan slechts worden verleend ten behoeve van leerlingen die:

    • a. in de eerste twee leerjaren onderwijs in de Arabische taal, Turkse taal of Spaanse taal volgden, of

    • b. voor de eerste maal tot een school zijn toegelaten en daarbij zijn geplaatst in een hoger leerjaar dan het eerste en voordien buiten Nederland vergelijkbaar onderwijs hebben gevolgd en daarbij geen of te weinig onderwijs in de desbetreffende taal hebben genoten, of

    • c. onderwijs gaan volgen in de basisberoepsgerichte leerweg en die in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar leerwegondersteunend onderwijs volgden.

Paragraaf 4. Voorwaarden verzorgen onderdelen programma v.m.b.o. beroepsgerichte leerwegen of gemengde leerweg door andere school

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 27. Voorwaarden voor het verzorgen van onderdelen v.b.o. door andere school voor v.b.o.

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 28. Afdelingen v.b.o. met corresponderende afdelingen individueel v.b.o.

[Vervallen per 14-07-1999]

§ 6. Stages

Artikel 31. Reikwijdte

  • 1 Deze paragraaf is van toepassing op scholen voor m.a.v.o. voor zover daaraan onderwijs in de gemengde leerweg wordt verzorgd, en op scholen voor v.b.o.

  • 2 Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op arbeidstraining. Onder arbeidstraining wordt verstaan het onderricht in de praktijk van de uitoefening van een vak of beroep aan scholen en afdelingen voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f, vijfde lid, van de wet, voor zover dat onderricht plaatsvindt buiten de school of afdeling voor praktijkonderwijs.

Artikel 32. Stages

  • 1 In het derde en vierde leerjaar kunnen de lessen in afdelingsvakken of intrasectorale programma's worden besteed aan stage, met dien verstande dat in het derde leerjaar de stage ten hoogste 60 lesuren omvat, onverminderd het tweede lid.

  • 2 Voor een school voor praktijkonderwijs bedraagt het in artikel 10f, vijfde lid, van de wet bedoelde aantal uren stage of arbeidstraining gedurende de cursusduur gemiddeld ten hoogste 50% van het aantal uren waarin onderwijs wordt verzorgd, met dien verstande dat voor leerlingen voor wie de partiële leerplicht nog niet is geëindigd, tot het einde van die leerplicht de stage of arbeidstraining per schoolweek ten hoogste 80% bedraagt van het aantal uren waarin in die week onderwijs wordt verzorgd.

Artikel 33. Stageplan

Het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage worden beschreven in een stageplan.

Artikel 34. Stageplaatsen

Een stage wordt doorlopen op een of meer stageplaatsen, ter beschikking gesteld door een of meer stagegevers.

Artikel 35. Stage-overeenkomst

  • 1 Het bevoegd gezag sluit met de leerling en de stagegever te zamen een schriftelijke stage-overeenkomst waaruit blijkt dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan.

  • 2 De stage-overeenkomst bevat in elk geval:

    • a. de leeractiviteiten die de leerling bij de aangewezen stagegever op een of meer bepaalde stageplaatsen moet ontplooien;

    • b. de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de onder a bedoelde leeractiviteiten;

    • c. een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagegever waarin in elk geval duidelijk wordt gemaakt welk aandeel in de begeleiding door de stageleraar respectievelijk door de stagebegeleider, aan te wijzen door of namens het bevoegd gezag onderscheidenlijk de stagegever, wordt verzorgd;

    • d. de wijze waarop de stagegever bij de beoordeling van de leeractiviteiten van de leerling wordt betrokken;

    • e. een regeling die de inspectie in staat stelt toezicht te houden op de leeractiviteiten die door de leerling bij de stagegever worden ontplooid.

  • 3 De stage-overeenkomst bepaalt voorts wie de verzekering tegen het financiële risico van ongevallen en tegen wettelijke aansprakelijkheid van de leerling voor de tijd dat deze zich bevindt bij de stagegever zal sluiten en ten laste van wie de te betalen premie zal komen, indien een zodanige verzekeringsovereenkomst zal worden gesloten.

  • 4 In geval van minderjarigheid van de leerling wordt de stage-overeenkomst door diens ouders, voogden of verzorgers ondertekend.

Artikel 36. Samenwerkingsovereenkomst

Met het oog op de stage kan het bevoegd gezag ten behoeve van de leerlingen een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst met een of meer stagegevers aangaan waarin mede een of meer onderdelen van de stage-overeenkomst, bedoeld in artikel 35, tweede lid, worden opgenomen.

§ 7. Aanwijzing groepen leerlingen in verband met onderwijs in taal land van oorsprong

[Vervallen per 29-04-2005]

Artikel 37. Aanwijzing groepen leerlingen in verband met onderwijs in taal land van oorsprong

[Vervallen per 29-04-2005]

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 april 1993

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

J. Wallage

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

P. Bukman

Uitgegeven de twintigste april 1993

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage 1

behorend bij artikel 26l inrichtingsbesluit W.V.O.

Intrasectoraal programma (ISP)

Onderliggende afdelingen per ISP (beschreven in artikel 26j)

Strikt noodzakelijk om te beschikken

Metalelektro

Metaaltechniek

Elektrotechniek

Metaaltechniek en Elektrotechniek

Instalektro

Installatietechniek

Elektrotechniek

Installatietechniek en Elektrotechniek

Bouw-breed

Bouwtechniek

Bouwtechniek

Handel en Administratie

Handel en Verkoop

Administratie

Mode en Commercie

Handel en Verkoop

of

Administratie

Consumptief-breed

Consumptief

Consumptief

Zorg en Welzijn-breed

Verzorging

Uiterlijke Verzorging

Verzorging

Landbouwbreed

Landbouw en Natuurlijke omgeving

Landbouw en Natuurlijke omgeving